ECLI:NL:RBNHO:2025:8588

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
8 juli 2025
Publicatiedatum
25 juli 2025
Zaaknummer
C/15/364993 / FA RK 25-2309
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van het gezag van beide ouders over minderjarigen na ernstige bedreiging van hun ontwikkeling

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 8 juli 2025 uitspraak gedaan over de beëindiging van het gezag van beide ouders over drie minderjarigen. De Raad voor de Kinderbescherming had verzocht om het gezag van de ouders te beëindigen en de Stichting Leger des Heils Jeugdbescherming & Reclassering als voogd aan te stellen. De rechtbank oordeelde dat de ontwikkeling van de minderjarigen ernstig werd bedreigd door de thuissituatie, waarin zorg, veiligheid en structuur ontbraken. De ouders waren niet in staat om de nodige veranderingen aan te brengen in hun opvoedingsstijl, ondanks eerdere ondertoezichtstellingen en uithuisplaatsingen. De rechtbank concludeerde dat de ouders niet in staat waren om binnen een aanvaardbare termijn het gezag over de kinderen weer uit te oefenen. De beslissing om het gezag te beëindigen werd als noodzakelijk beschouwd om de kinderen duidelijkheid en rust te bieden in hun toekomstperspectief. De rechtbank benoemde de GI tot voogd en verklaarde de beschikking uitvoerbaar bij voorraad.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Familie- en Jeugdrecht
Locatie Haarlem
Zaaknummer: C/15/364993 / FA RK 25-2309
Datum uitspraak: 8 juli 2025
Beschikking van de meervoudige kamer over gezagsbeëindiging
in de zaak van
de Raad voor de Kinderbescherming,
hierna te noemen de Raad,
gevestigd te Haarlem,
over de minderjarigen
[de minderjarigen]:
  • [de minderjarige 1], geboren op [geboortedatum] in [plaats] , hierna te noemen [de minderjarige 1] ;
  • [de minderjarige 2], geboren op [geboortedatum] in [plaats] , hierna te noemen [de minderjarige 2] ;
  • [de minderjarige 3], geboren op [geboortedatum] in [plaats] , hierna te noemen [de minderjarige 3] ,
hierna gezamenlijk te noemen: de kinderen.
De rechtbank merkt als belanghebbenden aan:
[de moeder],
hierna te noemen de moeder,
wonende in [plaats] ,
en
[de vader],
hierna te noemen de vader,
wonende in [plaats] ,
hierna gezamenlijk te noemen: de ouders,
advocaat van beide ouders: mr. E. van Meeteren, gevestigd te Schagen,
de gecertificeerde instelling Stichting Leger des Heils Jeugdbescherming & Reclassering,
hierna te noemen de GI,
gevestigd te Velserbroek.

1.Het verloop van de procedure

1.1.
De rechtbank neemt de volgende stukken mee in de beoordeling:
  • het verzoekschrift, met bijlagen, van de Raad van 6 mei 2025, ontvangen op dezelfde datum;
  • de bereidverklaring van de GI van 6 mei 2025, ontvangen van de Raad op 21 mei 2025.
1.2.
De zitting met gesloten deuren heeft plaatsgevonden op 8 juli 2025. Daarbij waren aanwezig:
  • de ouders, bijgestaan door hun advocaat;
  • de Raad, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de raad] ;
  • de GI, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de GI] en [vertegenwoordiger van de GI] .
Aan de moeder is ter zitting bijstand verleend door een tolk in de [taal] taal en aan de vader door een tolk in de [taal] taal.

2.De feiten

2.1.
De ouders zijn gezamenlijk belast met het gezag over [de minderjarige 1] , [de minderjarige 2] en [de minderjarige 3] .
2.2.
[de minderjarige 1] verblijft bij [accommodatie jeugdhulpaanbieder] te [plaats] . [de minderjarige 2] en [de minderjarige 3] verblijven in een gezinshuis.
2.3.
Bij beschikking van de kinderrechter van deze rechtbank van 8 september 2021 is [de minderjarige 1] onder toezicht van de GI gesteld. De ondertoezichtstelling is daarna steeds verlengd, laatstelijk bij beschikking van de meervoudige kamer van deze rechtbank van 1 oktober 2024 tot 8 september 2025.
2.4.
Bij beschikking van de kinderrechter van deze rechtbank van 25 november 2022 is een (spoed)machtiging verleend [de minderjarige 1] uit huis te plaatsen in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder. De machtiging tot uithuisplaatsing is daarna steeds verlengd, laatstelijk bij beschikking van de meervoudige kamer van deze rechtbank van 1 oktober 2024 tot 8 september 2025.
2.5.
Bij beschikking van de kinderrechter van deze rechtbank van 15 maart 2023 zijn [de minderjarige 2] en [de minderjarige 3] onder toezicht van de GI gesteld. De ondertoezichtstelling is daarna steeds verlengd, laatstelijk bij beschikking van de meervoudige kamer van deze rechtbank van 4 maart 2025 tot 15 maart 2026.
2.6.
Bij beschikking van de kinderrechter van deze rechtbank van 5 september 2023 is een machtiging verleend [de minderjarige 2] en [de minderjarige 3] uit huis te plaatsen in een pleeggezin of 24-uurs setting. De machtiging tot uithuisplaatsing is daarna steeds verlengd, laatstelijk bij beschikking van de meervoudige kamer van deze rechtbank van 4 maart 2025 tot 15 maart 2026
2.7.
De GI heeft zich bij brief van 6 mei 2025 bereid verklaard om de voogdij over de kinderen te aanvaarden.

3.Het verzoek

3.1.
De Raad heeft verzocht het gezag van beide ouders over [de minderjarige 1] , [de minderjarige 2] en [de minderjarige 3] te beëindigen, de GI tot voogdes over hen te benoemen en de beslissing uitvoerbaar bij voorraad te verklaren. Ter zitting heeft de Raad het verzoek, voor zover het [de minderjarige 1] betreft, ingetrokken.
3.2.
De Raad heeft het verzoek ten aanzien van [de minderjarige 2] en [de minderjarige 3] als volgt onderbouwd. Er is sprake van een ernstig bedreigde ontwikkeling. In de thuissituatie ontbrak het [de minderjarige 2] en [de minderjarige 3] aan zorg, veiligheid en stimulans. Het lukte de ouders niet om te zorgen voor structuur, regels en voorspelbaarheid en er waren signalen van verbaal en fysiek huiselijk geweld. Binnen de ondertoezichtstelling is gebleken dat het de ouders niet lukt om tot gedragsverandering te komen en de zorgen weg te nemen. De ouders (h)erkennen en/of begrijpen de zorgen over de opvoedsituatie van de kinderen en hun ontwikkeling niet en het is niet gelukt om hier verandering in te brengen of het inzicht van de ouders te vergroten. De ouders verschillen van visie met de hulpverlening over wat goed is voor de kinderen. Hierdoor komen belangrijke beslissingen die moeten worden genomen over de kinderen met vertraging tot stand, wat niet in hun belang is.
3.3.
Sinds de uithuisplaatsing in het gezinshuis maken de kinderen stappen in hun ontwikkeling. [de minderjarige 2] en [de minderjarige 3] laten echter nog steeds zeer zorgelijk gedrag zien en de omgang met de ouders geeft hen veel spanning. [de minderjarige 2] laat dagelijks extreem fysiek agressief gedrag zien naar zijn omgeving, waarbij hij voortdurend één-op-één begeleiding nodig heeft. Hierdoor komt zijn ontwikkeling in gevaar, omdat [de minderjarige 2] nu nog onvoldoende ruimte heeft om zich te richten op zaken als het naar school gaan en het aangaan en behouden van contacten. [de minderjarige 3] is een kwetsbare en angstige jongen, die in paniek kan raken als hij het idee heeft ergens op aangesproken te worden. Er zijn zorgen dat [de minderjarige 3] zoveel stress over de omgang ervaart, dat hij helemaal in zichzelf keert en niet meer in contact is met zijn omgeving. De behandeling van [de minderjarige 2] en [de minderjarige 3] is pas kortgeleden gestart, waardoor het nog onduidelijk is wat zij nodig hebben en hoe de spanning met het daarbij behorende gedrag bij hen kan worden verminderd.
3.4.
De GI heeft voor de kinderen een perspectiefbesluit genomen, waarbij is bepaald dat zij niet meer thuis kunnen wonen. De ouders accepteren deze besluiten en de uithuisplaatsingen niet en dragen dit ook uit naar de kinderen. Dit zorgt bij [de minderjarige 2] en [de minderjarige 3] voor spanningen. Ook zijn er zorgen dat de ouders geen toestemming geven voor de benodigde zorg voor [de minderjarige 2] en [de minderjarige 3] . De ouders hebben eerder niet ingestemd met de hulpverlening en medicatie voor [de minderjarige 2] en [de minderjarige 3] , waardoor er vervangende toestemming nodig was en de hulp onnodig vertraagd is geweest.
3.5.
Een gezagsbeëindiging zal voor [de minderjarige 2] en [de minderjarige 3] bijdragen aan duidelijkheid over hun perspectief, rust en voorspelbaarheid. Daarnaast is een gezagsbeëindiging noodzakelijk omdat de ouders niet of traag de juiste beslissingen nemen ten aanzien van de kinderen. In het belang van [de minderjarige 2] en [de minderjarige 3] moet de GI de voogdij over hen krijgen. De GI is al een aantal jaar betrokken en neemt een neutrale positie in. De Raad vindt het belangrijk dat binnen de voogdijmaatregel de frequentie en vorm van de omgang tussen de kinderen en de ouders wordt afgestemd op hun behoeften.

4.De standpunten

4.1.
De ouders en hun advocaat hebben verweer gevoerd tegen het verzochte. De ouders willen graag dat de kinderen weer thuis komen wonen, ondanks de genomen perspectiefbesluiten. De ouders houden van de kinderen en staan altijd voor hen klaar. Zij hebben altijd meegewerkt aan de hulpverlening, en het voelt voor hen dan ook oneerlijk dat het besluit is genomen dat de kinderen niet meer thuis komen wonen. Het klopt volgens de ouders niet dat zij niet bereikbaar zijn voor de GI of niet op afspraken komen. Ook spreken de ouders redelijk goed Nederlands en speelt de taalbarrière geen rol. Zij vinden de medicatie voor [de minderjarige 2] en [de minderjarige 3] niet nodig, en willen daar daarom geen toestemming voor geven.
4.2.
De GI heeft het verzoek van de Raad ter zitting onderschreven. Sinds kort zijn er voor zowel [de minderjarige 1] als [de minderjarige 2] en [de minderjarige 3] nieuwe jeugdbeschermers betrokken. Bij [de minderjarige 1] loopt de GI niet tegen grote problemen aan voor wat betreft de gezagsuitoefening door de ouders. Nu [de minderjarige 1] een zodanig sterke wens heeft dat de ouders het gezag over hem behouden, is het voor hem bevorderlijk dat het gezag bij de ouders blijft. Bij [de minderjarige 2] en [de minderjarige 3] is de situatie anders. Zij zijn meer hulpbehoevend dan [de minderjarige 1] , en er is vaker toestemming nodig van de ouders voor behandeling of medicatie. Omdat de ouders een andere visie hebben over de hulpbehoefte van de kinderen, weigeren zij de toestemming voor bepaalde behandeling en medicatie. In het verleden is hierdoor belangrijke hulp voor de kinderen niet of met vertraging tot stand gekomen. Bij [de minderjarige 2] heeft dit zelfs tot gevolg gehad dat zijn plaatsing in het gezinshuis voor een periode onder druk is komen te staan. Dit is uiteraard niet in het belang van de kinderen.

5.De beoordeling

5.1.
De rechtbank is van oordeel dat aan de wettelijke vereisten voor beëindiging van het gezag van de ouders is voldaan en zal het verzoek toewijzen. De rechtbank legt hierna uit waarom.
5.2.
Gezagsbeëindiging is een maatregel die ingrijpt in het privé- en gezinsleven van de betreffende ouders én minderjarigen. De belangen van de minderjarigen staan voor de rechtbank bij haar beslissing voorop. De rechtbank weegt deze belangen zorgvuldig af tegen de belangen van de ouders. Als het doel van de gezagsbeëindiging met een lichtere maatregel kan worden bereikt, beëindigt de rechtbank het gezag niet. Omdat de gezagsbeëindiging zo'n zware maatregel is, beoordeelt de rechtbank ook of het gevolg daarvan in een redelijke verhouding staat tot het doel dat wordt nagestreefd. [1]
5.3.
Nu het verzoek voor wat betreft [de minderjarige 1] is ingetrokken, moet de rechtbank alleen over het gezag van ouders over [de minderjarige 2] en [de minderjarige 3] een beslissing nemen. Naar het oordeel van de rechtbank wordt de ontwikkeling van [de minderjarige 2] en [de minderjarige 3] ernstig bedreigd en kunnen de ouders de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding van [de minderjarige 2] en [de minderjarige 3] niet binnen aanvaardbare termijn dragen. [2] [de minderjarige 2] en [de minderjarige 3] hebben veel meegemaakt in de thuissituatie bij de ouders en moeten deze gebeurtenissen nog verwerken. Beide kinderen laten zorgwekkend gedrag zien en hebben hiervoor behandeling en medicatie nodig. De ouders verschillen van mening met de GI over wat goed is voor de kinderen. Het feit dat de ouders, ook bij de kinderen, blijven aandringen op thuisplaatsing, ook nadat de door de GI genomen perspectiefbesluiten door de meervoudige kamer van de rechtbank zijn bekrachtigd, getuigt van het ontbreken van het inzicht in wat [de minderjarige 2] en [de minderjarige 3] van de ouders nodig hebben. Vanwege de bijzondere hulpbehoefte van [de minderjarige 2] en [de minderjarige 3] is het nodig dat de GI snel kan schakelen en beslissingen kan nemen over de kinderen, samen met de ouders. In de praktijk gaat dit vaak niet goed. De ouders hebben een andere visie dan de GI over de nodige hulpverlening en medicatie voor [de minderjarige 2] en [de minderjarige 3] , zijn niet altijd bereikbaar en lopen tegen een taalbarrière aan. De GI heeft al meerdere keren bij de rechter moeten verzoeken om vervangende toestemming voor medische behandeling voor [de minderjarige 2] en [de minderjarige 3] . Hierdoor is belangrijke hulp voor de kinderen pas vertraagd beschikbaar gekomen. Binnen de ondertoezichtstelling is het niet gelukt het inzicht van de ouders te vergroten en de situatie van [de minderjarige 2] en [de minderjarige 3] te verbeteren.
Nu het de ouders niet gelukt is in de afgelopen jaren verbetering te laten zien in de uitoefening van het gezag, komt de rechtbank tot de conclusie dat zij niet in staat zijn om binnen de aanvaarbare termijn het gezag over de kinderen weer volledig uit te gaan oefenen. De rechtbank is ook van oordeel dat de aanvaardbare termijn waarop [de minderjarige 2] en [de minderjarige 3] onzekerheid over hun toekomstperspectief kunnen verdragen al is verstreken. Gezagsbeëindiging kan bijdragen aan duidelijkheid over hun perspectief en zal mogelijk rust brengen. Het belang van [de minderjarige 2] en [de minderjarige 3] maakt het daarom noodzakelijk dat het gezag van beide ouders over hen wordt beëindigd.
5.4.
Door de beëindiging van het gezag van de ouders kunnen zij niet langer de gezagsbeslissingen over [de minderjarige 2] en [de minderjarige 3] nemen. De rechtbank benoemt daarom een voogd over [de minderjarige 2] en [de minderjarige 3] , die voortaan de gezagsbeslissingen neemt. [3] De GI heeft verklaard dat te willen doen. De rechtbank is van oordeel dat de GI de voogdij moet krijgen. De GI is al lange tijd betrokken bij de kinderen en is als neutrale professional geschikt om de voogdij op zich te nemen.
5.5.
De rechtbank zal ook bepalen dat de ouders aan de voogd rekening en verantwoording moeten afleggen over het door hen gevoerde bewind over het vermogen van [de minderjarige 2] en [de minderjarige 3] . [4] Dit betekent dat zij de voogd op de hoogte moeten stellen van alle geldzaken die over [de minderjarige 2] en [de minderjarige 3] gaan, zodat de voogd vanaf nu voor [de minderjarige 2] en [de minderjarige 3] de geldzaken kan regelen.
5.6.
De rechtbank verklaart de beslissing uitvoerbaar bij voorraad, zoals is verzocht. Dat wil zeggen dat de beslissing direct geldt, ook als iemand in hoger beroep gaat.

6.De beslissing

De rechtbank:
6.1.
beëindigt het ouderlijk gezag van [de vader] , geboren op [geboortedatum] in [plaats] ( [land] ), en [de moeder] , geboren op [geboortedatum] in [plaats] ( [land] ), over de minderjarigen [de minderjarigen] :
  • [de minderjarige 2] ;
  • [de minderjarige 3] ;
6.2.
benoemt de gecertificeerde instelling Stichting Leger des Heils Jeugdbescherming & Reclassering, gevestigd te Velsen, tot voogdes over genoemde minderjarigen;
6.3.
bepaalt dat de ouders rekening en verantwoording moeten afleggen over het door hen gevoerde bewind over het vermogen van [de minderjarige 2] en [de minderjarige 3] ;
6.4.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door mr. J. van Beek, voorzitter, en mr. B.M.A. Bataille en mr. C.E. Voskens, leden van deze kamer, allen tevens kinderrechter, en in het openbaar uitgesproken op 8 juli 2025, in aanwezigheid van mr. E.E. ten Kate als griffier, en op schrift gesteld op 21 juli 2025.
Tegen eindbeslissingen in deze beschikking is hoger beroep mogelijk bij het gerechtshof Amsterdam. Hiervoor is een advocaat nodig. Wie kunnen hoger beroep instellen:
  • degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
  • andere belanghebbenden, binnen drie maanden na de betekening van deze beschikking of binnen drie maanden nadat zij op andere wijze daarvan kennis hebben genomen.

Voetnoten

1.Artikel 8 EVRM en artikel 3 IVRK.
2.Artikel 1:266, eerste lid, onder a, BW.
3.Artikel 1:275, eerste lid BW.
4.Artikel 1:276, eerste lid BW.