ECLI:NL:RBNHO:2025:859

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
28 januari 2025
Publicatiedatum
29 januari 2025
Zaaknummer
15/129718-22
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging zware mishandeling met geslaagd beroep op noodweerexces

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 28 januari 2025 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 23 mei 2022 in Hoofddorp zijn vader met een mes heeft gestoken. De verdachte werd beschuldigd van poging tot doodslag, poging tot zware mishandeling en mishandeling. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat de officier van justitie ontvankelijk was in de vervolging. Tijdens de zitting op 14 januari 2025 heeft de verdachte bekend dat hij zijn vader heeft gestoken, maar de rechtbank oordeelde dat het handelen van de verdachte niet kon worden gekwalificeerd als poging tot doodslag. De rechtbank sprak de verdachte vrij van het primair ten laste gelegde feit, maar kwam tot bewezenverklaring van het subsidiaire feit, namelijk poging tot zware mishandeling. De rechtbank oordeelde dat de verdachte (minstgenomen) voorwaardelijk opzet had op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel.

De verdediging voerde aan dat de verdachte handelde uit noodweer, omdat hij zijn moeder wilde beschermen tegen de aangever, die hem met een mes bedreigde. De rechtbank erkende dat er sprake was van een noodweersituatie, maar oordeelde dat de verdachte de grenzen van noodzakelijke verdediging had overschreden toen hij zijn vader meerdere keren met het mes stak. Desondanks concludeerde de rechtbank dat de verdachte een beroep op noodweerexces toekwam, omdat zijn handelen het gevolg was van een hevige gemoedsbeweging die was veroorzaakt door de aanranding. De rechtbank ontsloeg de verdachte van alle rechtsvervolging en verklaarde de benadeelde partij niet-ontvankelijk in zijn vordering.

De uitspraak benadrukt de nuances van noodweer en noodweerexces in het strafrecht, waarbij de rechtbank de context van huiselijk geweld en de psychologische toestand van de verdachte in overweging nam.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Team Straf, zittingsplaats Haarlem
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15/129718-22 (P)
Uitspraakdatum: 28 januari 2025
Tegenspraak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 14 januari 2025 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1998 te [geboorteplaats] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het [adres]
.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie,
mr. M. Duin, en van hetgeen de verdachte en zijn raadsman mr. T.S. Finken, advocaat te Schiphol, naar voren hebben gebracht.

1.Tenlastelegging

De verdenking komt er – kort en zakelijk weergegeven – op neer dat de verdachte op
23 mei 2022 in Hoofdorp [slachtoffer] (zijn vader) meermalen met een mes in de rug, de schouder en de arm heeft gestoken.
Aan de verdachte is de verdenking in drie juridische varianten ten laste gelegd, te weten:
  • primair: poging tot doodslag;
  • subsidiair: poging tot zware mishandeling;
  • meer subsidiair: mishandeling.
De volledige tekst van de tenlastelegging is als
bijlageaan dit vonnis gehecht.

2.Voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3.Beoordeling van het bewijs

3.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot vrijspraak van het primair ten laste gelegde feit en tot bewezenverklaring van het subsidiair ten laste gelegde feit.
3.2
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit dat de verdachte moet worden vrijgesproken van het primair ten laste gelegde feit. Ten aanzien van het subsidiair ten laste gelegde feit heeft de raadsman zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
3.3
Oordeel van de rechtbank
3.3.1
Vrijspraak van het primaire feit (poging tot doodslag)
De rechtbank stelt op grond van de bewijsmiddelen vast dat de verdachte op 23 mei 2022 in Hoofddorp [slachtoffer] (zijn vader) meermalen met een mes in de rug, de schouder en de arm heeft gestoken. De verdachte heeft van meet af aan bekend dat hij zijn vader heeft gestoken en een arts heeft diezelfde dag steekletsel bij de aangever vastgesteld.
De rechtbank is van oordeel, zoals ook gerekwireerd en bepleit, dat het handelen van de verdachte niet kan worden gekwalificeerd als een poging tot doodslag, zoals hem primair ten laste is gelegd. De rechtbank acht niet bewezen dat de gedragingen van de verdachte de aanmerkelijke kans in het leven riepen dat de aangever hierdoor zou komen te overlijden. De rechtbank wijst in dat verband op de grootte van het mes (dat door de politie is omschreven als een kaasmes met een lemmet van ongeveer vijf centimeter), het relatief geringe letsel en bloedverlies bij de aangever en de plaatsen waar de steekverwondingen zijn toegebracht.
De rechtbank zal de verdachte daarom vrijspreken van het primair ten laste gelegde feit.
3.3.2
Bewijs van het subsidiaire feit (poging tot zware mishandeling)
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van het subsidiair ten laste gelegde feit op grond van de inhoud van de hierna te noemen bewijsmiddelen.
De rechtbank heeft vastgesteld dat ten aanzien van het bewezenverklaarde sprake is van een bekennende verdachte als bedoeld in artikel 359, derde lid, laatste volzin, van het Wetboek van Strafvordering (Sv) en door of namens hem geen vrijspraak is bepleit. De rechtbank zal daarom volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen op grond waarvan zij tot een bewezenverklaring is gekomen, namelijk:
  • de bekennende verklaring van de verdachte, zoals afgelegd op de zitting van
  • een schriftelijk bescheid (pagina 89), inhoudende een ander geschrift als bedoeld in artikel 344, eerste lid, aanhef, onder 5°, Sv, te weten een geneeskundige verklaring, opgemaakt op 14 juni 2022 door [arts] . Dit geschrift is slechts gebezigd in verband met de inhoud van het andere bewijsmiddel.
De rechtbank acht op grond van de bewijsmiddelen bewezen dat de verdachte (minstgenomen) voorwaardelijk opzet heeft gehad op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel. Het meermalen steken met een mes in het bovenlichaam van de aangever levert naar algemene ervaringsregels de aanmerkelijke kans op dat de aangever hierdoor zwaar lichamelijk letsel zou oplopen. Ook de verdachte moet als een ieder weten dat dergelijk handelen zwaar lichamelijk letsel kan veroorzaken en dat de kans op dat letsel aanmerkelijk is. De gedragingen van de verdachte zijn naar de uiterlijke verschijningsvorm daarvan zo zeer gericht op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel, dat het niet anders kan dan dat de verdachte de aanmerkelijke kans daarop bewust heeft aanvaard.
3.4
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het subsidiair ten laste gelegde feit heeft begaan, met dien verstande dat
hij op 23 mei 2022 te Hoofddorp, gemeente Haarlemmermeer ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen met een mes eenmaal in de rug en meermalen in de schouder en de arm van voornoemde [slachtoffer] heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten zijn verbeterd. Blijkens het verhandelde op de zitting is de verdachte daardoor niet geschaad in zijn verdediging.
Hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

4.Kwalificatie en strafbaarheid van het feit

4.1
Kwalificatie
Het bewezenverklaarde levert op:
poging tot zware mishandeling.
4.2
Beroep op noodweer
De raadsman heeft primair bepleit dat de verdachte moet worden ontslagen van alle rechtsvervolging, omdat de verdachte heeft gehandeld uit (putatief) noodweer. Hiertoe heeft de raadsman aangevoerd dat bij de verdachte in de eerste plaats sprake was van verontschuldigbare dwaling, omdat hij kon en mocht menen dat hij zijn moeder moest verdedigen tegen de aangever. Toen de verdachte in de portiek van de flat door de aangever werd aangevallen, ontstond in de tweede plaats een (acute) noodweersituatie voor hemzelf. Volgens de raadsman heeft de verdachte zich vervolgens binnen de grenzen van proportionaliteit en subsidiariteit verdedigd.
4.3
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte geen beroep op (putatief) noodweer toekomt, omdat niet aannemelijk is geworden dat sprake was van een (acute) noodweersituatie of van omstandigheden op grond waarvan de verdachte kon en mocht menen dat hij zichzelf of zijn moeder moest verdedigen.
4.4
Oordeel van de rechtbank
Juridisch kader
Op grond van artikel 41, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht (Sr) is niet strafbaar hij die een feit begaat, geboden door de noodzakelijke verdediging van eigen of eens anders lijf, eerbaarheid of goed tegen ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding. Van een ogenblikkelijke aanranding is ook sprake bij een onmiddellijk dreigend gevaar voor een aanranding.
Aan de voor noodweer geldende vereisten is niet voldaan indien de verdachte zich niet hoefde te verdedigen en er dus geen noodzaak tot verdediging bestond. Die noodzaak heeft niet bestaan als in redelijkheid van de verdachte had kunnen worden gevergd dat hij zich zou hebben onttrokken aan de aanranding.
De rechtbank zal hierna eerst de feitelijke grondslag van het beroep op noodweer onderzoeken, voordat zij zal oordelen of aan de voorwaarden voor aanvaarding van het verweer is voldaan. Als maatstaf geldt hierbij dat de feitelijke toedracht, gelet op wat daarover door of namens de verdachte is aangevoerd en in het licht van het verhandelde op de zitting, voldoende aannemelijk is geworden.
Feitelijke toedracht
De rechtbank ziet eerst zich voor de vraag gesteld wat zich op 23 mei 2022 precies tussen de verdachte en de aangever heeft afgespeeld dat tot het steekletsel bij de aangever heeft geleid. De rechtbank stelt vast dat de verklaringen van de aangever en de verdachte over de omstandigheden waaronder het steekincident heeft plaatsgevonden, uiteenlopen. De rechtbank komt – met de officier van justitie en de raadsman – tot de conclusie dat de verklaring van de aangever niet als betrouwbaar kan worden aangemerkt. Zijn verklaring strookt namelijk op essentiële punten niet met de overige onderzoeksbevindingen in het dossier, zoals het (forensisch) onderzoek ter plaatse. De rechtbank acht om die reden de lezing van de aangever ongeloofwaardig en schuift deze verklaring terzijde.
De rechtbank neemt de lezing van de verdachte ter zitting daarom tot uitgangspunt bij de vaststelling van de feiten en omstandigheden waarop het beroep op noodweer(exces) steunt, maar slechts voor zover die in lijn is met de verklaringen die hij kort na het steekincident, namelijk tijdens het politieverhoor op 24 mei 2022 en het gesprek met de psycholoog op
17 oktober 2022, heeft afgelegd.
De rechtbank acht aannemelijk geworden dat de gang van zaken op 23 mei 2022, direct voorafgaand aan en tijdens het steekincident, als volgt is geweest. De verdachte werd eerder op die bewuste dag gebeld door zijn moeder, die hem vroeg naar de woning van zijn ouders te komen. De verdachte ging hierop naar de woning toe en trof binnen alleen zijn moeder aan, die aan het huilen was en vertelde dat er ruzie was geweest met haar man (de aangever). De verdachte vertrok hierna naar een vriend, die (dicht) in de buurt van zijn ouders woont. Kort daarna werd de verdachte opnieuw gebeld door zijn moeder, die toen heel erg aan het huilen was en hem vroeg opnieuw naar haar toe te komen. De verdachte was hiervan erg geschrokken en ging direct naar de woning van zijn ouders toe. Toen de verdachte naar de hoofdingang van de flat liep, opende de aangever de deur van de portiek en zei hij dat de verdachte niet mocht binnenkomen. De aangever had een grijns op zijn gezicht, zoals hij altijd had als hij iets had gedaan waar – zoals de verdachte ter zitting heeft toegelicht – andere gezinsleden de dupe van waren in het kader van zijn pesterijen of mishandelingen. De verdachte zag toen dat de aangever een mes in zijn hand vasthield. Ondertussen hoorde hij zijn moeder huilen en schreeuwen om hulp. De verdachte was bang dat de aangever zijn moeder iets had aangedaan (met het mes) en wilde daarom hun woning binnengaan om te controleren of zij in orde was. De aangever blokkeerde echter de doorgang en belette hem naar binnen te komen. De aangever wees hierbij het mes in de richting van de verdachte en maakte hiermee een stekende beweging. De verdachte pakte hierop de pols van de aangever vast, draaide zijn arm op zijn rug, pakte het mes van hem af en stak hem toen vijf keer van achteren met het mes.
De rechtbank acht niet aannemelijk dat de verdachte zoals hij ter zitting heeft verklaard, nadat hij het mes had afgepakt, opnieuw door de aangever is aangevallen, waarbij de aangever de verdachte (met de vuist) tegen het hoofd heeft geslagen en heeft geschopt. De verdachte heeft deze aanvulling op zijn verklaring voor het eerst twee en een half jaar na het steekincident op de zitting afgelegd en heeft hier niet in een eerder stadium over verklaard. De rechtbank acht het onwaarschijnlijk dat de verdachte een dermate belangrijk onderdeel van de gebeurtenis destijds was vergeten maar zich nu wel (weer) kan herinneren.
Beoordeling van het beroep op noodweer
De rechtbank is – gelet op de hiervoor vastgestelde feitelijke toedracht – van oordeel dat ten tijde van de steekbeweging in de richting van de verdachte, sprake was van een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding van het lijf van – alleen – de verdachte (een zogenaamde noodweersituatie). Nu de verdachte bij de politie en op de zitting heeft verklaard te hebben gehandeld uit angst voor zijn eigen welzijn, gaat de rechtbank voorbij aan het verweer dat (ook) sprake was van putatief noodweer ten aanzien van de situatie van zijn moeder.
De rechtbank overweegt dat de verdachte kort daarvoor op de aangever is afgelopen en is blijven proberen de portiek van de flat te betreden, terwijl hij wist dat de aangever een mes in zijn hand vasthield. De verdachte is dus (de mogelijke escalatie van) de confrontatie met de aangever niet uit de weg gegaan, maar heeft die bewust aanvaard. De rechtbank is echter van oordeel dat onder de gegeven omstandigheden niet redelijkerwijs van de verdachte kon worden gevergd dat hij zich aan de situatie zou onttrekken. In dat verband hecht de rechtbank betekenis aan de verklaringen in het dossier waaruit kan worden afgeleid dat het gezin een langdurig verleden kent van huiselijk geweld door de aangever richting de andere gezinsleden en dat de aangever de moeder van de verdachte eerder had bedreigd met een mes. De rechtbank acht in dat licht bezien de vrees die de verdachte stelt te hebben gehad voor het welzijn van zijn moeder en zijn drang om haar te bereiken voorstelbaar. Dat de verdachte ondanks het mes is doorgegaan met het proberen de portiek binnen te gaan, kan hem dan ook niet worden tegengeworpen en staat dus niet in de weg aan het beroep op noodweer.
Hoewel ten tijde van de steekbeweging door de aangever sprake was van een noodweersituatie, oordeelt de rechtbank dat die noodweersituatie was beëindigd op het moment dat de verdachte het mes van de aangever heeft afgepakt. Op dat moment bevond de verdachte zich immers in een positie waarin hij het mes en dus de overhand had en bestond niet langer de noodzaak tot verdediging. De rechtbank concludeert dat de verdachte door het steken met het mes de grenzen van noodzakelijke verdediging heeft overschreden. Daarmee is niet aan de voor noodweer gestelde vereisten voldaan en verwerpt de rechtbank het beroep op noodweer.
4.5
Strafbaarheid van het feit
Er is ook geen andere omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is daarom strafbaar.

5.Strafbaarheid van de verdachte

5.1
Beroep op noodweerexces
De raadsman heeft subsidiair bepleit dat de verdachte moet worden ontslagen van alle rechtsvervolging, omdat de verdachte heeft gehandeld uit (putatief) noodweerexces.
Indien de rechtbank het beroep op (putatief) noodweerexces verwerpt, heeft de raadsman meer subsidiair een beroep gedaan op psychische overmacht.
5.2
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte ook geen beroep op (putatief) noodweerexces toekomt, omdat niet aannemelijk is geworden dat sprake was van een noodweersituatie of van omstandigheden op grond waarvan de verdachte kon en mocht menen dat hij zichzelf of zijn moeder moest verdedigen.
5.3
Oordeel van de rechtbank
Juridisch kader
Op grond van artikel 41, tweede lid, Sr is niet strafbaar de overschrijding van de grenzen van noodzakelijke verdediging, indien zij het onmiddellijk gevolg is geweest van een hevige gemoedsbeweging, door de aanranding veroorzaakt.
Voor noodweerexces geldt dat van verontschuldigbare overschrijding van de grenzen van noodzakelijke verdediging onder meer sprake kan zijn indien op het tijdstip van de aan de verdachte verweten gedraging de noodweersituatie weliswaar was beëindigd en de noodzaak tot verdediging er dus wel was geweest (maar niet meer bestond), maar zijn gedraging niettemin het onmiddellijk gevolg was van een hevige gemoedsbeweging die was veroorzaakt door de daaraan voorafgaande wederrechtelijke aanranding (het zogenoemde extensief noodweerexces).
Uit het wettelijk vereiste dat de gedraging het “onmiddellijk gevolg” moet zijn van een hevige gemoedsbeweging die is veroorzaakt door een wederrechtelijke aanranding volgt dat aannemelijk moet zijn dat de aldus veroorzaakte gemoedsbeweging van doorslaggevend belang is geweest voor de verweten gedraging. Niet is uitgesloten dat andere factoren mede hebben bijgedragen aan het ontstaan van die hevige gemoedsbeweging, maar aan het gevolgvereiste is niet voldaan indien de hevige gemoedsbeweging in essentie is terug te voeren op een eerder bestaande emotie, zoals een reeds bestaande kwaadheid jegens het slachtoffer. Bij de beantwoording van de vraag of in een concreet geval sprake is van het hier bedoelde “onmiddellijk gevolg” kan betekenis toekomen aan de mate waarin de grenzen van de noodzakelijke verdediging zijn overschreden alsmede aan de aard en de intensiteit van de hevige gemoedsbeweging. Voorts kan het tijdsverloop tussen de aanranding en de verdedigingshandeling van belang zijn.
Beoordeling van het beroep op noodweerexcesDe rechtbank heeft hiervoor in paragraaf 4.4 vastgesteld dat de verdachte de aangever vijf keer heeft gestoken op het tijdstip dat de noodweersituatie – die kort daarvoor had bestaan – was beëindigd. De rechtbank ziet zich nu voor de vraag gesteld of de overschrijding van de grenzen van noodzakelijke verdediging verontschuldigbaar kan worden geacht op grond van extensief noodweerexces.
De verdachte heeft op de zitting over zijn gemoedstoestand ten tijde van het steken verklaard dat hij veel angst en boosheid ervoer, vreesde voor zijn leven en dat “alles zwart werd”.
De rechtbank acht aannemelijk dat bij de verdachte sprake was van een hevige gemoedsbeweging, die bestond uit (een mengeling van) paniek, angst voor zijn eigen en zijn moeders welzijn en boosheid. De intensiteit van die gemoedsbeweging lijkt groot te zijn geweest. De rechtbank acht verder aannemelijk dat de voorafgaande aanranding als zodanig van doorslaggevend belang is geweest voor het ontstaan van deze gemoedsbeweging. Niet is uitgesloten dat het langdurig verleden van huiselijk geweld en reeds bestaande emoties als kwaadheid richting de aangever mede hebben bijgedragen aan het ontstaan van de hevige gemoedsbeweging, maar naar het oordeel van de rechtbank is die gemoedsbeweging hier in essentie niet op terug te voeren. Zoals de verdachte hierover op de zitting verklaarde: “Als hij mij niet had aangevallen, dan had ik dit ook niet gedaan.” De hevige gemoedsbeweging heeft vervolgens geleid tot het overschrijden van de grenzen van noodzakelijke verdediging. Hierbij acht de rechtbank de aard en de intensiteit van de gemoedsbeweging van belang en het zeer korte tijdsverloop tussen de aanranding en het steken. Vrijwel direct na het afpakken van het mes heeft de verdachte – als het ware in één vloeiende beweging – meermalen op de aangever ingestoken. De rechtbank is van oordeel dat het handelen van de verdachte nog past bij en kan worden begrepen vanuit de hevigheid van zijn gemoedsbeweging. De verdachte is dus niet zo ver gegaan in de verdediging dat om die reden het beroep niet kan slagen.
De rechtbank komt dan ook tot de conclusie dat aan de verdachte een beroep op noodweerexces toekomt, zodat hij ten aanzien van het bewezenverklaarde niet strafbaar is en dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
In het voorgaande ligt besloten dat het (meer subsidiaire) beroep op psychische overmacht geen bespreking behoeft.

6.Vordering benadeelde partij

De benadeelde partij [slachtoffer] heeft – door tussenkomst van zijn gemachtigde
mr. N. Wijkman – een vordering tot schadevergoeding van € 6.062,00 ingediend tegen de verdachte wegens materiële (€ 62,00) en immateriële schade (€ 6.000,00) die hij als gevolg van het ten laste gelegde feit zou hebben geleden, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag.
De rechtbank overweegt dat op grond van het bepaalde in artikel 361, tweede lid, Sv de benadeelde partij alleen ontvankelijk is in de vordering indien de verdachte enige straf of maatregel wordt opgelegd dan wel in geval toepassing wordt gegeven aan het bepaalde in artikel 9a Sr. Daarvan is in deze zaak geen sprake. De rechtbank zal daarom de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in de vordering. De benadeelde partij en de verdachte dragen ieder de eigen proceskosten.

7.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte als primair is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat de verdachte het subsidiair ten laste gelegde feit heeft begaan zoals hiervoor onder 3.4 weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.
Bepaalt dat het bewezen verklaarde feit het hierboven onder 4.1 vermelde strafbare feit oplevert.
Verklaart de verdachte voor het bewezen verklaarde feit niet strafbaar en
ontslaat de verdachte daarvoor van alle rechtsvervolging.
Verklaart de benadeelde partij [slachtoffer] niet-ontvankelijk in de vordering.
Bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder de eigen proceskosten draagt.
Heft op het reeds geschorste bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. S. Mac Donald, voorzitter,
mr. I.A.M. Tel en mr. M. Ramondt, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier mr. L.S. Rietdijk,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 28 januari 2025.
Bijlage – De tenlastelegging
Primairhij op of omstreeks 23 mei 2022 te Hoofddorp, gemeente Haarlemmermeer ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven, met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, meermalen in de rug en/of
de schouder en/of de arm, althans in het (boven)lichaam van voornoemde [slachtoffer] heeft gestoken en/of gesneden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Subsidiairhij op of omstreeks 23 mei 2022 te Hoofddorp, gemeente Haarlemmermeer ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, meermalen in de rug en/of de schouder en/of de arm, althans in het (boven)lichaam van voornoemde [slachtoffer] heeft gestoken en/of gesneden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Meer subsidiair
hij op of omstreeks 23 mei 2022 te Hoofddorp, gemeente Haarlemmermeer [slachtoffer] heeft mishandeld door met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, meermalen in de rug en/of de schouder en/of de arm, althans in het (boven)lichaam van voornoemde [slachtoffer] te steken en/of te snijden.