Overwegingen
1. Eiseres is aangemerkt als gedupeerde van de kinderopvangtoeslagaffaire. Op 5 oktober 2021 heeft eiseres van verweerder een voorlopig bedrag ter compensatie ontvangen van € 38.719 voor het jaar 2010. Bij definitieve beschikking van 10 februari 2022 heeft verweerder beslist dat eiseres in aanmerking komt voor compensatie van kinderopvangtoeslag voor het jaar 2010, omdat bij de beoordeling van de kinderopvangtoeslag fouten zijn gemaakt door verweerder. Het definitieve compensatiebedrag is bepaald op € 38.997.
2. Op 25 april 2024 is door eiseres bij de Sociale Banken Nederland (hierna: SBN) een schuldenlijst ingediend en is verzocht om overname van de daarin vermelde schuld aan [naam 2] van € 1.280 (hierna: de schuld).
3. Bij beschikking van 13 juni 2024 heeft SBN beslist dat de schuld niet kon worden overgenomen. De overname van de schuld is afgewezen onder vermelding van code 23, met de volgende uitleg: “Deze schuld hebt u ingediend na de voor u geldende einddatum. We nemen deze schuld niet in behandeling.”.
4. Tegen de afwijzing heeft de toenmalige gemachtigde van eiseres een bezwaarschrift ingediend op 10 juli 2024 en nadere bezwaargronden ingediend op 22 augustus 2024. Per brief van 17 juli 2024 heeft eiseres ook zelf het bezwaar nader gemotiveerd. De toelichting van eiseres luidt – voor zover hier van belang – als volgt:
“[…] Onderwerp: bezwaar tegen code 23
Mijn advocaat is in bezwaar gegaan. Ik wil ook heel graag een mondelinge toelichting geven. Ik heb namelijk alles op tijd ingeleverd en wel gemaild naar mijn advocaat. Zij zijn in gebreke gebleven en nu heb ik een code 23 ontvangen. Ik wilde graag een andere a[d]vocaat, maar dit kost ook weer meer extra tijd en gedoe. Ik heb het op dit moment heel moeilijk ook omdat zij nergens op reageren. Ik heb een melding gemaakt bij UHT. Ik heb deze brief geschreven en hoop dat u mij oproept voor uitleg. […]”
5. In geschil is of verweerder terecht heeft geoordeeld dat de aanvraag van eiseres om afbetaling van de hiervoor genoemde schuld te laat is ingediend en of verweerder de aanvraag daarom terecht heeft afgewezen.
6. Eiseres stelt zich op het standpunt dat de schuld moet worden overgenomen. Ten aanzien van de aanvraagtermijn voor schuldovername stelt eiseres primair dat de aanvraag tijdig is gedaan op grond van artikel 6.1, vierde lid, van de Wet hersteloperatie toeslagen (hierna: Wht). Subsidiair stelt eiseres dat de aanvraag verschoonbaar te laat is ingediend vanwege de persoonlijke omstandigheden van eiseres. Het niet inhoudelijk behandelen van een aanvraag vanwege een termijnoverschrijding rijmt volgens eiseres ook niet met het karakter van de herstelmaatregelen en de uitvoeringspraktijk. Ten aanzien van de over te nemen schuld stelt eiseres dat haar niet kan worden tegengeworpen dat de schuld niet is opgenomen in een notariële akte, omdat er op basis van de aanwezige stukken redelijkerwijs niet getwijfeld hoeft te worden aan het bestaan van de schuld.
Eiseres concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, tot vernietiging van de beslissing op bezwaar, tot wijziging van de beschikking waarbij wordt beslist dat de schuld wordt overgenomen en tot veroordeling van verweerder in de proceskosten.
7. Verweerder neemt het standpunt in dat het beroep ongegrond moet worden verklaard en heeft daarvoor het volgende aangevoerd. Verweerder stelt dat de aanvraag voor schuldovername buiten de daarvoor geldende aanvraagtermijn van artikel 6.1, eerste lid, van de Wht is ontvangen, zodat de aanvraag terecht is afgewezen zonder inhoudelijke beoordeling. Er is volgens verweerder geen sprake van bijzondere omstandigheden die een afwijking van de wettelijke aanmeldtermijn zouden kunnen rechtvaardigen. De persoonlijke omstandigheden van eiseres geven verweerder daartoe ook geen aanleiding, omdat eiseres gedurende de aanvraag- en bezwaarprocedure werd bijgestaan door een professioneel rechtsbijstandverlener. Tot slot stelt verweerder dat het bestaan van de schuld en de opeisbaarheid door eiseres niet aannemelijk zijn gemaakt.
Beoordeling van het geschil
8. Op grond van het Besluit betalen private schulden (Stcrt. 2021, 44723), dat gold vanaf 29 oktober 2021, kon de Dienst Toeslagen private schulden van gedupeerde ouders betalen. Het Besluit is per 2 november 2022 verankerd in de Wht, dat alle eerdere regelingen van de hersteloperatie vervangt. De Sociale Banken Nederland (hierna: SBN) voerde de regeling namens de Dienst Toeslagen uit.
9. Op de voet van artikel 6.1, eerste lid, van de Wht dient een aanvraag als bedoeld in 4.1, eerste lid, van de Wht (inzake overneming of betaling van privaatrechtelijke geldschulden van een gedupeerde aanvrager van kinderopvangtoeslag) uiterlijk 2 januari 2024 te worden ingediend.
10. In afwijking daarvan staat in artikel 6.1, vierde lid, van de Wht dat een dergelijke aanvraag, in de situatie dat de gedupeerde een eerste beschikking heeft gekregen tot toekenning van compensatie (als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, van de Wht) of een O/GS-tegemoetkoming (als bedoeld in artikel 2.6, eerste lid, van de Wht) die na 1 juli 2023 onherroepelijk is komen vast te staan, wordt ingediend uiterlijk zes maanden na de datum waarop die beschikking onherroepelijk is komen vast te staan.
11. De rechtbank is van oordeel dat verweerder terecht heeft geoordeeld dat de aanvraag van eiseres van 25 april 2024 te laat is ingediend, en overweegt daartoe als volgt.
12. Vaststaat dat eiseres met betrekking tot het jaar 2010 op 11 februari 2022 een definitieve beschikking tot compensatie heeft ontvangen en dat zij daaraan voorafgaand op 5 oktober 2021 reeds een voorlopig bedrag aan compensatie voor het jaar 2010 heeft ontvangen. Vanaf het moment van de toekenning van het voorlopige compensatiebedrag is eiseres door verweerder erkend als gedupeerde en was het voor haar mogelijk om een aanvraag tot schuldovername te doen in de zin van artikel 4.1 van de Wht.
13. Het feit dat aan eiseres voor het eerst op 27 februari 2024 een O/GS tegemoetkoming voor de jaren 2009 en 2011 is toegekend, maakt niet dat voor eiseres de afwijkende aanvraagtermijn van artikel 6.1, vierde lid, van de Wht, van toepassing is, omdat eiseres reeds een eerste beschikking heeft gekregen tot toekenning van (een voorlopig bedrag aan) compensatie die (ruim) voor 1 juli 2023 onherroepelijk is komen vast te staan.
14. De rechtbank volgt eiseres niet in haar standpunt dat die eerste beschikking (de voorlopige beoordeling van het recht op compensatie) nog niet onherroepelijk is komen vast te staan, omdat tegen de definitieve beschikking (de integrale beoordeling van het recht op compensatie) nog een bezwaarprocedure loopt. In tegenstelling tot wat eiseres meent, zijn de herstelmaatregel als bedoeld in artikel 2.7 van de Wht en de compensatie als bedoeld in artikel 2.1 van de Wht, procedureel niet onlosmakelijk met elkaar verbonden, maar zijn ze gebaseerd op afzonderlijke wettelijke bepalingen, waarvoor een afzonderlijke beschikking wordt genomen door verweerder en waarvoor een afzonderlijke bezwaar- en beroepsmogelijkheid open staat.
15. Dat eiseres in bezwaar is gegaan tegen de definitieve beschikking over de jaren 2009 tot en met 2015, doet aan de voorgaande conclusie niet af. Met het instellen van bezwaar (en beroep) tegen de integrale beoordeling kan slechts bewerkstelligt worden dat het definitieve compensatiebedrag hoger (maar niet lager) zou worden vastgesteld en ook kan daarmee de status van eiseres als erkend gedupeerde van de toeslagaffaire niet ongedaan worden gemaakt, nu dit met de eerste toekenning van het compensatiebedrag reeds onherroepelijk is komen vast te staan.
16. Ter zitting heeft eiseres het standpunt ingenomen dat de door verweerder voorgestane restrictieve toepassing van de aanvraagtermijn niet in overeenstemming is met de uitvoeringspraktijk. Eiseres stelt dat de Uitvoeringsorganisatie Herstel Toeslagen (hierna: UHT) niet strikt vasthoudt aan de bezwaartermijn van zes weken en buiten die termijn ingediende bezwaren toch ontvankelijk verklaart, vanuit de gedachte dat het de UHT zelf vaak ook niet lukt om de beoordeling binnen een jaar te doen.
17. Verweerder heeft daartegenover gesteld dat schuldovername wordt behandeld door de Minister van Financiën en niet door de UHT, die het recht op compensatie beoordeelt. Dat de UHT ander beleid hanteert voor bezwaarschriften die te laat worden ingediend is volgens verweerder te verklaren vanwege de nadruk die bij de UHT ligt op erkenning van gedupeerde ouders, terwijl daar bij de regeling voor schuldovername niet de nadruk op ligt. Verweerder wijst er daarbij op dat het in geval van eiseres bovendien niet gaat om een bezwaartermijn, maar een aanvraagtermijn die niet gehaald is. Volgens verweerder worden de termijnen strikt gehanteerd, en volgt uit jurisprudentie dat verweerder dat ook mag doen.
18. Naar het oordeel van de rechtbank volgt uit hetgeen eiseres heeft aangevoerd niet dat verweerder een ruimere aanvraagtermijn had moeten hanteren dan volgt uit de wettelijke bepaling van artikel 6.1, eerste lid, van de Wht. Enig beleid van verweerder ter zake van het hanteren van een ruimere dan de wettelijke aanvraagtermijn is niet aannemelijk geworden. Op beleid van de UHT ter zake van de bezwaartermijn kan eiseres niet met vrucht een beroep doen. Dit beleid betreft rechtens en feitelijk andere gevallen.
19. Eiseres heeft ter zitting voorts gesteld dat niet alleen de UHT, maar ook de SBN, begunstigend beleid voert. De gemachtigde van eiseres heeft ter onderbouwing van dat standpunt verklaard dat in een zaak van een andere cliënt van de gemachtigde, waarbij de voormalig advocaat de benodigde stukken van die belanghebbende voor het einde van de termijn had ontvangen, maar waarbij de advocaat vervolgens had verzuimd de stukken tijdig in te dienen, de SBN heeft besloten dat het bezwaar om die reden verschoonbaar te laat is ingediend. In het onderhavige geval heeft de voormalig advocaat van eiseres alle benodigde stukken voor de aanvraag voor het einde van de termijn ontvangen. De aanvraag is dus buiten de schuld van eiseres te laat ingediend.
20. Verweerder heeft daartegenin gebracht dat de eisen voor een verschoonbare termijnoverschrijding weliswaar anders zijn wanneer een belanghebbende wordt bijgestaan door een professionele rechtsbijstandverlener, en daarvan was sprake in dit geval, maar dat van een professionele gemachtigde juist zou mogen worden verwacht dat deze de aanvraag op tijd indient. Als dat niet gebeurt, komt dat voor rekening en risico van eiseres. Verweerder betwist dat de SBN het door eiseres gestelde beleid voert.
21. Verweerder heeft voorts verzocht de bovenstaande aanvullende beroepsgronden tardief te verklaren, omdat ze eerst ter zitting door eiseres zijn ingenomen. De rechtbank overweegt daaromtrent als volgt. Uit de op 11 juni 2025 door eiseres in het geding gebrachte stukken volgt naar het oordeel van de rechtbank dat onmiskenbaar is dat eiseres zich niet kan verenigen met de door verweerder gehanteerde aanvraagtermijn en de verschoonbaarheid daarvan. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder ook voldoende gelegenheid gehad om zich hierop te kunnen voorbereiden, zeker nu ter zitting een extra leespauze is ingelast. Verweerder heeft op zitting ook kunnen reageren op deze nadere standpunten van eiseres. Alles in overweging nemende acht de rechtbank het eerst ter zitting nader aanvullen van de beroepsgronden met verwijzing naar de dag ervoor overgelegde pleitnota (en bijlagen) niet in strijd met de goede procesorde. De rechtbank zal deze beroepsgronden niet tardief verklaren.
22. De rechtbank is van oordeel dat, ook in het geval wordt aangenomen dat eiseres de voor de aanvraag benodigde stukken voor het verstrijken van de aanvraagtermijn bij haar advocaat heeft ingeleverd en de advocaat de aanvraag te laat heeft ingediend, er geen sprake is van een bijzondere omstandigheid op grond waarvan sprake is van een verschoonbare termijnoverschrijding. De termijnoverschrijding dient bij het inschakelen van een advocaat voor rekening en risico van eiseres te blijven. Dat de SBN beleid voert, op basis waarvan in een dergelijke situatie het te laat indienen van de aanvraag verschoonbaar wordt geacht, acht de rechtbank op basis van één door eiseres genoemd geval, en bij betwisting door verweerder, niet aannemelijk geworden.
23. Eiseres voert aan dat de termijnoverschrijding haar niet kan worden tegengeworpen. Eiseres wijst op haar status als erkend gedupeerde en betoogt dat het zich niet laat rijmen met het karakter van de herstelregeling om haar op formele gronden definitief uit te sluiten van schuldovername. Eiseres verwijst daarbij nog naar de uitspraak van rechtbank Limburg van 23 maart 2022 (ECLI:NL:RBLIM:2022:2220). Voor zover eiseres daarmee heeft bedoeld een beroep te doen op de hardheidsclausule, overweegt de rechtbank als volgt. 24. Artikel 9.1, eerste lid, van de Wht maakt het mogelijk om van de in artikel 6.1, eerste lid van de Wht gestelde termijn af te wijken. Er dient in dat geval sprake te zijn van een bijzondere situatie die niet is te voorzien en waarin toepassing van artikel 6.1 van de Wht leidt tot een onbillijkheid van overwegende aard (hardheidsclausule).
25. Zoals de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft overwogen in haar uitspraak van 12 februari 2025, ECLI:NL:RVS:2025:456, kan de hardheidsclausule worden toegepast in bijzondere situaties, waarbij toepassing van de bepaling zelf gelet op de ratio ervan onbillijk uitpakt of wanneer sprake is van schrijnende omstandigheden waardoor toepassing van de wettelijke bepaling achterwege moet blijven. Het gaat daarbij niet zozeer om omstandigheden die zich hebben voorgedaan in de periode waarin de toeslagaffaire zich voltrok en die vanzelfsprekend in veel gevallen schrijnend zijn geweest en tot schade kunnen leiden en ook vaak hebben geleid en waarvoor de herstelmaatregelen uit de Wht beogen een oplossing te bieden. Het moet gaan om actuele omstandigheden die samenhangen met (de gevolgen van) een weigering om de schulden over te nemen of te compenseren. 26. Naar het oordeel van de rechtbank doen zich in het geval van eiseres geen bijzondere omstandigheden voor die niet of niet ten volle zijn verdisconteerd in de afweging van de wetgever. Uit de wetsgeschiedenis van de totstandkoming van artikel 6.1, eerste lid, van de Wht volgt dat de wetgever bewust heeft gekozen voor een begrenzing van de aanvraagtermijn. De rechtbank is gezien de feiten en omstandigheden in deze zaak van oordeel dat geen sprake is van een onbillijkheid van overwegende aard als bedoeld in artikel 9.1, tweede lid, van de Wht die noopt tot afwijken van het wettelijk vereiste van de aanvraagtermijn. Eiseres heeft geen concrete gegevens overgelegd waaruit de rechtbank kan afleiden dat er in haar geval sprake is van serieuze en structurele financiële nood, een ernstige medische omstandigheid of andere ontwrichtende persoonlijke omstandigheden. De rechtbank concludeert dat er geen zodanig schrijnende situatie is dat van de wettelijke bepalingen moet worden afgeweken. Verweerder heeft daarom in redelijkheid de hardheidsclausule buiten toepassing kunnen laten.
27. Ten overvloede overweegt de rechtbank ten aanzien van de schuld het volgende. Uit de stukken die eiseres bij de pleitnota heeft overgelegd volgt dat in totaal een bedrag van € 1.280 is overgemaakt aan eiseres door haar ex-echtgenoot, maar daaruit volgt niet dat sprake is van een lening. Deze stukken bevatten geen aanwijzingen van leningsvoorwaarden, zoals een terugbetalingsverplichting, noch volgt daaruit dat sprake is van opeisbaarheid, zodat de stukken onvoldoende zijn om aan te nemen dat daarvan sprake was. Daarbij kan in het midden blijven of de stukken ondertekend zijn door een notaris, zoals eiseres heeft gesteld, omdat dit geen wijziging brengt in hetgeen hiervoor is overwogen.
28. Omdat de aanvraag te laat is ingediend en er geen sprake is van een verschoonbare termijnoverschrijding of bijzondere omstandigheden, mocht verweerder de aanvraag om die reden afwijzen. Gelet op het bovenstaande wordt het beroep ongegrond verklaard. Dit betekent dat eiseres geen gelijk krijgt.
29. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.