ECLI:NL:RBNHO:2025:876

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
30 januari 2025
Publicatiedatum
30 januari 2025
Zaaknummer
15/022341-24 en 21/002250-20 (tul)
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak voor afpersing in vereniging en diefstal in vereniging met geweld, maar veroordeling voor diefstal in vereniging van kledingstukken

Op 30 januari 2025 heeft de Rechtbank Noord-Holland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van afpersing in vereniging en diefstal in vereniging met geweld. De rechtbank oordeelde dat niet buiten redelijke twijfel kon worden vastgesteld dat de verdachte opzet had gehad op het gebruik van geweld, waardoor hij werd vrijgesproken van de afpersing en de diefstal met geweld. Echter, de verdachte werd wel veroordeeld voor diefstal in vereniging van kledingstukken. De rechtbank legde een gevangenisstraf op van 18 maanden, waarvan 10 maanden voorwaardelijk met aftrek, en een proeftijd van 2 jaar met bijzondere voorwaarden. De benadeelde partij werd niet-ontvankelijk verklaard in zijn vordering tot schadevergoeding, omdat de feiten onder 1 en 3 niet wettig en overtuigend bewezen waren. De rechtbank heeft ook de tenuitvoerlegging van een eerder opgelegde voorwaardelijke straf omgezet in een taakstraf van 240 uren. De uitspraak volgde na meerdere openbare terechtzittingen en een zorgvuldige afweging van de bewijsvoering en de omstandigheden van de verdachte.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Team Straf, zittingsplaats Alkmaar
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15/022341-24 en 21/002250-20 (tul) (P)
Uitspraakdatum: 30 januari 2025
Tegenspraak
verkort strafvonnis(art. 138b Sv)
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzittingen van 29 april 2024, 22 juli 2024, 14 oktober 2024, 6 januari 2025 en 16 januari 2025 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats],
zonder vaste woon- of verblijfplaats hier te lande,
thans gedetineerd in Penitentiaire Inrichting Lelystad.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie,
mr. B.K.M. Thuijs, en van hetgeen de verdachte en zijn raadsvrouw, mr. H.A.F.C. Tack, advocaat te Amsterdam, naar voren hebben gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan de verdachte is, na wijziging van de tenlastelegging, ten laste gelegd dat:
Feit 1
hij op of omstreeks 7 januari 2024 te Andijk, gemeente Medemblik tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld
[benadeelde] heeft gedwongen tot de afgifte van (auto)sleutels, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan die [benadeelde] en/of een derde toebehoorde(n) door
- aan die [benadeelde] een vuurwapen, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, te tonen en/of
- met dat vuurwapen meerdere malen in de buik, althans tegen het lichaam, van die [benadeelde] te duwen/prikken en/of
- daarbij de woorden toe te voegen: "zakken legen, of ik schiet je", althans woorden van gelijkende dreigende aard of strekking.
Feit 2
hij op of omstreeks 7 januari 2024 te Andijk, gemeente Medemblik tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, een auto (merk: Opel Combo, kenteken: [kenteken]) met daarin meerdere kledingstukken, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [benadeelde], in elk geval aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde(n) heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte en/of zijn mededader(s) zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft/hebben verschaft en/of dat/die weg te nemen goed/goederen onder zijn/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van braak, verbreking, inklimming en/of een valse sleutel, door onbevoegd gebruik te maken van een bij voornoemde auto horende autosleutel.
Feit 3
hij op of omstreeks 7 januari 2024 te Andijk, gemeente Medemblik tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, een telefoon (merk Samsung, type S10+), in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [benadeelde], in elk geval aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde(n) heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl deze diefstal werd voorafgegaan, vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen die [benadeelde], gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden of gemakkelijk te maken, of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf of andere deelnemers aan het misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, door
- aan die [benadeelde] een vuurwapen, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, te tonen en/of
- met dat vuurwapen meerdere malen in de buik, althans tegen het lichaam, van die [benadeelde] te duwen/prikken en/of
- daarbij de woorden toe te voegen: "zakken legen, of ik schiet je", althans woorden van gelijkende dreigende aard of strekking.

2.Voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3.Beoordeling van het bewijs

3.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van de onder 1, 2 en 3 tenlastegelegde feiten.
3.2
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft primair verzocht de verdachte integraal vrij te spreken. Daartoe heeft zij, samengevat, aangevoerd dat de verdachte geen (voorwaardelijk) opzet heeft gehad op de afpersing en de diefstal van de auto en de telefoon van aangever. Subsidiair stelt de raadsvrouw zich op het standpunt dat de verdachte geen opzet heeft gehad op het gebruik van geweld in de vorm van dreiging met een vuurwapen en de uitingen die door de medeverdachte zijn gedaan, waardoor de verdachte dient te worden vrijgesproken voor feit 1, van de gekwalificeerde diefstal onder feit 2 en de geweldpleging onder feit 3.
De raadsvrouw refereert zich wat betreft de bewijsbaarheid van de onder 2 tenlastegelegde diefstal van de kleding en de onder 3 tenlastegelegde diefstal van de telefoon aan het oordeel van de rechtbank.
3.3
Oordeel van de rechtbank
3.3.1
Vrijspraak feiten 1 en 3
Naar het oordeel van de rechtbank is niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte onder 1 en 3 ten laste is gelegd, zodat hij daarvan moet worden vrijgesproken.
De rechtbank gaat op grond van de inhoud van het dossier uit van de navolgende feiten en omstandigheden en overweegt op grond daarvan als volgt.
Het plan van de verdachte was om samen met zijn broer, medeverdachte [medeverdachte 1], met de aangever af te spreken om daar, hoewel de verdachte aangever heeft doen geloven de kleding van hem te kopen, de kleding mee te nemen zonder daarvoor te betalen. Als onderdeel van dit plan hebben zij verder besproken dat medeverdachte [medeverdachte 1] met medeverdachte [medeverdachte 2] (hierna: [medeverdachte 2]) zou afspreken dat die ook aanwezig zou zijn. De rechtbank stelt verder vast dat de aangever alleen naar de afgesproken locatie is gekomen en uit zijn auto is gestapt. Op het moment dat de aangever de kleding, die in zijn voertuig lag, liet zien aan de verdachte en [medeverdachte 1], kwam [medeverdachte 2] plotseling tevoorschijn, richtte een vuurwapen of een op een vuurwapen gelijkend voorwerp op de aangever, dwong hem door de woorden “zakken legen of ik schiet je” , of woorden van gelijke strekking te uiten, tot afgifte van zijn autosleutels en nam zijn telefoon weg. Vervolgens gaf [medeverdachte 2] de autosleutels aan [medeverdachte 1]. [medeverdachte 1] reed hierna weg in het voertuig van de aangever, en de verdachte en [medeverdachte 2] reden ieder in een ander voertuig weg.
Voor een bewezenverklaring voor afpersing in vereniging/ diefstal in vereniging met geweld is drievoudig opzet vereist, namelijk opzet op de afpersing/ diefstal, opzet op het medeplegen én opzet op het (dreigen met) geweld. In de onderhavige zaak zit de crux in het ‘derde opzetvereiste’. Uit het dossier volgt – kort gezegd – dat alle onder feit 1 en 3 geformuleerde geweldshandelingen, te weten het tonen en dreigen met een (op een) vuurwapen (gelijkend voorwerp) en daarbij de woorden “zakken legen, of ik schiet je” te uiten, door de medeverdachte [medeverdachte 2] zijn gepleegd. De rechtbank dient dus de vraag te beantwoorden of uit de bewijsmiddelen volgt dat de verdachte opzet heeft gehad op het door [medeverdachte 2] toegepaste geweld.
De rechtbank is van oordeel dat het door [medeverdachte 2] tegen de aangever toegepaste (dreigen met) geweld niet aan de verdachte kan worden toegerekend. Uit het dossier, noch uit het verhandelde ter terechtzitting volgt dat er in redelijkheid geen twijfel over kan bestaan dat in het door de verdachte beraamde plan besloten ligt (of dat de verdachte willens en wetens de aanmerkelijke kans heeft aanvaard) dat een medeverdachte met een vuurwapen zou dreigen tot afgifte van autosleutels en diefstal van een telefoon. Niet is gebleken dat de verdachte wist of redelijkerwijs kon weten dat [medeverdachte 2] een vuurwapen of een gelijkend voorwerp bij zich had, waarvan deze gebruik ging maken. Daarbij neemt de rechtbank tot slot ook in aanmerking dat uit de verklaring die de aangever bij de rechter-commissaris heeft afgelegd op 1 oktober 2024, blijkt dat de verdachte op het moment dat [medeverdachte 2] met een wapen ten tonele verscheen, er kennelijk vandoor ging en zich als een klein meisje bij zijn eigen auto verschuilde. Gelet op het voorgaande is niet aan voornoemde derde opzeteis voldaan.
Nu de rechtbank van oordeel is dat niet buiten redelijke twijfel vastgesteld kan worden dat de verdachte opzet heeft gehad of de aanmerkelijke kans heeft aanvaard op gebruik van het tenlastegelegde geweld kan niet wettig en overtuigend bewezen worden dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt de onder 1 en 3 tenlastegelegde feiten, zodat hij daarvan dient te worden vrijgesproken.
3.3.2
Bewijs feit 2
De rechtbank grondt de beslissing dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan, op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.
De bewijsmiddelen zullen worden uitgewerkt in die gevallen waarin de wet aanvulling van het vonnis vereist en zullen dan in een aan dit vonnis te hechten aanvulling worden opgenomen.
3.3.3
Bewijsmotivering feit 2
Op grond van hetgeen de verdachte ter terechtzitting heeft verklaard, namelijk dat hij een deel van de kleding uit het voertuig van de aangever heeft gepakt en in zijn auto heeft geladen, acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het in vereniging plegen van diefstal van de kledingstukken. Omdat de rechtbank van oordeel is dat het dossier onvoldoende wettig en overtuigend bewijs bevat dat de verdachte opzet heeft gehad op het medeplegen van diefstal van het voertuig van de aangever door onbevoegd gebruik van een bij deze auto behorende autosleutel, spreekt de rechtbank de verdachte ten aanzien van dit gedeelte (het medeplegen van de diefstal van de auto) van de tenlastelegging vrij.
3.4
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 2 tenlastegelegde feit heeft begaan, met dien verstande dat
Feit 2
hij op 7 januari 2024 te Andijk, gemeente Medemblik tezamen en in vereniging met anderen, meerdere kledingstukken die geheel of ten dele aan [benadeelde], in elk geval aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorden heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen.
Hetgeen aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

4.Kwalificatie en strafbaarheid van het feit

Het bewezenverklaarde levert op:
Feit 2:
diefstal door twee of meer verenigde personen
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is derhalve strafbaar.

5.Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is derhalve strafbaar.

6.Motivering van de sanctie

6.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 30 maanden, waarvan 12 maanden voorwaardelijk, met aftrek van de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht, met een proeftijd van twee jaren. De officier van justitie heeft voorts gevorderd dat aan het voorwaardelijk strafdeel de bijzondere voorwaarden worden verbonden zoals door de reclassering voorgesteld.
6.2
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft verzocht om bij het bepalen van de straf rekening te houden met de beperkte rol van de verdachte. Voorts heeft de raadsvrouw verzocht rekening te houden met de houding van de verdachte jegens de reclassering, inhoudende dat hij open en eerlijk is en wenst mee te werken aan een reclasseringstoezicht, ook als dit aan hem in een strak kader wordt opgelegd.
6.3
Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sancties die aan de verdachte moeten worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde feit en de omstandigheden waaronder dit feit is begaan, alsmede de persoon van de verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
Ernst van het feit
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan diefstal in vereniging van kledingstukken. De verdachte heeft het slachtoffer doen geloven dat hij ongeveer 100 kledingstukken met een totale waarde van ruim € 4.500,00 van het slachtoffer wilde kopen en heeft met het oog op die gefingeerde koop met hem op een afgelegen en stil parkeerterrein afgesproken. De verdachte heeft echter de bedoeling gehad deze kledingstukken, samen met [medeverdachte 1], mee te nemen zonder daarvoor te betalen. Nadat het slachtoffer door [medeverdachte 2] onder bedreiging van geweld met een (op een) vuurwapen (gelijkend voorwerp) zijn autosleutels aan hem heeft afgestaan en [medeverdachte 1] met de auto van het slachtoffer met daarin de kleding is weggereden, heeft de verdachte een deel van de kleding in zijn auto meegenomen. Weliswaar is de rechtbank – zoals hiervoor overwogen – van oordeel dat dit geweld niet aan de verdachte kan worden toegerekend in die zin dat hij daarvoor kan worden veroordeeld, dit neemt echter niet weg dat hij,
nadatdit geweld was toegepast en de medeverdachten de auto hadden meegenomen, daarvan geprofiteerd heeft doordat hij zich de kleding gemakkelijk kon toe-eigenen, zoals van meet af aan zijn bedoeling was. In die zin weegt de context waarbinnen de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan deze diefstal in strafverzwarende zin mee.
De verdachte lijkt bovendien niet stil te hebben gestaan bij het leed dat zijn handelen bij het slachtoffer zou kunnen veroorzaken.
Persoon van de verdachte
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft de rechtbank kennisgenomen van het strafblad van de verdachte, waaruit blijkt dat hij al vele malen eerder voor – onder meer – vermogensdelicten tot onherroepelijke vrijheidsbenemende straffen is veroordeeld.
De rechtbank slaat verder acht op het reclasseringsadvies van 2 januari 2025 waarin vermeld staat dat de kans op recidive als hoog wordt ingeschat. Volgens de reclassering bevond het leven van de verdachte zich ten tijde van de tenlastegelegde gedragingen in een neerwaartse spiraal, wat voornamelijk het gevolg is van zijn hevige verslavingsproblematiek. De verdachte, die sinds juni 2022 onder toezicht van de reclassering staat, heeft volgens de reclassering in het verleden geen openheid van zaken gegeven ten aanzien van zijn middelenproblematiek. De reclassering heeft verdiepingsdiagnostiek aangevraagd zodat gedragsdeskundigadvies gegeven kon worden over de benodigde zorg bij een voorwaardelijke straf. Omdat de verdachte zich al lange tijd in een gereguleerde setting bevindt en nog nooit ambulante behandeling gericht op verslaving heeft ontvangen, adviseert de reclassering dit in te zetten. Omdat er ook zorgen zijn omtrent de andere leefgebieden, zoals huisvesting, werk en financiën, adviseert de reclassering daarnaast kort gezegd en onder meer de volgende bijzondere voorwaarden: meldplicht, gedragsinterventie middelengebruik, begeleid wonen, meewerken aan schuldhulpverlening, meewerken aan de begeleidingsmodule Stap voor Stap.
De verdachte heeft ter terechtzitting gezegd mee te willen werken met de reclassering en zich te willen houden aan alle bijzondere voorwaarden die worden geadviseerd, inclusief een eventuele behandeling. Inmiddels heeft hij ook openheid van zaken gegeven over zijn drugsgebruik. De verdachte heeft de wens uitgesproken om van zijn drugsverslaving af te komen en beseft dat hij daarbij hulp nodig heeft. Om die reden heeft de verdachte tot op heden geen schorsing of op heffing van zijn voorlopige hechtenis verzocht: vrijlating zonder dat er aansluitend hulp is zou het grote risico meebrengen dat hij meteen weer zou gaan gebruiken, aldus de verdediging. Inmiddels heeft de verdachte te horen gekregen dat hij is toegelaten tot begeleid wonen bij Exodus in Alkmaar. Gelet op het advies van de reclassering en de nadrukkelijk uitgesproken wens van de verdachte om zijn leven een positieve draai te willen geven met behulp van de reclassering, welke wens oprecht overkomt, acht de rechtbank het passend en geboden de geadviseerde voorwaarden te stellen bij een deels voorwaardelijke gevangenisstraf.
De op te leggen straf
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een vrijheidsbenemende straf van na te noemen duur moet worden opgelegd. De rechtbank zal echter bepalen dat een gedeelte daarvan vooralsnog niet ten uitvoer zal worden gelegd en zal daaraan een proeftijd verbinden van twee jaren, opdat de verdachte ervan wordt weerhouden zich voor het einde van die proeftijd opnieuw schuldig te maken aan een strafbaar feit.
Daarnaast acht de rechtbank alle door de reclassering geadviseerde voorwaarden noodzakelijk. Deze voorwaarden zullen als bijzondere voorwaarden aan het voorwaardelijk deel van de op te leggen straf worden verbonden.

7.Vordering benadeelde partij

Namens de benadeelde [benadeelde] heeft mr. S.M. Diekstra een vordering tot schadevergoeding van
16.429,67 ingediend wegens materiële schade (€ 14.429,67) en immateriële schade (€ 2.000,00) die de benadeelde partij als gevolg van de onder 1 en 3 tenlastegelegde feiten zou hebben geleden, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. De gestelde materiële schade bestaat uit de restwaarde van de gestolen telefoon en uit gederfde inkomsten. De gestelde immateriële schade bestaat uit psychisch letsel als gevolg van de afpersing en diefstal met geweld. Vanwege het ontbreken van een onderbouwing van de gestelde schade uit de gederfde inkomsten heeft de advocaat van de benadeelde partij de rechtbank ter terechtzitting verzocht de vordering wat betreft de gevorderde inkomstenderving niet-ontvankelijk te verklaren.
De rechtbank stelt vast dat de gevorderde (materiële en immateriële) schade betrekking heeft op hetgeen onder 1 en/of 3 is tenlastegelegd. Omdat niet wettig en overtuigend is bewezen hetgeen aan de verdachte onder 1 en 3 is tenlastegelegd kan de benadeelde partij niet in de vordering worden ontvangen.
Gelet hierop zal de rechtbank bepalen dat de benadeelde partij niet ontvankelijk is in de vordering. De rechtbank zal bepalen dat de benadeelde partij en de verdachte ieder de eigen proceskosten dragen.

8.Vordering tot tenuitvoerlegging

Bij arrest van 16 mei 2022 in de zaak met parketnummer 21/002250-20 heeft het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem de verdachte ter zake van hennepteelt en diefstal van elektriciteit onherroepelijk veroordeeld tot onder meer een gevangenisstraf voor de duur van 10 maanden met aftrek, waarvan 7 maanden voorwaardelijk. Ten aanzien van die voorwaardelijke straf is de proeftijd op twee jaren bepaald onder andere onder de algemene voorwaarde dat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit. De bij genoemd arrest vastgestelde proeftijd is ingegaan op
31 mei 2022 en was ten tijde van het bewezenverklaarde feit nog niet geëindigd.
De officier van justitie van justitie heeft ter terechtzitting gevorderd dat de rechtbank de tenuitvoerlegging van de voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf gedeeltelijk, namelijk voor de duur van vier maanden, zal gelasten maar daarbij zal bepalen dat de opgelegde gevangenisstraf zal worden omgezet in een taakstraf bestaande uit het verrichten van onbetaalde arbeid van 240 uren.
De rechtbank is bevoegd over de vordering te oordelen en de officier van justitie is daarin ontvankelijk.
Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt. Daarom kan de tenuitvoerlegging van die voorwaardelijk opgelegde straf worden gelast. Omdat de verdachte in de onderhavige strafzaak langere tijd in voorlopige hechtenis heeft gezeten dan het onvoorwaardelijke deel van de gevangenisstraf die de rechtbank hem oplegt, ziet de rechtbank aanleiding om de tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke straf – conform de eis van de officier van justitie – te gelasten in de vorm van een taakstraf van 240 uren.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
14a, 14b, 14c en 311 van het Wetboek van Strafrecht.

10.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte onder 1 en 3 is tenlastegelegd en spreekt hem daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat de verdachte het onder 2 tenlastegelegde feit heeft begaan zoals hiervoor onder 3.4 weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte anders is tenlastegelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.
Bepaalt dat het bewezen verklaarde feit het hierboven onder 4. vermelde strafbare feit oplevert.
Verklaart de verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
18 (achttien) maanden.
Beveelt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte, groot
10 (tien) maanden nietten uitvoer zal worden gelegd en stelt daarbij een proeftijd vast van twee jaren.
Bepaalt dat de tijd die de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de eventuele tenuitvoerlegging van het voorwaardelijk deel van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Stelt als algemene voorwaarde dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit.
Stelt als bijzondere voorwaarden dat de veroordeelde:
  • zich meldt op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt. De reclassering zal contact met de veroordeelde opnemen voor de eerste afspraak.
  • actief deelneemt aan de gedragsinterventie leefstijl training of een andere
gedragsinterventie die gericht is op verslaving en middelengebruik. De reclassering bepaalt welke training het precies wordt. De veroordeelde houdt zich aan de afspraken en aanwijzingen van de trainer/begeleider.
- zich laat behandelen door Verslavingszorg Brijder Alkmaar of een soortgelijke
zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling start zo snel als mogelijk. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. De veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. Gelet op de problematiek kan hieronder ook het innemen van medicijnen vallen, als de zorgverlener dat nodig vindt.
Bij een terugval in middelengebruik kan de reclassering een indicatiestelling aanvragen voor een kortdurende opname voor [crisisbehandeling, detoxificatie, stabilisatie, observatie of diagnostiek]. Als de voor indicatie verantwoordelijke instantie een kortdurende opname indiceert, zal de veroordeelde zich, na goedkeuring door de rechter, laten opnemen in een zorginstelling voor zeven weken of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. De justitiële instantie die verantwoordelijk is voor plaatsing in forensische zorg, bepaalt in welke zorginstelling de opname plaatsvindt. De veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorginstelling geeft voor de behandeling. Gelet op de problematiek kan hieronder ook het innemen van medicijnen vallen, als de zorginstelling dat nodig vindt.
  • verblijft in Exodus Alkmaar of een andere instelling voor beschermd wonen of maatschappelijke opvang, te bepalen door de reclassering. Het verblijf start zo snel als mogelijk. Het verblijf duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. De veroordeelde houdt zich aan de huisregels en het dagprogramma dat de instelling in overleg met de reclassering voor hem heeft opgesteld;
  • geen harddrugs gebruikt en meewerkt aan controle op dit verbod. De controle gebeurt met urineonderzoek. De reclassering bepaalt hoe vaak de veroordeelde wordt gecontroleerd;
  • zich in spant voor het vinden en behouden van betaald werk, onbetaald werk en/of
vrijetijdsbesteding, met een vaste structuur. De dagbesteding draagt bij aan het voorkomen van delictgedrag;
  • meewerkt aan het aflossen van zijn schulden en het treffen van afbetalingsregelingen, ook als dit inhoudt meewerken aan schuldhulpverlening in het kader van de Wet Schuldsanering Natuurlijke Personen. De veroordeelde geeft de reclassering inzicht in zijn financiën en schulden; en
  • werkt aan bewustwording van de levensstijl en middelenproblematiek. Hiertoe werkt de veroordeelde binnen het reclasseringstoezicht mee aan de begeleidingsmodule Stap voor Stap.
Geeft aan voornoemde reclasseringsinstelling de opdracht als bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd:
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt; en
- medewerking zal verlenen aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht, daaronder begrepen.
Verklaart de benadeelde partij [benadeelde] niet-ontvankelijk in de vordering.
Wijst toe de vordering van de officier van justitie tot gedeeltelijke tenuitvoerlegging in de zaak met parketnummer 21/002250-20, met dien verstande dat in plaats van de tenuitvoerlegging van de niet ten uitvoer gelegde gevangenisstaf, opgelegd bij arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem van 16 mei 2022, wordt opgelegd een taakstraf bestaande uit het verrichten van onbetaalde arbeid voor de duur van 240 uren, subsidiair 120 dagen hechtenis.
Heft op het bevel tot voorlopige hechtenis van verdachte.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. M.C.J. Lommen, voorzitter,
mr. T. de Bont en mr. G. Elst, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier, M.N. de Bruijn,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 30 januari 2025