In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 5 augustus 2025 uitspraak gedaan in een kort geding tussen een vader en een moeder over de omgangsregeling van hun minderjarige zoon. De vader vorderde dat de moeder de overeengekomen omgangsregeling zou naleven, terwijl de moeder in reconventie verzocht om opschorting van deze regeling tot de hulpverlening aan de zoon was afgerond. De ouders hebben een complexe relatie en er zijn zorgen over de emotionele toestand van de zoon, die sinds 14 mei 2025 geen contact meer heeft gehad met zijn vader. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat er een spoedeisend belang is om de omgang te hervatten, maar dat dit op een rustige manier moet gebeuren. De rechter heeft besloten dat de omgang tussen de vader en de zoon op 20 augustus 2025 weer moet worden opgestart, met een opbouwfase van enkele activiteiten om de band te versterken. De vordering van de moeder om de omgangsregeling tijdelijk op te schorten is afgewezen. De proceskosten zijn gecompenseerd, wat betekent dat elke partij zijn eigen kosten draagt.