In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Noord-Holland op 9 juli 2025 uitspraak gedaan in een geschil tussen een passagier en British Airways Plc. De passagier had een vervoersovereenkomst gesloten met de vervoerder voor een vlucht van Amsterdam via Londen naar Denver op 29 september 2022. Door een vertraging van de vlucht van Amsterdam naar Londen heeft de passagier zijn aansluitende vlucht gemist en is hij 16 uur en 8 minuten later in Denver aangekomen dan oorspronkelijk gepland. De passagier vorderde compensatie van € 600,00 op basis van de Europese Verordening (EG) nr. 261/2004, maar de vervoerder weigerde deze uitbetaling en deed een beroep op buitengewone omstandigheden.
De kantonrechter heeft vastgesteld dat hij bevoegd is om van de vordering kennis te nemen en heeft de feiten van de zaak beoordeeld. De vervoerder stelde dat het terugkeren naar de gate om passagiers van boord te laten die niet langer willen reizen, kwalificeert als een buitengewone omstandigheid. De kantonrechter oordeelde dat de vervoerder niet kan worden gehouden passagiers tegen hun wil te vervoeren en dat de beslissing van de passagiers om niet verder te reizen een autonome keuze is. Daarom kon de vervoerder niet anders dan terugkeren naar de gate.
De kantonrechter concludeerde dat het beroep op buitengewone omstandigheden slaagde en dat de vervoerder alle redelijke maatregelen had getroffen om de vertraging te voorkomen. De vordering van de passagier werd afgewezen, en de proceskosten werden op de passagier verhaald. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.