ECLI:NL:RBNHO:2025:9096

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
7 augustus 2025
Publicatiedatum
7 augustus 2025
Zaaknummer
15/020883-25
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verkeersongeval met zwaar lichamelijk letsel en verlaten van de plaats van het ongeval

Op 7 augustus 2025 heeft de Rechtbank Noord-Holland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan het veroorzaken van een verkeersongeval. Dit ongeval vond plaats op 22 augustus 2024 te Hippolytushoef, waar de verdachte als bestuurder van een motorfiets met een passagier zonder helm reed. De verdachte gedroeg zich aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend, wat leidde tot een ongeval waarbij de passagier, [slachtoffer 1], zwaar lichamelijk letsel opliep, waaronder meerdere breuken in de linker voet en een gecompliceerde breuk van de rechter heup. Na het ongeval heeft de verdachte de plaats van het ongeval verlaten, terwijl hij wist dat het slachtoffer in hulpeloze toestand was achtergelaten. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld voor overtredingen van artikel 6 en 7 van de Wegenverkeerswet 1994. De rechtbank heeft de verdachte een taakstraf van 200 uur opgelegd, een voorwaardelijke gevangenisstraf van 2 maanden en een ontzegging van de rijbevoegdheid voor 6 maanden. Daarnaast is de verdachte veroordeeld tot betaling van schadevergoeding aan de benadeelde partij, [slachtoffer 1], voor materiële schade tot een bedrag van € 440,-, vermeerderd met wettelijke rente.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Team Straf, zittingsplaats Alkmaar
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15/020883-25 (P)
Uitspraakdatum: 7 augustus 2025
Verstek
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 24 juli 2025 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboorteplaats en -datum],
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres].
De rechtbank heeft kennisgenomen van het standpunt van de officier van justitie, mr. R. van Dongen.

1.Tenlastelegging

Feit 1
hij op of omstreeks 22 augustus 2024 te Hippolytushoef, gemeente Hollands Kroon als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (motorfiets), daarmede rijdende over de weg, de Gemeenelandsweg zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door -met een passagier die geen helm droeg achterop- zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig en/of onoplettend,
- met een niet toegestane en/of onverantwoord hoge snelheid te rijden en/of
- de controle over dat motorrijtuig te verliezen en/of
- ten val te komen en/of
- met dat motorrijtuig in de berm op te botsen tegen een tuinhek, waardoor aan die
passagier (genaamd [slachtoffer 1]) zwaar lichamelijk letsel, te weten meerdere breuken in de linker voet en een gecompliceerde breuk van de rechter heup, of zodanig lichamelijk letsel werd toegebracht, dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou
kunnen leiden:
hij op of omstreeks 22 augustus 2024 te Hippolytushoef, gemeente Hollands Kroon als bestuurder van een voertuig (motorfiets), daarmee rijdende op de weg, Gemeenelandsweg, met een passagier achterop, met hoge snelheid de controle over
dat voertuig is kwijtgeraakt en/of ten val is gekomen en/of in de berm is opgebotst tegen een tuinhek, door welke gedraging(en) van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt, althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg werd gehinderd,
althans kon worden gehinderd;
Feit 2
dat hij, als degene door wiens gedraging (al dan niet als bestuurder van een motorrijtuig) een verkeersongeval was veroorzaakt, welk verkeersongeval had plaatsgevonden in Hippolytushoef op/aan Gemeenelandsweg, op of omstreeks 22 augustus 2024 de (voornoemde) plaats van vorenbedoeld ongeval heeft verlaten, terwijl daardoor, naar hij wist of redelijkerwijs moest vermoeden,
een ander (te weten [slachtoffer 1]), aan wie bij dat ongeval letsel was toegebracht, in hulpeloze toestand werd achtergelaten en/of
terwijl bij dat ongeval, naar wist of redelijkerwijs moest vermoeden, aan een ander (te weten [slachtoffer 2]) schade was toegebracht;
Feit 3
hij op of omstreeks 22 augustus 2024 te Hippolytushoef, gemeente Hollands Kroon als bestuurder van een motorrijtuig (motorfiets) heeft gereden op de weg, Gemeenelandweg, zonder dat aan hem door de daartoe bevoegde autoriteit, als bedoeld in artikel 116 lid 1 van de Wegenverkeerswet 1994 een rijbewijs was afgegeven voor de categorie van motorrijtuigen, waartoe dat motorrijtuig behoorde.

2.Voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3.Beoordeling van het bewijs

3.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot vrijspraak van het onder 3 ten laste gelegde feit en tot bewezenverklaring van de onder 1 primair, en 2 ten laste gelegde feiten. Met betrekking tot het onder 1 primair ten laste gelegde feit heeft de officier van justitie zich op het standpunt gesteld dat de gedragingen van de verdachte kunnen worden aangemerkt als zeer onoplettend en onvoorzichtig rijgedrag.
3.2
Oordeel van de rechtbank
3.2.1
Vrijspraak feit 3
Naar het oordeel van de rechtbank is niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan de verdachte onder feit 3 ten laste is gelegd, zodat hij daarvan moet worden vrijgesproken. De rechtbank overweegt daartoe dat het dossier geen bewijsmiddelen bevat waaruit blijkt dat de verdachte niet in het bezit was van een geldig rijbewijs voor de categorie B.
3.2.2
Het bewijs voor de feiten 1 primair en 2
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van de onder 1 primair en 2 ten laste gelegde feiten op grond van de bewijsmiddelen die in de bijlage bij dit vonnis zijn vervat en zal hieronder motiveren hoe zij tot deze bewezenverklaring is gekomen.
Feiten en omstandigheden
In de nacht van 22 op 23 augustus 2024 treffen twee verbalisanten van de Koninklijke Marechaussee in de berm van de Gemeenelandsweg een motorfiets aan. Ook treffen zij [slachtoffer 1] (hierna: [slachtoffer 1]) aan, die gewond blijkt te zijn. [slachtoffer 1] verklaart dat hij achterop de motorfiets zat en dat de bestuurder was vertrokken. Op grond van de bewijsmiddelen, waaronder de verklaring van de verdachte, komt de rechtbank tot de vaststelling dat het de verdachte is geweest die de motorfiets, waar [slachtoffer 1] achterop zat, heeft bestuurd en hiermee ten val is gekomen. Als gevolg hiervan heeft [slachtoffer 1] letsel opgelopen, waaronder meerdere breuken in de linker voet en een gecompliceerde breuk in de rechter heup, aan welke breuken hij meerdere keren is geopereerd. De arts verwacht dat [slachtoffer 1] hier langdurig restklachten aan overhoudt.
Juridisch kader art. 6 WVW
De rechtbank moet beoordelen of de verdachte zich in het verkeer zodanig heeft gedragen dat het aan zijn schuld, in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, te wijten is dat het verkeersongeval, met zwaar lichamelijk letsel van een ander als gevolg, heeft plaatsgevonden. Het begrip “schuld” houdt in dat minimaal sprake moet zijn geweest van een aanmerkelijke mate van verwijtbaar onvoorzichtig en/of onoplettend handelen. Wanneer sprake is van gedragingen met een hogere graad van verwijtbaarheid, kan dit worden gekwalificeerd als zeer onvoorzichtig en/of onoplettend handelen en in zeer bijzondere gevallen als roekeloos handelen. Bij de beoordeling van de vraag of het verkeersgedrag van de verdachte aanmerkelijk dan wel zeer onvoorzichtig en/of onoplettend of roekeloos is geweest, gaat het om het geheel van gedragingen van de verdachte, de aard en ernst daarvan en de omstandigheden van het geval.
Beoordeling art. 6 WVW
Op de plaats van het ongeval gold een toegestane maximumsnelheid van 60 kilometer per uur. De rechtbank stelt vast dat aan de bewijsmiddelen kan worden ontleend dat de verdachte met een hogere snelheid reed dan die toegestane maximumsnelheid. [slachtoffer 1] heeft, toen hij achterop de motorfiets zat, een video opgenomen. Hieruit blijkt dat de verdachte met de motorfiets op enig moment 88 km/u heeft gereden. Uit de app
Live 360blijkt dat [slachtoffer 1], terwijl hij achterop de door de verdachte bestuurde motorfiets zat, zich met gemiddeld 101 km/u heeft verplaatst tussen de plek van de start van de rit en de plaats van het ongeval. De rechtbank concludeert daarom dat de verdachte, voorafgaand aan het ongeval, tenminste met een (niet toegestane) snelheid van 88 tot 101 km/u heeft gereden. Daar komt bij dat het donker was, het wegdek nat was en dat de verdachte heeft verklaard dat hij amper wat kon zien door de regen, wat voor de rechtbank maakt dat de verdachte reed met een onverantwoord hoge snelheid.
De rechtbank komt op grond van de hiervoor aangehaalde feiten en omstandigheden, in onderling verband en in samenhang bezien, tot het oordeel dat de verdachte als gevolg van zijn rijgedrag de controle over de motorfiets is verloren, met een val en botsing tegen een hek tot gevolg. De verdachte is door aldus te handelen ernstig tekort geschoten in het in acht nemen van de voorzichtigheid die van hem als bestuurder van een motorfiets mocht worden verwacht, te meer nu de verdachte ook moet hebben geweten dat [slachtoffer 1] geen helm droeg. Anders dan de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat de gedragingen van de verdachte, de aard en ernst daarvan en de overige omstandigheden van het geval, niet toereikend zijn voor het oordeel dat de verdachte zeer onvoorzichtig en onoplettend heeft gereden. Wel is de rechtbank van oordeel dat sprake is van aanmerkelijke onvoorzichtigheid en onoplettendheid, zodat sprake is van schuld in de zin van artikel 6 WVW.
De rechtbank kwalificeert het letsel van [slachtoffer 1] als zwaar lichamelijk letsel.
Het voorgaande maakt dat de rechtbank komt tot een bewezenverklaring van het onder feit 1 primair ten laste gelegde.
Na het ongeval heeft de verdachte de plaats van het ongeval verlaten, terwijl hij wist, of in ieder geval moest vermoeden, dat door het ongeval schade was veroorzaakt aan een hek en [slachtoffer 1] gewond was geraakt. Immers heeft de verdachte de moeder van [slachtoffer 1] gebeld en aangegeven dat [slachtoffer 1] mogelijk naar het ziekenhuis moest. De verdachte heeft zich niet uit eigen beweging gemeld bij de politie, heeft in eerste instantie zijn betrokkenheid bij het ongeval ontkend en geprobeerd de schuld op iemand anders af te schuiven. De verdachte heeft daarmee nagelaten als betrokkene bij het verkeersongeval zelf onmiddellijk hulp te bieden en zijn identiteit kenbaar te maken. Uit het feit dat hij de moeder van [slachtoffer 1] heeft gebeld om haar te informeren over het ongeval kon en mocht de verdachte niet het vertrouwen ontlenen dat [slachtoffer 1] (voldoende) hulp zou krijgen en die omstandigheid ontslaat hem evenmin van zijn plicht om een slachtoffer in hulpeloze toestand niet achter te laten. De rechtbank acht het ten laste gelegde onder feit 2 dan ook wettig en overtuigend bewezen.
3.4.
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de onder 1 primair en 2 ten laste gelegde feiten heeft begaan, met dien verstande dat:
Feit 1
hij op 22 augustus 2024 te Hippolytushoef, gemeente Hollands Kroon als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig, motorfiets, daarmede rijdende over de weg, de Gemeenelandsweg zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door met een passagier die geen helm droeg achterop, aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend,
- met een niet toegestane en onverantwoord hoge snelheid te rijden en
- de controle over dat motorrijtuig te verliezen en
- ten val te komen en
- met dat motorrijtuig in de berm op te botsen tegen een hek, waardoor aan die
passagier (genaamd [slachtoffer 1]) zwaar lichamelijk letsel, te weten meerdere breuken in de linker voet en een gecompliceerde breuk van de rechter heup is ontstaan.
Feit 2
hij, als degene door wiens gedraging als bestuurder van een motorrijtuig een verkeersongeval was veroorzaakt, welk verkeersongeval had plaatsgevonden in Hippolytushoef op de Gemeenelandsweg, op 22 augustus 2024 de plaats van vorenbedoeld ongeval heeft verlaten, terwijl daardoor, naar hij wist of redelijkerwijs moest vermoeden, een ander (te weten [slachtoffer 1]), aan wie bij dat ongeval letsel was toegebracht, in hulpeloze toestand werd achtergelaten en terwijl bij dat ongeval, naar hij wist of redelijkerwijs moest vermoeden, aan een ander (te weten [slachtoffer 2]) schade was toegebracht.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten zijn verbeterd. Blijkens het verhandelde op de terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in zijn verdediging.
Hetgeen aan de verdachte anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

4.Kwalificatie en strafbaarheid van de feiten

Het bewezenverklaarde levert op:
Feit 1 primair
overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl het een ongeval betreft waardoor een ander lichamelijk letsel wordt toegebracht.
Feit 2
overtreding van artikel 7, eerste lid, onderdeel c van de Wegenverkeerswet 1994 en overtreding van artikel 7, eerste lid, onderdeel b van de Wegenverkeerswet 1994.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is dus strafbaar.

5.Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.

6.Motivering van de sanctie

6.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van zeven maanden en een ontzegging van de bevoegdheid tot het besturen van motorrijtuigen voor de duur van twee jaren.
6.2
Oordeel van de rechtbank
Ernst van de feiten
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het veroorzaken van een verkeersongeval door zich aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend te gedragen. Terwijl het donker was, het regende en het wegdek nat was, reed de verdachte, met [slachtoffer 1] achterop, met een niet toegestane en onverantwoord hoge snelheid over de Gemeenelandsweg en is hij op enig moment de controle over het motorrijtuig kwijtgeraakt met een eenzijdig verkeersongeval als gevolg. Door dit verkeersongeval heeft [slachtoffer 1] zwaar lichamelijk letsel opgelopen en is een hek beschadigd geraakt. De verdachte heeft na dit verkeersongeval de plaats van het ongeval verlaten en [slachtoffer 1] in hulpeloze toestand achtergelaten. Daarbij heeft de verdachte in eerste instantie niet alleen zijn betrokkenheid ontkend, maar ook heeft hij geprobeerd het ongeval op iemand anders af te schuiven.
Persoon van de verdachte
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft de rechtbank onder meer gelet op het op naam van de verdachte staand Uittreksel Justitiële Documentatie van 16 juni 2025. Hieruit blijkt dat de verdachte niet eerder voor een soortgelijk strafbaar feit is veroordeeld.
Daarnaast heeft de rechtbank gelet op de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals deze uit het dossier blijken.
Op te leggen straf
De rechtbank is van oordeel dat gelet op de aard en de ernst van de bewezenverklaarde feiten, het opleggen van een onvoorwaardelijke taakstraf passend is.
Bij het bepalen van de hoogte van de taakstraf heeft de rechtbank, gekeken naar de straffen die in soortgelijke zaken worden opgelegd en naar de oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS). Het oriëntatiepunt voor aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend rijgedrag, met zwaar lichamelijk letsel als gevolg, is een taakstraf voor de duur van 120 uren en een onvoorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van 6 maanden. Dit neemt de rechtbank als vertrekpunt.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een taakstraf bestaande uit het verrichten van onbetaalde arbeid voor de duur van 200 uren moet worden opgelegd en een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 2 maanden. Daarnaast zal de rechtbank een ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van 6 maanden opleggen.
De straf is anders en ook lager dan de officier van justitie heeft geëist. De rechtbank wijst er daarbij op dat de rechtbank de mate van schuld anders waardeert dan de officier van justitie, wijst op genoemde oriëntatiepunten en de straffen die in soortgelijke zaken worden opgelegd.

7.Vordering benadeelde partij en schadevergoedingsmaatregel

De vordering
De benadeelde partij [slachtoffer 1] heeft een vordering tot vergoeding van materiële schade ingediend, die hij als gevolg van het onder 1 ten laste gelegde feit zou hebben geleden. De benadeelde partij vordert een bedrag van (naar de rechtbank begrijpt) € 15.740,- aan materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag.
De gestelde materiële schade bestaat uit:
- de kosten voor de beschadigde kleding ter grootte van € 200,-
- de kosten voor de beschadigde schoenen ter grootte van € 240,-
- de kosten voor de beschadigde telefoon ter grootte van € 900,-
- het verlies van inkomen ter grootte van € 14.400,- (8 x € 1800,-).
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de vordering zal worden toegewezen tot een bedrag van €890,-, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel, bestaande uit:
- de kosten voor de beschadigde kleding ter grootte van € 200,-
- de kosten voor de beschadigde schoenen ter grootte van € 240,-
- de kosten voor de beschadigde telefoon ter grootte van € 450,-
De officier van justitie heeft gevorderd dat dat het overige deel van de vordering niet-ontvankelijk zal worden verklaard.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat de volgende materiële schade rechtstreeks voortvloeit uit hetgeen bewezen is verklaard onder feit 1 primair en bovendien voldoende is onderbouwd, zodat deze schade voor vergoeding in aanmerking komt:
-de kosten voor de beschadigde kleding ter grootte van € 200,-
- de kosten voor de beschadigde schoenen ter grootte van € 240,-
De rechtbank is van oordeel dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk moet worden verklaard in de vordering ten aanzien van het verlies van arbeidsvermogen, omdat onvoldoende is komen vast te staan dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezenverklaarde inkomsten heeft gemist. De schadepost is onvoldoende onderbouwd en vereist nader onderzoek waarvoor in het strafproces geen plaats is, nu dat voor dat proces onevenredig belastend is. Dit geldt ook voor de gevraagde kosten voor de beschadigde telefoon. Ook ten aanzien van deze kosten is onvoldoende komen vast te staan dat de schade is veroorzaakt door het bewezenverklaarde feit. Deze schadepost is daarmee eveneens onvoldoende onderbouwd. De rechtbank zal de benadeelde partij daarom ook ten aanzien van de gevorderde schade aan de telefoon in de vordering niet-ontvankelijk verklaren.
Conclusie
Concluderend is de rechtbank van oordeel dat een totaalbedrag van € 440,- moet worden toegewezen aan materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 22 augustus 2024 tot aan de dag van algehele voldoening.
Daarnaast moet de verdachte worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken. De tot op heden door de benadeelde partij gemaakte kosten worden vastgesteld op nihil.
Schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank ziet in het bewezenverklaarde handelen van verdachte (kort gezegd: overtreding van artikel 6 WVW) aanleiding met betrekking tot de vordering van de benadeelde partij de schadevergoedingsmaatregel van artikel 36f in het Wetboek van Strafrecht op te leggen.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36f, 57 van het Wetboek van Strafrecht.
6, 7, 175, 176, 179 van de Wegenverkeerswet 1994.

9.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte onder feit 3 is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat de verdachte de onder 1 primair en 2 ten laste gelegde feiten heeft begaan zoals hiervoor onder 3.4 weergegeven.
Bepaalt dat de bewezen verklaarde feiten de hierboven onder 4. vermelde strafbare feiten opleveren.
Verklaart de verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot het verrichten van
200 [tweehonderd] urentaakstraf die bestaat uit het verrichten van onbetaalde arbeid, bij het niet of niet naar behoren verrichten daarvan te vervangen door
100 [honderd] dagenhechtenis.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
2 [twee] maanden.
Beveelt dat deze gevangenisstraf
nietten uitvoer zal worden gelegd en stelt daarbij een proeftijd vast van
2 [twee] jaren.
Stelt als algemene voorwaarde dat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit.
Veroordeelt de verdachte ter zake van feit 1 primair tot een ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van
6 [zes] maanden.
Wijst toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij [slachtoffer 1] geleden schade tot een bedrag van € 440,- als vergoeding voor de materiële schade, en veroordeelt de verdachte tot betaling van dit bedrag vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 22 augustus 2024 tot aan de dag der algehele voldoening, aan [slachtoffer 1], voornoemd, tegen behoorlijk bewijs van kwijting.
Veroordeelt de verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering.
Legt de verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van slachtoffer [slachtoffer 1] de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van €440,-, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 8 dagen gijzeling en bepaalt dat het te betalen bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 22 augustus 2024 tot aan de dag der algehele voldoening. De toepassing van de gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de Staat en dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. M.E. Francke, voorzitter,
mr. D.J. Straathof en mr. M. Goedhart, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier mr. C.B.A.F. Burggraaf
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 7 augustus 2025.
mr. M. Goedhart is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.