ECLI:NL:RBNHO:2025:9146

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
6 augustus 2025
Publicatiedatum
8 augustus 2025
Zaaknummer
9485170
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Bodemzaak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Compensatie en schadevergoeding voor passagiers door vertraging van luchtvaartmaatschappij

In deze civiele zaak, behandeld door de Rechtbank Noord-Holland, hebben de passagiers, vertegenwoordigd door hun gemachtigde mr. R.A.C. Telkamp, de luchtvaartmaatschappij Deutsche Lufthansa Aktiengesellschaft aangeklaagd wegens vertraging van hun vlucht op 31 juli 2019. De passagiers vorderden compensatie op basis van de Verordening (EG) nr. 261/2004 en het Verdrag van Montreal, omdat zij met aanzienlijke vertragingen op hun eindbestemmingen aankwamen. De vervoerder voerde aan dat de vertraging het gevolg was van buitengewone omstandigheden en dat zij alle redelijke maatregelen hadden getroffen om de vertraging te beperken. De kantonrechter oordeelde dat de vervoerder niet voldoende had aangetoond dat zij alle redelijke maatregelen had genomen, en dat de passagiers recht hadden op compensatie. De vordering tot betaling van € 8.955,59 aan compensatie, € 995,56 aan buitengerechtelijke kosten en de proceskosten werd toegewezen. De kantonrechter benadrukte dat de stelplicht en bewijslast bij de vervoerder ligt en dat deze niet voldeed aan zijn verplichtingen om de passagiers adequaat te informeren over alternatieve vluchtmogelijkheden. Het vonnis werd uitgesproken op 6 augustus 2025.

Uitspraak

RECHTBANKNOORD-HOLLAND
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Haarlem
Zaaknummer: 9485170 \ CV EXPL 21-6855
Vonnis van 6 augustus 2025
in de zaak van

1.[eiser 1]

2. [eiser 2]

3. [eiser 3], pro se en in hoedanigheid van wettelijke vertegenwoordiger voor zijn minderjarig kind[minderjarige 1]
allen wonen te [plaats 1],

4. [eiser 4]

5. [eiser 5]

6. [eiser 6]

7. [eiser 7]

allen wonen te [plaats 2],

8. [eiser 8]

9. [eiser 9]

beiden wonende te [plaats 3],

10. [eiser 10]

11. [eiser 11], pro se en in hoedanigheid van wettelijke vertegenwoordiger voor zijn minderjarig kinderen

[minderjarige 2] EN [minderjarige 3]
allen wonende te [plaats 4],
eisende partij,
hierna te noemen: de passagiers,
gemachtigde: mr. R.A.C. Telkamp,
tegen
1. de buitenlandse vennootschap
AKTIENGESELLSCHAFT (AG) (BONDSREPUBLIEK DUITSLAND) DEUTSCHE LUFTHANSA AKTIENGESELLSCHAFT,
te Amsterdam,
gedaagde partij,
hierna samen te noemen: de vervoerder,
gemachtigde: mr. J. Nooij.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding;
- akte overlegging producties van 20 oktober 2021;
- conclusie van antwoord;
- conclusie van repliek;
- conclusie van dupliek;
- het tussenvonnis van 26 februari 2025;
- de akte houdende overlegging producties ten behoeve van de mondelinge behandeling van de passagiers;
- de akte houdende overlegging producties van AG;
- de mondelinge behandeling van 29 april 2025, waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
De passagiers onder 1 t/m 3 hebben een vervoersovereenkomst gesloten op grond waarvan de vervoerder hen op 31 juli 2019 moest vervoeren van Amsterdam-Schiphol Airport via Frankfurt International Airport (Duitsland) naar Changi Airport (Singapore), met de vluchtcombinatie LH999 en LH778.
De passagiers onder 4 t/m 7 hebben een vervoersovereenkomst gesloten op grond waarvan de vervoerder hen moest vervoeren van Amsterdam-Schiphol Airport via Frankfurt en Changi naar Ngurah Rai Airport (Indonesië) op 31 juli en 1 augustus 2019, met de vluchtcombinatie LH999, LH778 en SQ948.
De passagiers onder 8 en 9 hebben een vervoersovereenkomst gesloten op grond waarvan de vervoerder hen moest vervoeren van Amsterdam-Schiphol Airport via Frankfurt en Bole Airport (Ethiopië) naar OR Tambo International Airport (Zuid-Afrika) op 31 juli en 1 augustus 2019, met de vluchtcombinatie LH999, ET707 en ET809.
De passagiers onder 10 en 11 hebben een vervoersovereenkomst gesloten op grond waarvan de vervoerder hen op 31 juli 2019 moest vervoeren van Amsterdam-Schiphol Airport via Frankfurt naar Cape Town International Airport (Zuid-Afrika), met de vluchtcombinatie LH999 en LH576.
2.2.
De vervoerder heeft vlucht LH999 van Amsterdam naar Frankfurt (hierna: de vlucht) vertraagd uitgevoerd. De passagiers zijn met een vertraging van meer dan drie uur aangekomen op hun respectievelijke eindbestemming.
Voor de passagiers onder 1 t/m 3 bedroeg de vertraging 23 uur en 20 min, voor de passagiers onder 4 t/m 7 bedroeg deze 21 uur, voor de passagiers onder 8 en 9 bedroeg deze 8 uur en 14 minuten en voor de passagiers onder 10 en 11 bedroeg deze 23 uur en 56 minuten.
De passagiers hebben daarom compensatie en schadevergoeding van de vervoerder gevorderd.
2.3.
De dochteronderneming van de gemachtigde van de passagiers ‘[bedrijf] B.V.’ heeft namens de passagiers onder 8 en 9 onder meer bij brief van 4 oktober 2019 additionele kosten gevorderd van de vervoerder, te betalen binnen een termijn van 15 dagen.
2.4.
De vervoerder heeft niet uitbetaald.
2.5.
De passagiers onder 3 en 11 zijn door de kantonrechter gemachtigd de onderhavige procedure namens hun minderjarige kinderen te voeren.

3.Het geschil

3.1.
De passagiers vorderen dat de vervoerder, bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis, veroordeeld zal worden tot betaling van:
- € 8.955,59, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 31 juli 2019 tot aan de dag der algehele voldoening;
- € 995,56 dan wel € 847,00 aan buitengerechtelijke incassokosten, vermeerderd met wettelijke rente vanaf 12 september 2019, dan wel vanaf de datum van betekening van de dagvaarding tot aan de dag der algehele voldoening;
- de proceskosten en de nakosten, vermeerderd met wettelijke rente.
3.2.
De passagiers baseren hun vordering op de Verordening (EG) nr. 261/2004 (hierna: de Verordening), de rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie (hierna: het Hof) en het Verdrag van Montreal (hierna: het Verdrag).
De passagiers stellen dat de vervoerder hen vanwege de vertraging van de vlucht moet compenseren met een bedrag van € 600,00 per passagier. [1] Het totaal gevorderde bedrag is inclusief de vorderingen van de minderjarige kinderen.
Daarnaast vorderen de passagiers onder 1 t/m 3 om de vervoerder te veroordelen tot betaling van de door hen extra gemaakte kosten, ter waarde van, in totaal, € 260,64, bestaande uit kosten voor maaltijden en verfrissingen (€ 78,30) en een geboekte maar niet gebruikte hotelovernachting (€ 182,34). De passagiers onder 8 en 9 vorderen tevens vergoeding tot een totaalbedrag van € 294,95 voor extra kosten aan drinken (€ 15,00), een noodzakelijke hotelovernachting (€ 127,02) en een vervolgvlucht (€ 152,93). [2]
3.3.
De vervoerder voert verweer. Hij voert aan dat de door de passagiers ondervonden vertraging het gevolg was van (doorwerking van) buitengewone omstandigheden, die ondanks het treffen van alle redelijke maatregelen niet voorkomen hadden kunnen worden. De vervoerder concludeert tot gehele, dan wel gedeeltelijke afwijzing van de vorderingen van de passagiers, met uitvoerbaar bij voorraad te verklaren veroordeling van hen in de kosten van deze procedure, vermeerderd met rente.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

4.De beoordeling

Buitengewone omstandigheden
4.1.
De door de vervoerder aangevoerde (doorwerking van) buitengewone omstandigheden worden door de passagiers niet betwist, zodat de kantonrechter deze als vaststaand aanneemt.
Redelijke maatregelen
4.2.
De vervoerder voert aan dat hij alle redelijke maatregelen heeft getroffen om de aankomstvertraging van de passagiers zoveel mogelijk te beperken. Het toestel dat de vlucht uitvoerde heeft zo hard mogelijk gevlogen. Bovendien zijn de passagiers omgeboekt op de eerstvolgende vlucht met beschikbare plaatsen naar hun eindbestemming. Met deze omboekingen zijn de passagiers binnen een dag (binnen 24 uur) op hun eindbestemming gearriveerd.
4.3.
De passagiers betwisten dat de vervoerder alle redelijke maatregelen heeft genomen. De vervoerder heeft hen niet omgeboekt op de eerst beschikbare alternatieve vluchten. Ter onderbouwing vermelden zij concreet meerdere vluchten die sneller zouden zijn geweest. De passagiers hebben gesteld dat op de door hen genoemde alternatieve vluchten plaats voor hen was en hebben erop gewezen dat zij dat niet kunnen onderbouwen, omdat zij niet de beschikking hebben over die informatie en daartoe ook geen beschikking kunnen krijgen. Wel hebben zij erop gewezen dat de ervaring leert dat het vaak mogelijk is om toch met eerdere vervangende vluchten mee te reizen, omdat er plaats is, hoewel deze dan niet als mogelijkheid zijn aangeboden.
Daarnaast had de vervoerder proactief moeten handelen en hen, al dan niet meteen vanaf Schiphol, moeten omboeken. Bovendien zijn passagiers onder 10 en 11 omgeboekt op dezelfde vlucht een dag later. Op het moment van omboeken was de verwachting dat zij precies 24 u later zouden arriveren. De vlucht is echter 4 minuten sneller uitgevoerd dan gepland. Dat er uiteindelijk tijdens de uitvoering van de vlucht enige vertraging is ingehaald, is van ondergeschikt belang. Het gaat immers om de verwachte aankomstvertraging op het moment van aanbieden van de vlucht. In het TAP-arrest (Hof van Justitie 11 juni 2020, ECLI:EU:C:2020:460) was ook geen sprake van een vertraging van 24 uur. Met de ‘24-uurslijn’, zoals deze bij de rechtbank Noord-Holland wordt gehanteerd wordt een te strikte uitleg gegeven aan het TAP-arrest, aldus de passagiers.
4.4.
De vervoerder heeft hier tegenin gebracht dat hij bij het omboeken gebruik maakt van een geautomatiseerd systeem. Als er op het moment van omboeken een eerdere, betere optie beschikbaar was geweest, dan was deze optie naar voren gekomen in het systeem. Dit geautomatiseerde systeem kijkt ook naar alternatieven buiten haar eigen maatschappij en neemt ook andere routes dan de oorspronkelijke route(s) van de passagiers in aanmerking. De vervoerder heeft een schematische weergave van dit omboekingssysteem ingebracht. Hoewel de vervoerder ter voorbereiding van de zitting nadere informatie en documentatie heeft opgevraagd over zijn omboekingssysteem is het niet mogelijk gebleken die te verstrekken. Onder verwijzing naar zijn omboekingssysteem is de vervoerder niet ingegaan op alle door de passagiers concreet genoemde vluchten. De vervoerder gaat ervan uit dat op die vluchten geen plaats was voor de passagiers, anders waren deze vluchten in het geautomatiseerde systeem wel naar voren gekomen. Vervoerder wijst erop dat de passagiers ook niet hebben aangetoond dat op deze vluchten plaats was. Dat er soms toch plaats blijkt te zijn op vluchten die de vervoerder niet als alternatief heeft aangeboden kan worden veroorzaakt door passagiers, die bijvoorbeeld op het laatste moment niet op komen dagen.
Passagiers onder 10 en 11 zijn exact 24 uur later op hun eindbestemming gearriveerd en dit kwalificeert als redelijke maatregel. Daarnaast vertrokken verschillende door de passagiers genoemde opties vanaf Amsterdam, waar zij zich in Frankfurt bevonden. Verder heeft de vervoerder aangevoerd dat hij niet kon anticiperen op het feit dat de luchtverkeersleiding zou besluiten tot het opleggen van restricties en dat een eventuele voorafgaande omboeking te voorbarig was geweest. Deze verplichting bestaat niet op basis van de Verordening. Ook had de vertraging, tijdens de uitvoering van de vlucht kunnen worden teruggedrongen, aldus de vervoerder.
4.5.
Voor zover de passagiers aanvoeren dat de vervoerder had dienen te anticiperen op de vertraging van vlucht LH999 en daarbij concreet alternatieve vluchten noemen, die vanuit Amsterdam vertrokken en zouden hebben geleid tot een geringere vertraging, volgt de kantonrechter het standpunt van de vervoerder dat dit in zijn algemeenheid niet van hem kan worden verwacht, omdat het vaak mogelijk is om opgelopen vertraging in te lopen (bij het omdraaien of door sneller te vliegen) en restricties van de luchtverkeersleiding zich niet laten voorspellen. De passagiers hebben niet, althans onvoldoende concreet gesteld waarom dit in het onderhavige geval anders is. Bij de beoordeling of de vervoerder in deze zaak dan ook alle redelijke maatregelen heeft genomen laat de kantonrechter de door de passagiers genoemde vluchten die een alternatief hadden kunnen bieden indien de vervoerder anticiperend op de vertraging van vlucht LH999 had opgetreden buiten beschouwing.
4.6.
Naar het oordeel van de kantonrechter hebben de passagiers er terecht op gewezen dat de stelplicht en bewijslast in deze bij de vervoerder ligt. Het is in beginsel aan de vervoerder om concreet te stellen en te onderbouwen dat hij alle redelijke maatregelen heeft genomen om de vertraging zo klein mogelijk te houden. Omdat de passagiers in deze zaak concreet meerdere mogelijkheden hebben genoemd die zouden hebben geleid tot geringere vertragingen en hebben gesteld dat op die vluchten voor hen plaats zou zijn geweest, heeft de vervoerder naar het oordeel van de kantonrechter daarop onvoldoende concreet gereageerd. De algemene, niet onderbouwde stelling dat zijn computersysteem deze mogelijkheden wel naar voren zou hebben gebracht indien op deze vluchten plaats zou zijn geweest is onvoldoende. Het enkele feit dat alle passagiers binnen 24 uur op hun plaats van bestemming zijn aangekomen ontslaat de vervoerder in het onderhavige geval niet van zijn verplichting om zo concreet mogelijk en onderbouwd in te gaan op de door de passagiers genoemde vluchten en aannemelijk te maken waarom dat geen reële mogelijkheden waren. Het feit dat alle passagiers binnen 24 uur op hun plaats van bestemming zijn aangekomen is, mede in aanmerking genomen de afstand tot die bestemming, in beginsel een sterke aanwijzing dat in hun situatie sprake is geweest van redelijke maatregelen. Daaruit volgt echter niet dat de vervoerder geheel is ontslagen van zijn verplichting om zo concreet mogelijk in te gaan op de stellingen van de passagiers en zijn standpunt te onderbouwen. Door in het geheel geen informatie te verstrekken en geen documentatie in te brengen over zijn omboekingssysteem is de vervoerder onder deze omstandigheden in zijn stelplicht tekortgeschoten. De vordering tot compensatie van de passagiers zal daarom worden toegewezen.
4.7.
De vervoerder voert geen verweer tegen de door de passagiers gevorderde additionele kosten, zodat deze eveneens zullen worden toegewezen.
4.8.
De passagiers hebben een bedrag aan buitengerechtelijke incassokosten gevorderd. De vervoerder heeft deze vordering (gemotiveerd) betwist. De vordering heeft geen betrekking op één van de situaties waarin het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten (hierna: het Besluit) van toepassing is. Daarom zal de kantonrechter de vraag of buitengerechtelijke incassokosten verschuldigd zijn toetsen aan de eisen zoals deze zijn geformuleerd in het rapport Voorwerk II. Voldoende aannemelijk is gemaakt dat de passagiers buitengerechtelijke werkzaamheden hebben laten verrichten en dat hiervoor kosten zijn gemaakt. De omvang van de buitengerechtelijke incassokosten moet worden getoetst aan de tarieven zoals vervat in het Besluit in plaats van aan de tarieven van het rapport Voorwerk II; de tarieven neergelegd in het Besluit worden geacht redelijk te zijn.
Omdat het primair gevorderde bedrag niet hoger is dan het volgens het Besluit berekende tarief (inclusief btw), zullen de gevorderde buitengerechtelijke incassokosten worden toegewezen. De gevorderde rente over de buitengerechtelijke kosten is toewijsbaar, met dien verstande dat deze wordt toegewezen vanaf de datum van de dagvaarding, omdat de passagiers in elk geval vanaf die datum daarop aanspraak kunnen maken en gesteld noch gebleken is dat dit ook al vanaf een eerdere datum kon.
4.9.
De vervoerder zal in het ongelijk worden gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van Van Tongerloo c.s. worden begroot op:
- kosten van de dagvaarding
119,21
- griffierecht
240,00
- salaris gemachtigde
1.017,00
(3 punt × € 339,00)
- nakosten
135,00
(plus de kosten van betekening zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
1.511,21
4.10.
De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten wordt toegewezen zoals vermeld in de beslissing.

5.De beslissing

De kantonrechter
5.1.
veroordeelt de vervoerder om aan de passagiers te betalen een bedrag van € 8.955,59, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over het toegewezen bedrag, met ingang van 31 juli 2019, tot de dag van volledige betaling,
5.2.
veroordeelt de vervoerder om aan de passagiers te betalen een bedrag van € 995,56 aan buitengerechtelijke kosten, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW, vanaf de dag van dagvaarding, tot de dag van volledige betaling,
5.3.
veroordeelt de vervoerder in de proceskosten van € 1.511,21, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met de kosten van betekening als de vervoerder niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend,
5.4.
veroordeelt de vervoerder tot betaling van de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de proceskosten als deze niet binnen veertien dagen na aanschrijving zijn betaald,
5.5.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. S. Kleij en in het openbaar uitgesproken op 6 augustus 2025.

Voetnoten

1.Artikel 7 van de Verordening.
2.Artikel 9 van de Verordening en artikel 19 van het Verdrag.