ECLI:NL:RBNHO:2025:9185

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
29 juli 2025
Publicatiedatum
11 augustus 2025
Zaaknummer
C/15/357158 / FA RK 24-4870
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vervangende toestemming voor verhuizing en hoofdverblijfplaats van minderjarige kinderen na scheiding

In deze zaak heeft de rechtbank Noord-Holland op 29 juli 2025 uitspraak gedaan in een geschil tussen een moeder en een vader over de hoofdverblijfplaats van hun minderjarige kinderen en de toestemming voor verhuizing. De moeder heeft verzocht om de hoofdverblijfplaats van de kinderen bij haar te vestigen en om vervangende toestemming te verlenen voor een verhuizing naar een andere gemeente. De vader heeft hiertegen verweer gevoerd en verzocht om de hoofdverblijfplaats bij hem te bepalen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de kinderen al geruime tijd bij de moeder verblijven en dat de moeder de zorg voor de kinderen grotendeels op zich heeft genomen. De rechtbank heeft ook geconstateerd dat er grote zorgen zijn over het emotioneel welzijn van de kinderen, vooral over de oudste, die kampt met ernstige problemen door de strijd tussen de ouders. De rechtbank heeft besloten dat het in het belang van de kinderen is dat hun hoofdverblijfplaats bij de moeder wordt vastgesteld en heeft de moeder toestemming verleend om met de kinderen te verhuizen. Daarnaast is de zorgregeling vastgesteld, waarbij de kinderen drie van de vier weekenden per maand bij de vader verblijven. De vader is ook verplicht om een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding te betalen, die is vastgesteld op € 99,-- per kind per maand, ingaande op 10 september 2024. De rechtbank heeft de proceskosten gecompenseerd, zodat elke partij zijn eigen kosten draagt.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Familie en Jeugd
locatie Alkmaar
vervangende toestemming verhuizing, hoofdverblijfplaats, zorgregeling, kinderbijdrage
zaak-/rekestnr.: C/15/357158 / FA RK 24-4870
Beschikking van de meervoudige kamer voor familiezaken van 29 juli 2025
in de zaak van:
[de moeder],
wonende te [plaats] , gemeente [gemeente]
hierna te noemen: de moeder,
advocaat mr. M.A.Th. Klaver, kantoorhoudende te Hoorn,
tegen
[de vader],
wonende te [plaats] ,
hierna te noemen: de vader,
advocaat mr. E.E. Tiebie, kantoorhoudende te Heerhugowaard.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het verzoekschrift, met bijlagen, van de moeder, ingekomen op 10 september 2024;
- het verweerschrift, tevens zelfstandig verzoek, met bijlagen, van de vader, ingekomen op 8 november 2024;
- het verweerschrift tegen zelfstandig verzoek en vermeerdering van het verzoek, met bijlagen, van de moeder, ingekomen op 23 december 2024;
- het bericht, met bijlage, van de moeder, ingekomen op 2 mei 2025;
- het bericht, met bijlage, van de moeder, ingekomen op 23 juni 2025;
- het bericht, met bijlagen, van de vader, ingekomen op 23 juni 2025;
- een gewijzigd verzoekschrift van de vader, ingekomen op 27 juni 2025.
1.2.
De behandeling van de zaak heeft plaatsgevonden op de zitting van 1 juli 2025 in aanwezigheid van de moeder, bijgestaan door mr. M.A.Th. Klaver, en de vader, bijgestaan door mr. E.E. Tiebie. Tevens was ter zitting als informant aanwezig [vertegenwoordiger van de raad] , namens de Raad voor de Kinderbescherming (hierna te noemen: de Raad).
1.3.
De kinderen [de minderjarige 1] en [de minderjarige 2] , zijn, gelet op hun leeftijd, in de gelegenheid gesteld hun mening kenbaar te maken. [de minderjarige 1] heeft in een gesprek met de voorzitter haar mening kenbaar gemaakt. [de minderjarige 2] heeft de rechtbank een brief gestuurd.

2.De feiten

2.1.
Partijen hebben een affectieve relatie met elkaar gehad. Eind oktober 2021 is de samenleving feitelijk beëindigd.
2.2.
De minderjarige kinderen van partijen zijn:
- [de minderjarige 1] , geboren op [geboortedatum] in de gemeente [gemeente] ;
- [de minderjarige 2] , geboren op [geboortedatum] in de gemeente [gemeente] .
2.3.
De vader heeft de kinderen erkend. De ouders hebben gezamenlijk het gezag over de kinderen.
2.4.
Bij vonnis in kort geding van 22 november 2023 heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank Amsterdam de kinderen aan de moeder toevertrouwd. Verder is bepaald dat de kinderen een weekend per veertien dagen in de oneven weken bij de vader verblijven. De vader is veroordeeld om aan de moeder een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding te betalen van € 200,-- per kind per maand en dient de vader binnen een week na het vonnis de paspoorten van de kinderen aan de moeder af te geven. Ook geldt er een vakantieregeling.

3.De verzoeken

3.1.
De moeder heeft verzocht om bij beschikking, uitvoerbaar bij voorraad:
- te bepalen dat de kinderen hun hoofdverblijfplaats bij haar hebben;
- haar vervangende toestemming te verlenen om met de kinderen naar [plaats] te verhuizen en de kinderen in de gemeente [gemeente] in te schrijven, alsmede op een school in (de omgeving van) [plaats] ;
- haar vervangende toestemming te verlenen voor het inschrijven van [de minderjarige 2] bij een voetbalclub in [plaats] en van [de minderjarige 1] bij een voor haar passende buitenschoolse activiteit in [plaats] ;
- te bepalen dat de vader een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen dient te voldoen van € 400,- per kind per maand met ingang van 1 augustus 2024;
- de vader te veroordelen in de kosten van deze procedure.
Voor het geval de vervangende toestemming voor verhuizing wordt verleend, heeft de moeder verzocht om haar ook vervangende toestemming te verlenen voor de voortzetting van de voor [de minderjarige 1] ingezette hulpverlening in [plaats] .
3.2.
De vader heeft verzocht de moeder in haar verzoeken niet-ontvankelijk te verklaren dan wel de verzoeken van de moeder af te wijzen. De vader heeft met wijziging van de verzoeken, van zijn kant verzocht, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
I. een bijzondere curator als bedoelt in artikel 1:250 BW te benoemen over de minderjarige kinderen;
II. te bepalen c.q. te wijzigen dat de minderjarige kinderen hun hoofdverblijfplaats bij de vader zullen hebben;
III. de zorgregeling zoals die door de voorzieningenrechter bij vonnis van de rechtbank Amsterdam van 22 november 2023 is bepaald te wijzigen in die zin dat:
  • wanneer de moeder in [plaats] woonachtig zal zijn de kinderen om de week van vrijdag uit school tot zondagavond 19.00 uur alsmede in de week dat de kinderen niet in het weekend bij de moeder zijn een doordeweekse dag uit school tot de volgende dag naar school bij de moeder zullen verblijven, waarde moeder haalt en brengt;
  • wanneer de moeder in [plaats] woonachtig zal zijn de kinderen de ene week van woensdag uit school tot vrijdag naar school en de andere week van donderdag uit school tot maandag naar school bij de moeder verblijven, waarbij de vader de kinderen naar de moeder brengt en de moeder de kinderen terugbrengt;
IV. de bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding zoals die door de voorzieningenrechter bij vonnis van de rechtbank Amsterdam van 22 november 2023 is bepaald, te wijzigen en te bepalen de bijdrage van de vader aan de moeder met ingang van de datum dat de kinderen hun hoofdverblijf bij de vader zullen hebben, op nihil wordt gesteld en te bepalen dat de moeder een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen van € 103,-- per kind per maand aan de vader, telkens bij vooruitbetaling, dient te voldoen;
Subsidiair
V. de zorgregeling zoals die door de voorzieningenrechter bij vonnis van de rechtbank Amsterdam van 22 november 2023 is bepaald te wijzigen in die zin dat de kinderen bij de vader verblijven, primair elke week van vrijdag uit school tot maandag naar school, subsidiair elke week van dinsdag uit school tot woensdag naar school en om de week van vrijdag uit school tot maandag naar school, althans een zodanige regeling die de rechtbank in goede justitie juist acht;
VI. de bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding zoals die door de voorzieningenrechter bij vonnis van de rechtbank Amsterdam van 22 november 2023 is bepaald te wijzigen en te bepalen dat de vader met ingang van datum indiening verzoekschrift primair (zorgkorting 35%) € 31,-- per kind per maand en subsidiair (zorgkorting 25%) € 95,-- aan de moeder, telkens bij vooruitbetaling, dient te voldoen, althans een zodanige bijdrage en met zodanige ingangsdatum als de rechtbank juist acht.

4.De mening van de kinderen

4.1.
De voorzitter brengt tijdens de zitting naar voren dat zij met [de minderjarige 1] heeft gesproken. Aan het einde van het gesprek heeft [de minderjarige 1] desgevraagd gezegd dat zij niet wil dat de inhoud van het gesprek met ouders wordt gedeeld. De voorzitter deelt mee dat de rechtbank het zorgelijk acht dat [de minderjarige 1] niet durft te delen wat zij vindt.
4.2.
[de minderjarige 2] heeft de rechtbank een briefje geschreven. Omdat uit het briefje niet blijkt of hij ermee instemt dat de inhoud van het briefje met de ouders wordt gedeeld, heeft de rechtbank ervoor gekozen dat niet te doen.

5.De visie van de Raad

5.1.
De Raad brengt op zitting naar voren dat uit het verslag van de procesregisseur Jeugd en Gezin van de gemeente [gemeente] van 4 juni 2025 blijkt dat er grote zorgen zijn over [de minderjarige 1] . [de minderjarige 2] is in het onderzoek niet meegenomen. Uit het verslag blijkt dat [de minderjarige 1] klem zit tussen de ouders en het is zeer waarschijnlijk dat ook [de minderjarige 2] klem zit tussen de ouders, nu hij opgroeit in dezelfde situatie als [de minderjarige 1] . [de minderjarige 1] wordt belast met volwassenenproblematiek. Het is voor haar niet meer mogelijk om bij haar eigen wensen en emoties te komen. Er is zelfs sprake van automutilatie. Dit is een ernstig signaal en kan en mag niet gebeuren. Ook komt uit het verslag naar voren dat zij fungeert als boodschapper tussen de ouders, wat zeker niet de bedoeling is bij een meisje van deze leeftijd. De Raad merkt op dat de ouders niet echt luisteren naar de kinderen. Ook staat vast dat de ouders het nergens over eens zijn en steeds naar elkaar wijzen. Het is evident dat er hulp nodig is en dat er iets moet veranderen. Een verhuizing compliceert echter het loyaliteitsconflict. De Raad ziet dat de vader een sterke negatieve mening heeft over de moeder, wat effect heeft op de kinderen. De Raad kan nu geen advies geven over waar de kinderen het beste kunnen wonen, omdat er onvoldoende zicht is op de kinderen. De Raad biedt aan om onderzoek te doen naar de wenselijke hoofdverblijfplaats van de kinderen. Ook zal er dan worden onderzocht of een beschermingsonderzoek noodzakelijk is. De ouders zijn op dit moment in het vrijwillig kader gestart met hulpverlening. Indien de hulpverlening stagneert, is dit een signaal om een beschermingsonderzoek te starten.

6.De beoordeling

Beoordelingskader
6.1.
Ingevolge artikel 1:253a van het Burgerlijk Wetboek (BW) kunnen geschillen omtrent de gezamenlijke uitoefening van het gezag op verzoek van de ouders of van één van hen aan de rechter worden voorgelegd. De rechtbank dient in een geschil als het onderhavige, waarbij de ouders met het gezamenlijk gezag over de kinderen zijn belast en er tussen hen een verschil van mening bestaat over de hoofdverblijfplaats van de kinderen, een verhuizing van de kinderen en de zorgregeling een zodanige beslissing te nemen als de rechtbank in het belang van de kinderen wenselijk voorkomt.
Uit vaste jurisprudentie volgt dat, hoezeer het belang van de kinderen een overweging van de eerste orde dient te zijn bij de te verrichten afweging van belangen, andere belangen zwaarder kunnen wegen. De rechtbank dient bij haar beslissing alle omstandigheden van het geval in acht te nemen en alle betrokken belangen af te wegen.
Bijzondere curator
6.2.
De vader verzoekt een bijzondere curator te benoemen voor de kinderen, vanwege strijdigheid tussen de belangen van de kinderen en die van de met het gezag belaste ouders. De rechtbank overweegt dat de kinderen zich momenteel in een lastige positie bevinden, mede vanwege de strijd tussen de ouders. Voor de onderhavige beslissingen acht de rechtbank de benoeming van een bijzondere curator niet noodzakelijk, nu de belangen van de kinderen in voldoende mate kunnen worden gewogen op basis van de beschikbare informatie en professionele inschattingen. Wel ziet de rechtbank aanleiding tot de inzet van een kindbehartiger, om de kinderen in de gelegenheid te stellen zich uit te spreken over hun gevoelens over de aanhoudende strijd tussen hun ouders. De rechtbank wijst het verzoek van de vader tot benoeming van een bijzondere curator dan ook af, maar adviseert partijen dringend om op korte termijn met de hulpverlening de inzet van een kindbehartiger voor beide kinderen te organiseren.
Hoofdverblijfplaats
6.3.
De moeder verzoekt te bepalen dat de hoofdverblijfplaats van de kinderen bij haar zal zijn. De moeder voert daartoe aan dat de kinderen al aan haar zijn toevertrouwd en dat de feitelijke situatie in de bodemprocedure juridisch moet worden geformaliseerd. De moeder brengt naar voren dat zij destijds de gezamenlijke woning noodgedwongen heeft moeten verlaten en dat de kinderen bij de vader in die woning bleven wonen. Door de werkzaamheden van de vader destijds had de moeder overdag echter vrijwel volledig de zorg voor de kinderen. Vervolgens is de vader naar [plaats] verhuisd, is in kort geding de toevertrouwing van de kinderen aan de moeder uitgesproken en de huidige weekendregeling met de vader vastgelegd. De moeder meent dat de vader de kinderen beïnvloedt door te beloven dat zij bij hem zullen gaan wonen en hen aan te moedigen negatieve informatie over moeder te verzamelen. Dit gedrag leidt tot spanningen en versterkt de loyaliteitsconflicten bij de kinderen. Vooral [de minderjarige 1] heeft hier last van.
6.4.
De vader voert hiertegen verweer en verzoekt van zijn kant te bepalen dat de hoofdverblijfplaats van de kinderen bij hem zal zijn. De vader stelt dat hij, nadat de moeder uit de echtelijke woning is vertrokken, van november 2021 tot maart 2022 de het grootste deel van de zorg voor de kinderen had. Vervolgens was sprake van een co-ouderschapsregeling. Dit is gewijzigd naar een regeling waarbij de vader de kinderen een keer in de twee weken een weekend zien, terwijl de vader de co-ouderschapsregeling vanuit [plaats] wilde en kon laten doorgaan. De vader wil de kinderen meer zien, maar de moeder laat het contact slechts beperkt plaatsvinden. Hij voelt zich gepasseerd en beperkt in zijn positie als vader. De vader vermoedt dat de moeder haar eigen belangen en emoties boven de belangen van de kinderen stelt. Hij mist oprechte betrokkenheid van de moeder bij de kinderen. De vader heeft de angst dat de kinderen in een loyaliteitsconflict zijn gekomen, nu hij bijna dagelijks verwijten krijgt dat hij de kinderen tegen de moeder opzet en de moeder het contact tussen de kinderen en de vader tegenhoudt. De vader meent dat er contra-indicaties zijn om de kinderen te laten opgroeien bij de moeder.
6.5.
De rechtbank overweegt als volgt. Er zijn grote zorgen over het emotioneel welzijn van de kinderen. Uit het onderzoeksverslag van de procesregisseur Jeugd en Gezin van de gemeente [gemeente] van 4 juni 2025 blijkt dat het niet goed gaat met [de minderjarige 1] . [de minderjarige 1] heeft veel last van de strijd tussen de ouders. Zo erg zelfs dat zij automutileert. Met de Raad is de rechtbank van oordeel dat dit een ernstig signaal is en niet kan en mag worden genegeerd. De rechtbank acht het met de Raad aannemelijk dat ook [de minderjarige 2] , die in hetzelfde gezin opgroeit, veel meekrijgt van de strijd tussen de ouders. Ook voor [de minderjarige 2] is het zeer waarschijnlijk dat hij klem zit tussen zijn ouders en dat er risico’s zijn voor zijn ontwikkeling. De problematiek is niet het gevolg van tekortschietend ouderschap van de moeder, zoals de vader stelt, maar de kern van het probleem ligt in de aanhoudende strijd tussen de ouders waar de kinderen middenin zitten. Door deze strijd zitten de kinderen emotioneel klem tussen hun ouders en is het voor hen moeilijk om vast te stellen wat hun eigen wensen en gevoelens precies zijn.
6.6.
De rechtbank is van oordeel dat hulpverlening noodzakelijk is, niet alleen voor de kinderen, maar ook voor partijen. De moeder neemt hierin al haar verantwoordelijkheid, nu zij zelf hulp heeft gezocht en wordt begeleid door een psycholoog. Ook heeft zij verklaard open te staan voor hulpverlening ter verbetering van de communicatie met de vader. De vader daarentegen liet op zitting weinig zelfinzicht zien, diskwalificeerde de moeder herhaaldelijk en heeft aangegeven niet positief te staan tegenover hulpverlening voor zichzelf. Wel positief is dat partijen reeds in het vrijwillig kader zijn gestart met hulpverlening voor [de minderjarige 1] .
6.7.
Naar het oordeel van de rechtbank weegt het belang van de kinderen bij spoedige inzet van hulpverlening het zwaarst. De rechtbank verwacht, gelet op wat hiervoor is overwogen, dat wanneer de kinderen bij de moeder hun hoofdverblijf zullen hebben, de noodzakelijk geachte hulpverlening voor de kinderen de meeste kans van slagen heeft. Ook lijkt de moeder beter in staat de kinderen ruimte te geven voor contact met de vader. De zorgregeling die eerder in kort geding is bepaald, heeft steeds doorgang gevonden. De rechtbank heeft serieuze twijfels over de vraag of de vader op vergelijkbare wijze ruimte zou bieden, als de kinderen hun hoofdverblijf bij hem zouden hebben. De vader lijkt de moeder niet te erkennen in haar rol als moeder en hij ziet zichzelf met de kinderen als drie-eenheid.
6.8.
Verder weegt de rechtbank in haar beslissing mee dat de kinderen inmiddels al geruime tijd hoofdzakelijk bij de moeder in [plaats] verblijven, zodat met een hoofdverblijf bij de moeder meer continuïteit wordt aangebracht in de zorg voor de kinderen. Deze situatie is ontstaan nadat de vader de voormalige echtelijke woning in [plaats] heeft verkocht en zonder overleg met de moeder is verhuisd naar [plaats] ( [wijk] ). Als gevolg daarvan heeft de voorzieningenrechter in een eerdere procedure tussen partijen al geoordeeld dat voortzetting van het door partijen eerder afgesproken co-ouderschap niet langer in het belang is van de kinderen, mede gelet op de afstand en de behoefte aan rust en stabiliteit voor de kinderen
.
6.9.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat het in het belang van de kinderen is dat hun hoofdverblijfplaats definitief bij de moeder wordt vastgesteld.
Vervangende toestemming verhuizing
6.10.
De moeder verzoekt haar vervangende toestemming te verlenen om met de kinderen naar [plaats] te verhuizen. De vader voert hiertegen gemotiveerd verweer.
6.11.
Na afweging van alle betrokken belangen is de rechtbank van oordeel dat aan de moeder toestemming moet worden verleend om met de kinderen te verhuizen naar [plaats] , en wel om de volgende redenen.
6.12.
Iedere ouder heeft in beginsel het recht om zijn of haar leven in te richten op de wijze die hem of haar goed voorkomt. Dit geldt ook voor de vrijheid die een ouder heeft om zijn of haar leven na een relatiebreuk in een andere woonplaats vorm te geven met als gevolg dat de kinderen daardoor op grotere afstand van de andere ouder komen te wonen. Het is in dat geval wel van belang dat de andere ouder in de invulling van diens leven met het kind zo min mogelijk wordt beperkt dan wel op enige wijze wordt gecompenseerd vanwege die beperking. Anders gezegd, hoe kleiner de beperking in het leven van de ene ouder, hoe groter de ruimte is voor de andere ouder om te verhuizen met de kinderen.
6.13.
De rechtbank stelt vast dat de moeder na de verhuizing van de vader van [plaats] naar [plaats] het overgrote deel van de dagelijkse zorg voor de kinderen op zich heeft genomen. Uit de stukken en hetgeen op de zitting is besproken, blijkt dat zij hierdoor inmiddels op het randje van haar draagkracht functioneert en dat zij uit zelfbehoud hoe dan ook zal verhuizen. De moeder heeft in haar huidige woonomgeving geen netwerk en ziet daar geen toekomst meer, mede gelet op de relatief hoge lasten van haar huurwoning. Sinds twee jaar heeft de moeder een partner met wie zij graag wil en kan gaan samenwonen in zijn ruime woning in [plaats] . Al enige tijd pendelt zij de meeste van haar weekenden met de kinderen van [plaats] naar [plaats] . De rechtbank stelt vast dat de voorgenomen verhuizing formeel tot meer afstand tussen de vader en de kinderen leidt, maar dat in de praktijk sinds de verhuizing van de vader naar [plaats] er al sprake was van zodanige fysieke afstand tussen partijen dat het afgesproken co-ouderschap niet meer in het belang van de kinderen werd geacht en niet meer werd uitgevoerd.
6.14.
De rechtbank overweegt dat het gezin sinds het uiteengaan van de ouders en de verhuizing van de vader naar [plaats] niet meer in gezamenlijkheid gebonden is aan [plaats] . In [plaats] ligt dan ook niet (meer) het toekomstperspectief van de kinderen. De rechtbank is van oordeel dat het moeder en de kinderen gezien deze omstandigheden moet worden gegund om zich in [plaats] te vestigen en zich daar te richten op een nieuw begin in een stabiele omgeving. De rechtbank zal de wens van [de minderjarige 1] om groep acht af te maken op haar huidige school dan ook niet kunnen honoreren, hoezeer de rechtbank ook begrijpt dat [de minderjarige 1] – wellicht vanuit een behoefte aan enig houvast in haar onrustige leven – die wens heeft uitgesproken. Uit het verslag van de procesregisseur blijkt namelijk dat de kinderen gebaat zijn bij duidelijkheid over de plek waar zij zullen opgroeien. In het verslag staat dat [de minderjarige 1] op dit moment dusdanig bezig is met de onduidelijkheid over haar toekomstperspectief, dat zij hiervan enorme stress ervaart en zichzelf pijn doet. De rechtbank overweegt dat langer durende onzekerheid over het toekomstperspectief de emotionele rust en ontwikkeling van beide kinderen kan schaden. De rechtbank is daarom van oordeel dat op dit moment de behoefte van de kinderen aan duidelijkheid en stabiliteit zwaarder weegt dan de wens van [de minderjarige 1] om haar basisschool af te ronden in [plaats] . Het uitstellen van de verhuizing tot na groep acht zou de huidige onduidelijkheid en spanning in stand houden, wat de rechtbank niet in het belang van de kinderen acht. Ten slotte overweegt de rechtbank dat er geen reden bestaat om te twijfelen aan de veiligheid van de kinderen bij de partner van de moeder, ook niet op basis van hetgeen de vader naar voren heeft gebracht.
6.15.
De rechtbank spreekt de hoop en de wens uit dat partijen met deze beslissing kunnen gaan werken aan het verbeteren van hun onderlinge communicatie en ervoor zullen gaan zorgen dat de kinderen hun leven weer kunnen oppakken en een onbelast contact met beide ouders kunnen hebben. Partijen blijven hun hele leven lang de ouders van de kinderen en het zou fijn zijn voor de kinderen als ouders binnen afzienbare termijn in ieder geval zonder spanning weer in dezelfde ruimte kunnen zijn. Dat zou het mogelijk maken dat beide ouders aanwezig zijn bij belangrijke momenten in het leven van hun kinderen, zoals een diploma-uitreiking of een huwelijk.
Vervangende toestemming inschrijving school en opgegeven (sport)activiteiten
6.16.
De moeder verzoekt ook om aan haar vervangende toestemming te verlenen om de kinderen in te schrijven op een school in (de omgeving van) [plaats] , alsmede om de kinderen in te schrijven in de gemeente [gemeente] en [de minderjarige 2] op te geven bij een voetbalclub in [plaats] en [de minderjarige 1] op te geven voor een passende buitenschoolse activiteit in [plaats] . De moeder heeft, voor het geval vervangende toestemming voor de verhuizing wordt verleend, haar verzoek vermeerderd met een verzoek om vervangende toestemming voor het voortzetten van de ingezette hulpverlening voor [de minderjarige 1] in [plaats] .
De moeder acht deze verzoeken noodzakelijk omdat de vader in het verleden heeft laten zien dat hij niet wil meewerken aan gezamenlijke beslissingen. Sterker nog, de vader heeft meerdere keren eenzijdige keuzes gemaakt. Bijvoorbeeld door [de minderjarige 2] zonder overleg uit te schrijven bij zijn voetbalclub en in te schrijven bij een andere voetbalclub.
6.17.
De vader verweert zich tegen de inschrijving van de kinderen in de gemeente [gemeente] , nu hij niet kan instemmen met een verhuizing van de kinderen naar [plaats] . De vader begrijpt ook dat wanneer aan de moeder vervangende toestemming voor de verhuizing wordt verleend en de kinderen bij haar hun hoofdverblijf hebben, het een logisch gevolg is dat de kinderen daar dan ingeschreven staan. Wat betreft de sportactiviteiten meent de vader dat het nog te vroeg is om daarvoor toestemming te vragen. Voor [de minderjarige 1] is nog geen activiteit bekend. Dit moeten ouders samen uitzoeken. Ook moeten de ouders samen op zoek naar een voetbalvereniging voor [de minderjarige 2] . De vader meent dat de verzoeken van de moeder moeten worden afgewezen.
6.18.
Nu de rechtbank het verzoek tot vervangende toestemming voor de verhuizing naar [plaats] toewijst, verleent de rechtbank aan de moeder eveneens vervangende toestemming om de kinderen in te schrijven op een school in [plaats] . De kinderen zijn leerplichtig en het is noodzakelijk dat zij na de zomervakantie kunnen starten op een nieuwe school in (de omgeving van) [plaats] .
6.19.
De rechtbank wijst het verzoek van de moeder om de kinderen in de gemeente [gemeente] in te schrijven af wegens gebrek aan belang, nu de kinderen hun hoofdverblijfplaats bij de moeder hebben en de kinderen reeds daarom op haar adres kunnen worden ingeschreven.
6.20.
Ook het verzoek van de moeder ten aanzien van de (sport)activiteiten van de kinderen wijst de rechtbank af. De verzoeken zijn op dit moment prematuur en onvoldoende duidelijk. Van partijen wordt als gezaghebbende ouders verwacht dat zij eerst in onderling overleg proberen tot overeenstemming te komen over voor hun kinderen geschikte activiteiten/clubs. Pas als dat spaak loopt, kan een specifiek verzoek om vervangende toestemming aan de rechter worden gericht.
6.21.
Ten slotte wijst de rechtbank het verzoek van de moeder af om de hulpverlening van [de minderjarige 1] voort te zetten in [plaats] , omdat ook dit verzoek te onbepaald is. Het is aan partijen om samen passende hulp in te schakelen voor [de minderjarige 1] en (zoals geadviseerd door de Raad) ook voor [de minderjarige 2] . Daarnaast zouden partijen er verstandig aan doen om, zoals door de Raad dringend geadviseerd, ook hulpverlening in te schakelen voor zichzelf. De gemeente [gemeente] kan partijen adviseren over passende hulpverlening.
Zorgregeling
6.22.
De vader verzoekt primair een zorgregeling te bepalen tussen de moeder en kinderen. Subsidiair verzoekt de vader wijziging van de zorgregeling zoals die door de voorzieningenrechter bij vonnis van 22 november 2023 is bepaald, in die zin dat de kinderen bij de vader verblijven elke week van vrijdag uit school tot maandag naar school, subsidiair elke week van dinsdag uit school tot woensdag naar school en om de week van vrijdag uit school tot maandag naar school, althans een zodanige regeling die de rechtbank in goede justitie juist acht.
6.23.
De moeder voert hiertegen verweer en verzoekt afwijzing van de verzoeken van de vader.
6.24.
De rechtbank overweegt als volgt. Ondanks de verhuizing blijft het belang van de kinderen bij een frequent en betekenisvol contact met hun vader onverkort gelden. De rechtbank acht het daarom in het belang van de kinderen dat zij drie van de vier weekenden per maand bij de vader verblijven, waarbij de moeder de kinderen op vrijdag uit school naar de vader brengt en de vader de kinderen op maandag naar school brengt. De kinderen zullen rondom de weekenden veel heen en weer moeten reizen, maar feitelijk doen zij dit nu ook al. Om het weekend gaan zij immers naar hun vader in [plaats] en in de overige weekenden gaan zij meestal met hun moeder naar haar partner in [plaats] .
Partijen zijn eerder een vakantieregeling overeengekomen, waarbij sprake is van gelijke verdeling van de vakanties. Die vakantieregeling acht de rechtbank nog steeds in het belang van de kinderen. De vast te stellen reguliere zorgregeling en vakantieregeling waarborgen dat de vader op structurele basis in beeld blijft en daadwerkelijk betrokken blijft bij het dagelijks leven van de kinderen, inclusief het contact met de school van de kinderen.
Kinderbijdrage
6.25.
De moeder verzoekt te bepalen dat de vader aan haar een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen (hierna ook: kinderbijdrage) van € 400,-- per kind per maand dient te voldoen, met ingang van 1 augustus 2024, telkens te voldoen voor de eerste van de maand waarop de betaling betrekking heeft.
6.26.
De vader voert hiertegen verweer en verzoekt primair ten laste van de moeder een kinderbijdrage vast te stellen. Subsidiair verzoekt de vader te bepalen dat de bij vonnis van de voorzieningenrechter van 22 november 2023 vastgestelde bijdrage wordt gewijzigd, en te bepalen dat de vader aan de moeder met ingang van datum indiening verzoekschrift primair € 31,-- per kind per maand en subsidiair € 95,-- per kind per maand dient te betalen, telkens bij vooruitbetaling, dient te voldoen, althans een zodanige bijdrage en met zodanige ingangsdatum als de rechtbank juist acht.
6.27.
De rechtbank wijst het primaire verzoek van de vader af, nu de hoofdverblijfplaats van de kinderen bij de moeder wordt bepaald.
ingangsdatum
6.28.
De rechtbank sluit voor de ingangsdatum van een eventuele kinderbijdrage aan bij de datum van indiening van het verzoekschrift, te weten 10 september 2024. Vanaf die datum heeft de vader er immers daadwerkelijk rekening mee kunnen houden dat een kinderbijdrage aan hem kan worden opgelegd.
behoefte
6.29.
De rechtbank hanteert voor de vaststelling van de behoefte van de kinderen aan een kinderbijdrage de tabel ‘Eigen aandeel van ouders in de kosten van kinderen’ van het NIBUD, die behoort bij het rapport van de Expertgroep Alimentatienormen (hierna: Tremarapport).
6.30.
Uit de overgelegde stukken volgt dat beide partijen aan de zijde van de vader uitgaan van een winst uit onderneming in 2021 van € 25.708,--. Daarnaast gaat de moeder bij de vader uit van een bedrag van € 7.274,-- aan netto inkomsten, zijnde de privé onttrekkingen aan de zijde van de vader. De rechtbank zal hiermee bij het vaststellen van de behoefte rekening houden, omdat partijen van dat inkomen hebben geleefd en hun welstand daardoor is beïnvloed. De vader heeft dan een netto besteedbaar inkomen (NBI) van € 2.670,-- per maand. Beide partijen gaan bij de moeder uit van een jaarinkomen uit arbeid van € 48.771,--. De rechtbank houdt hiermee rekening. De moeder heeft dan een NBI van € 2.940,-- per maand. Daarnaast houdt de rechtbank rekening met een kindgebonden budget van € 38,-- per maand, nu partijen daar recht op hadden.
6.31.
Uit het voorgaande volgt dat het netto besteedbare gezinsinkomen € 5.648,-- per maand bedroeg. Gelet op de leeftijd van de kinderen op het moment van uiteengaan van partijen worden 6 kinderbijslagpunten in aanmerking genomen. De behoefte van de kinderen bedraagt dan volgens de tabel ‘Eigen aandeel van ouders in de kosten van kinderen’ van juli 2021 € 1.287,-- per maand, geïndexeerd naar 1 januari 2024 € 1.534,-- per maand, oftewel
€ 767,-- per kind per maand.
draagkracht van partijen
6.32.
De rechtbank moet vervolgens beoordelen of partijen over voldoende draagkracht beschikken om elk hun aandeel in deze behoefte te kunnen betalen. Het bedrag aan draagkracht wordt volgens de richtlijn, zoals vermeld in het Tremarapport van 2024, vastgesteld aan de hand van de formule 70% x [NBI – (0,3 NBI + 1.270].
6.33.
De vader heeft een eenmanszaak [eenmanszaak] . Uit de aangifte inkomstenbelasting 2024 volgt een winst van € 22.031,--. De vader meent echter dat moet worden uitgegaan van de (gunstigere) prognose 2024 van € 53.122,-- omdat hij wegens uitval een deel van het jaar 2024 niet heeft kunnen werken. De moeder gaat hiermee akkoord, zodat de rechtbank hiermee rekening houdt. Uitgaande van deze inkomsten en rekening houdend met de aanspraak van de vader op de zelfstandigenaftrek van € 3.750,--, de MKB-winstvrijstelling van € 6.571,--, de algemene heffingskorting en de arbeidskorting bedraagt zijn
NBI € 3.489,-- per maand.
Op grond van de draagkrachtformule bedraagt zijn draagkracht dan € 820,-- per maand, oftewel € 410,-- per kind per maand.
6.34.
De moeder is in loondienst werkzaam bij [bedrijf] . Uit de overgelegde loonstroken van mei 2024 tot en met augustus 2024 volgt dat de moeder een bruto inkomen heeft van € 4.664,06 per maand. Daarnaast ontvangt de moeder een IKB van € 823,13 per maand. De rechtbank houdt hiermee rekening, nu de moeder haar stelling dat zij 30% minder gaat verdienen wegens arbeidsongeschiktheid niet heeft onderbouwd. Daarbij komt dat de moeder, zoals zij zelf stelt, op zoek gaat naar een nieuwe baan in [plaats] op het moment dat zij is verhuisd. Op grond van voornoemd inkomen heeft de moeder recht op een kindgebonden budget van € 5.719,-- per jaar. Uitgaande van deze inkomsten en rekening houdend met de aanspraak van de moeder op de algemene heffingskorting, de arbeidskorting en de inkomensafhankelijke combinatiekorting bedraagt haar NBI € 4.546,-- per maand.
Op grond van de draagkrachtformule bedraagt haar draagkracht dan € 1.338,-- per maand, of te wel € 669,-- per kind per maand.
draagkrachtvergelijking
6.35.
De gezamenlijke draagkracht van partijen bedraagt € 1.079,-- per kind per maand. Dit bedrag overschrijdt de behoefte van de kinderen van € 767,-- per kind per maand en daarom is er aanleiding om een draagkrachtvergelijking te maken. De verdeling van de kosten van de kinderen over partijen wordt berekend volgens de formule: ieders draagkracht gedeeld door de totale draagkracht vermenigvuldigd met de behoefte, oftewel:
Het eigen aandeel van de vader bedraagt: 410 : 1.079 x 767 = € 291,-- per kind per maand.
Het eigen aandeel van de moeder bedraagt: 669 : 1.079 x 767 = € 476,-- per kind per maand.
zorgkorting
6.36.
Op het berekende aandeel dient de zorgkorting in mindering te worden gebracht. De rechtbank volgt ook in dit opzicht het Tremarapport, inhoudende dat het percentage van de zorgkorting afhankelijk is van de hoeveelheid omgang of zorg. Nu de vader gemiddeld drie dagen per week de zorg heeft voor de kinderen, geldt een percentage van 25%.
Omdat de behoefte € 767,-- per kind per maand bedraagt, beloopt de zorgkorting een bedrag van € 192,-- per kind per maand. De vader wordt geacht dit bedrag minimaal te besteden aan de kinderen bij de uitoefening van zijn zorgtaken.
conclusie
6.37.
Op grond van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de man met ingang van 10 september 2024 een kinderbijdrage voor de kinderen van € 99,-- per kind per maand aan de vrouw moet betalen. Voor zover de vader tot heden meer heeft betaald, dan wel op hem is verhaald, dan voornoemd bedrag, stelt de rechtbank de verschuldigde bijdrage vast op hetgeen door hem is betaald. Gelet op de aard van de bijdrage wordt deze geacht ten behoeve van de kinderen te zijn gebruikt.
6.38.
De rechtbank heeft berekeningen gemaakt ten aanzien van het NBI van partijen en de draagkracht van partijen. Een exemplaar van deze berekeningen is aan deze beschikking gehecht.
Proceskosten
6.39.
Gelet op de aard van de procedure bepaalt de rechtbank dat elk van partijen de eigen kosten draagt. De rechtbank wijst het verzoek van de moeder om de vader in de kosten te veroordelen af.

7.De beslissing

De rechtbank:
7.1.
bepaalt dat de kinderen [de minderjarige 1] , geboren op [geboortedatum] te [plaats] , en [de minderjarige 2] , geboren op [geboortedatum] te [plaats] , hun hoofdverblijfplaats zullen hebben bij de moeder;
7.2.
verleent de moeder vervangende toestemming om met voornoemde kinderen
te verhuizen naar [plaats] ;
7.3.
verleent de moeder vervangende toestemming om voornoemde kinderen in te schrijven op een basisschool in (de omgeving van) [plaats] ;
7.4.
stelt de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken als volgt vast:
Voornoemde kinderen verblijven bij de vader drie van de vier weekenden per maand van vrijdag uit school tot maandag naar school, waarbij de moeder de kinderen op vrijdag uit school naar vader brengt en de vader de kinderen op maandagochtend naar school brengt;
7.5.
bepaalt dat de vader aan de moeder als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van voornoemde kinderen, telkens bij vooruitbetaling dient te voldoen € 99,-- per kind per maand, met ingang van 10 september 2024, en voor wat betreft de toekomstige termijnen bij vooruitbetaling te voldoen, in die zin dat voor zover sedert 10 september 2024 tot nu toe méér is betaald en/of op de vader is verhaald de rechtbank de bijdrage voor die periode vaststelt op hetgeen door de vader is betaald en/of op hem is verhaald;
7.6.
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
7.7.
compenseert de kosten van deze procedure in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
7.8.
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mr. S.I.A.C. Angenent-Bakker, voorzitter, mr. W.P. van der Haak en mr. R.M. van Diepen, leden van deze kamer, allen tevens kinderrechter, in tegenwoordigheid van G.S. Doornbosch als griffier en in het openbaar uitgesproken op 29 juli 2025.
Tegen deze beschikking kan – voor zover er definitief is beslist – door tussenkomst van een advocaat hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof te Amsterdam. De verzoekende partij en/of de zich verwerende partij dient het hoger beroep binnen de termijn van drie maanden na de dag van de uitspraak in te stellen.