In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Noord-Holland op 6 augustus 2025 uitspraak gedaan in een geschil tussen een passagier en de luchtvaartmaatschappij Société Air France. De passagier, vertegenwoordigd door mr. C.E. Dupain van ProBe-ASP B.V., had een vervoersovereenkomst gesloten voor een vlucht van Amsterdam naar Biarritz via Parijs op 5 september 2024. De vlucht van Amsterdam naar Parijs, AF1341, was vertraagd, waardoor de passagier met meer dan drie uur vertraging op zijn eindbestemming aankwam. De passagier verzocht om compensatie van € 250,00, vermeerderd met wettelijke rente en buitengerechtelijke incassokosten, op basis van de Europese Verordening (EG) nr. 261/2004.
De vervoerder, Société Air France, vertegenwoordigd door mr. M. Lustenhouwer van AKD, voerde verweer en stelde dat de vertraging het gevolg was van buitengewone omstandigheden, namelijk beperkingen opgelegd door de luchtverkeersleiding. De kantonrechter oordeelde dat de vervoerder voldoende had aangetoond dat de vertraging niet te wijten was aan zijn handelen, maar aan externe factoren waar hij geen controle over had. De rechter concludeerde dat de vervoerder alle redelijke maatregelen had genomen om de vertraging te voorkomen en wees het verzoek van de passagier af. De passagier werd veroordeeld in de proceskosten, die aan de kant van de vervoerder waren begroot op € 82,00, met bijkomende nakosten.
De beschikking is gegeven door mr. S.N. Schipper en is uitvoerbaar bij voorraad verklaard. Tegen deze beschikking staat geen hoger beroep open.