Uitspraak
RECHTBANK NOORD-HOLLAND
[bedrijf 1]
Rechtbank Noord-Holland
In deze zaak heeft de kantonrechter op 17 juli 2025 een verstekvonnis gewezen in een civiele procedure tussen een eiser, vertegenwoordigd door een gemachtigde, en een gedaagde die niet is verschenen. De procedure volgde op een tussenvonnis van 22 mei 2025, waarin de eiser de gelegenheid kreeg om zich uit te laten over de oneerlijkheid van bepaalde bedingen in de algemene voorwaarden. De kantonrechter heeft in het eindvonnis geoordeeld dat de artikelen 11 en 12 van de algemene voorwaarden oneerlijk zijn. Artikel 11, dat betrekking heeft op de rente, en artikel 12, dat betrekking heeft op buitengerechtelijke incassokosten, zijn vernietigd. De kantonrechter oordeelt dat de eisende partij niet kan worden verweten dat zij geen uitvoering heeft gegeven aan deze bedingen, omdat de beoordeling van de (on)eerlijkheid van de voorwaarden plaatsvindt op het moment van het aangaan van de overeenkomst. De gevorderde buitengerechtelijke incassokosten en wettelijke rente zijn afgewezen, terwijl de gevorderde hoofdsom van € 1.238,30 is toegewezen. De gedaagde partij is in de proceskosten veroordeeld, met uitzondering van de kosten voor de akte die voor rekening van de eisende partij blijven. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard en de overige vorderingen zijn afgewezen.