ECLI:NL:RBNHO:2025:9271

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
23 juli 2025
Publicatiedatum
12 augustus 2025
Zaaknummer
8392284 \ CV EXPL 20-2575
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Bodemzaak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Compensatie voor passagiers door vervoerder na schemawijziging met vertraging

In deze zaak hebben de passagiers compensatie gevorderd van de vervoerder, Delta Air Lines, Inc., vanwege een schemawijziging die resulteerde in een vertraging van meer dan drie uur op hun eindbestemming. De passagiers stelden dat zij niet tijdig op de hoogte waren gesteld van de wijziging, terwijl de vervoerder claimde dat dit meer dan twee weken van tevoren was medegedeeld. De kantonrechter oordeelde dat de vervoerder niet voldoende bewijs had geleverd om aan te tonen dat de passagiers tijdig waren geïnformeerd. Hierdoor werd de vordering van de passagiers toegewezen, inclusief wettelijke rente en buitengerechtelijke incassokosten. De kantonrechter benadrukte dat de bewijslast bij de vervoerder lag en dat deze niet was geslaagd in zijn bewijsvoering. De uitspraak werd gedaan op 23 juli 2025, waarbij de kantonrechter de vervoerder veroordeelde tot betaling van een totaalbedrag van € 1.417,80 aan de passagiers, vermeerderd met rente en proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Insolventie
locatie Haarlem
Zaaknr./rolnr.: 8392284 \ CV EXPL 20-2575
Uitspraakdatum: 23 juli 2025
Vonnis van de kantonrechter in de zaak van:

1.[eiser 1]

2. [eiser 2]wonende te [plaats]
eisers
hierna gezamenlijk te noemen: de passagiers
gemachtigde: mr. I.G.B. Maertzdorff (EUclaim B.V.)
tegen
de rechtspersoon naar buitenlands recht
Delta Air Lines, Inc.
gevestigd te Wilmington, Verenigde Staten
gedaagde
hierna te noemen: de vervoerder
gemachtigde: mr. M. Lustenhouwer (AKD N.V.)
De zaak in het kort
De passagiers hebben compensatie van de vervoerder gevorderd vanwege een schemawijziging. Door deze schemawijziging zijn zij met meer dan drie uur vertraging op de eindbestemming aangekomen. De vervoerder stelt dat hij de schemawijzing meer dan twee weken van tevoren aan de passagiers heeft medegedeeld. De passagiers betwisten dit. De kantonrechter oordeelt dat de vervoerder onvoldoende heeft onderbouwd dat hij de schemawijziging tijdig heeft medegedeeld aan de passagiers. Daarom wordt de gevorderde compensatie toegewezen.

1.Het procesverloop

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding:
- de conclusie van antwoord;
- de conclusie van repliek;
- de conclusie van dupliek.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
De passagiers hebben een vervoersovereenkomst gesloten. Op grond daarvan moest de vervoerder hen op 31 januari 2018 vervoeren van Amsterdam-Schiphol Airport, via Detroit, Verenigde Staten, en via Atlanta, Verenigde Staten naar Managua, Nicaragua, met vluchtcombinatie DL135, DL2364 en DL369.
2.2.
De vervoerder heeft een schemawijziging doorgevoerd. De passagiers zijn met een vertraging van meer dan drie uur aangekomen op de eindbestemming.
2.3.
De passagiers hebben daarom compensatie van de vervoerder gevorderd.
2.4.
De vervoerder heeft niet uitbetaald.

3.Het geschil

3.1.
De passagiers vorderen dat de vervoerder, bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis, veroordeeld zal worden tot betaling van:
- € 1.200,00, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 31 januari 2018 tot aan de dag der algehele voldoening;
- € 217,80 aan buitengerechtelijke incassokosten, te vermeerderen met wettelijke rente;
- de proceskosten en de nakosten, te vermeerderen met wettelijke rente.
3.2.
De passagiers baseren hun vordering op de Verordening (EG) nr. 261/2004 (hierna: de Verordening) en de rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie (hierna: het Hof). De passagiers stellen dat de vervoerder hen vanwege de vertraging moet compenseren met een bedrag van € 600,- per persoon. [1]
3.3.
De vervoerder voert verweer. Hij voert aan dat de schemawijziging meer dan twee weken van te voren is medegedeeld aan de passagiers. [2]

4.De beoordeling

4.1.
De kantonrechter stelt ambtshalve vast dat hij bevoegd is om van de vordering kennis te nemen.
4.2.
Vast staat dat de passagiers met een vertraging van meer dan drie uur op de eindbestemming zijn aangekomen. In beginsel moet de vervoerder dan compenseren. Dit is anders als de vervoerder kan aantonen dat hij de passagiers meer dan twee weken van tevoren op de hoogte heeft gesteld van de schemawijziging.
4.3.
De vervoerder voert aan dat de passagiers op 4 november 2017 zijn omgeboekt naar het nieuwe vluchtschema. Op 21 december 2017 hebben de passagiers telefonisch contact opgenomen met de vervoerder. Tijdens dat telefoongesprek heeft een medewerker van de vervoerder de passagiers op de hoogte gesteld van de schemawijziging. Vervolgens zijn er die dag ook stoelreserveringen gemaakt voor een nieuwe vluchtcombinatie. Ter onderbouwing verwijst de vervoerder naar schermafbeeldingen uit een intern systeem (‘PNR’) en een vluchtschema.
4.4.
De passagiers betwisten dit. Zij voeren aan dat zij niet hebben gebeld met de vervoerder en daarbij ook geen stoelreservering hebben gemaakt. Zij zijn er pas in Detroit achter gekomen dat er een schemawijziging had plaatsgevonden. Zij hebben toen bij de balie geïnformeerd waar zij heen moesten. Op dat moment is de schemawijziging pas aan hen doorgegeven, aldus de passagiers.
4.5.
De vervoerder voert aan dat uit het PNR volgt dat het systeem heeft gevraagd om contact op te nemen met de passagiers. Daaruit blijkt ook dat de passagiers contact op hebben genomen met de vervoerder en zij vervolgens zijn omgeboekt naar de nieuwe vluchtcombinatie. De wijzigingen zijn vervolgens aanvaard door de passagiers, aldus de vervoerder.
4.6.
De kantonrechter overweegt dat de last om te bewijzen dat de schemawijziging aan de passagiers is medegedeeld, op de vervoerder rust. [3] Naar het oordeel van de kantonrechter is de vervoerder daar echter niet in geslaagd. Weliswaar stelt hij dat uit (de codes in het) PNR volgt dat er telefonisch contact is geweest met de passagiers, maar vanwege de betwisting door de passagiers staat dit niet vast. Naar het oordeel van de kantonrechter volgt uit de schermafbeeldingen van het PNR ook niet zonder meer dat de vervoerder de passagiers op de hoogte heeft gesteld van de schemawijziging. Daarom was het aan de vervoerder om zijn betoog op dit punt nader te onderbouwen, bijvoorbeeld door een gespreksverslag van dit gestelde telefoongesprek of eventueel ook verstuurde e-mails van de schemawijziging te overleggen. Omdat hij dit heeft nagelaten, staat niet vast dat de passagiers tijdig op de hoogte zijn gesteld van de schemawijziging. Daarom kan het betoog van de vervoerder niet slagen. De door de passagiers gevorderde hoofdsom zal worden toegewezen.
4.7.
De gevorderde wettelijke rente over de hoofdsom is als onvoldoende gemotiveerd weersproken toewijsbaar, met ingang van de datum waarop de passagiers schade hebben geleden. Dat is de datum waarop de passagiers op de eindbestemming hadden moeten aankomen. Het betreft hier een vordering tot vergoeding van forfaitair berekende schade, zodat deze schade terstond opeisbaar is. [4] Het verzuim treedt dus zonder ingebrekestelling in op het moment dat de schade geacht wordt te zijn geleden. De wettelijke rente wordt daarom toegewezen vanaf 31 januari 2018.
4.8.
De passagiers hebben een bedrag aan buitengerechtelijke incassokosten gevorderd. De vervoerder heeft deze vordering betwist. De vordering heeft geen betrekking op één van de situaties waarin het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten (hierna: het Besluit) van toepassing is. Daarom moet de kantonrechter de vraag of buitengerechtelijke incassokosten verschuldigd zijn, toetsen aan het rapport Voorwerk II. De passagiers hebben voldoende onderbouwd dat zij buitengerechtelijke werkzaamheden hebben laten verrichten en dat hiervoor kosten zijn gemaakt. De omvang van de buitengerechtelijke incassokosten moet worden getoetst aan de tarieven uit het Besluit in plaats van aan de tarieven van het rapport Voorwerk II. De tarieven uit het Besluit worden redelijk geacht. Omdat het gevorderde bedrag niet hoger is dan het volgens het Besluit berekende tarief, zullen de gevorderde buitengerechtelijke incassokosten worden toegewezen.
4.9.
De gevorderde rente over de buitengerechtelijke kosten is ook toewijsbaar, behalve dat deze wordt toegewezen vanaf de datum van de dagvaarding. De passagiers hebben daar in ieder geval vanaf die datum recht op. Het is niet gesteld of gebleken dat zij dit ook al vanaf een eerdere datum hadden.
4.10.
De vervoerder zal in het ongelijk worden gesteld. Daarom zal hij worden veroordeeld in de kosten van de procedure. Ook de nakosten worden toegewezen, voor zover deze kosten daadwerkelijk door de passagiers worden gemaakt. De gevorderde rente over de proceskosten wordt toegewezen vanaf de datum gelegen 14 dagen na betekening van dit vonnis.

5.De beslissing

De kantonrechter:
5.1.
veroordeelt de vervoerder tot betaling aan de passagiers van € 1.417,80, te vermeerderen met de wettelijke rente over € 1.200,00 vanaf 31 januari 2018, en over € 217,80 vanaf 24 december 2019, tot aan de dag van voldoening van deze bedragen;
5.2.
veroordeelt de vervoerder tot betaling van de proceskosten die aan de kant van de passagiers tot en met vandaag worden begroot op de bedragen zoals deze hieronder zijn gespecificeerd:
dagvaarding € 99,01;
griffierecht € 236,00;
salaris gemachtigde € 408,00;
vermeerderd met de wettelijke rente over deze bedragen vanaf de datum gelegen 14 dagen na betekening van dit vonnis;
5.3.
veroordeelt de vervoerder tot betaling van € 102,00 aan nakosten, voor zover de passagiers daadwerkelijk nakosten zullen maken, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de datum gelegen 14 dagen na betekening van dit vonnis;
5.4.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
5.5.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.N. Schipper, kantonrechter, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van bovengenoemde datum in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter

Voetnoten

1.Artikel 7 van de Verordening.
2.Artikel 5 lid 1, onder c, onder i van de Verordening (analoog).
3.Artikel 150 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering.
4.Artikel 6:83 sub b van het Burgerlijk Wetboek (BW).