ECLI:NL:RBNHO:2025:9275

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
16 juli 2025
Publicatiedatum
12 augustus 2025
Zaaknummer
C/15/350435 / FA RK 24-1390
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herhaald verzoek tot adoptie van een kind met nieuwe feiten en omstandigheden na eerdere afwijzing

In deze zaak heeft de rechtbank Noord-Holland op 16 juli 2025 uitspraak gedaan in een herhaald verzoek tot adoptie van een kind door de verzoeker. De verzoeker, die samenwoont met de moeder van het kind, heeft eerder een verzoek tot adoptie ingediend dat was afgewezen. De rechtbank oordeelde destijds dat er nog een kans was dat de vader een rol in het leven van het kind zou kunnen spelen. Echter, na verloop van tijd is gebleken dat de vader deze kans niet heeft gepakt en geen contact meer heeft gehad met het kind. De vader heeft wel aangegeven tegen de adoptie te zijn, maar heeft geen verweer gevoerd en is niet ter zitting verschenen. Het kind, inmiddels meerderjarig, heeft verklaard dat hij geen behoefte heeft aan contact met zijn vader en dat hij verzoeker als zijn vader beschouwt. De rechtbank heeft vastgesteld dat de adoptie in het belang van het kind is, gezien de sterke band tussen het kind en de verzoeker. De rechtbank heeft het verzoek tot adoptie toegewezen en de geslachtsnaam van het kind gewijzigd in die van de verzoeker. De beslissing is genomen met inachtneming van de relevante artikelen uit het Burgerlijk Wetboek.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Familie en Jeugd
locatie Alkmaar
adoptie
zaak-/rekestnr.: C/15/350435 / FA RK 24-1390
beschikking van de meervoudige kamer voor familiezaken van 16 juli 2025
in de zaak van:
[verzoeker] ,
wonende te [plaats] ,
hierna mede te noemen: verzoeker,
advocaat: mr. D.E. Oud, kantoorhoudende te Krommenie,
-tegen-
[de vader],
wonende te [plaats] , gemeente [gemeente] ,
hierna mede te noemen: de vader,
strekkende tot de adoptie van
-
[het kind], geboren op [geboortedatum] te [plaats] , hierna mede te noemen: [het kind] .
Als belanghebbende wordt aangemerkt:
[de moeder],
wonende te [plaats] ,
hierna mede te noemen: de moeder
advocaat: mr. D.E. Oud, kantoorhoudende te Krommenie.
In verband met het bepaalde in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure opgeroepen:
de Raad voor de Kinderbeschermingte Haarlem,
hierna te noemen: de Raad.

1.Procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het verzoekschrift, met bijlagen, van verzoeker van 15 maart 2024, ingekomen op 15 maart 2024;
- het F9-formulier, met bijlage, van de advocaat van verzoeker van 19 april 2024;
- het rapport van de Raad van 9 september 2024, ingekomen op 13 september 2024;
- het e-mailbericht van de vader van 14 mei 2025.
1.2
De behandeling van de zaak heeft plaatsgevonden op de zitting van 26 mei 2025 in aanwezigheid van verzoeker en de moeder, bijgestaan door mr. D.E. Oud. De Raad is, met afbericht, niet verschenen. De vader is, met afbericht, niet verschenen.
1.3
[het kind] heeft zijn mening in een gesprek met één van de rechters van de meervoudige kamer op vrijdag 23 mei 2025 kenbaar gemaakt.

2.Feiten en omstandigheden

2.1.
[het kind] is op [geboortedatum] te [plaats] geboren uit het huwelijk van de moeder en de vader.
2.2.
Bij beschikking voorlopige voorzieningen van de rechtbank Haarlem van 3 juli 2008 is tussen de vader en [het kind] een voorlopige omgangsregeling vastgesteld.
2.3.
Het huwelijk van de vader en de moeder is op [datum] ontbonden door inschrijving in de registers van burgerlijke stand van de echtscheidingsbeschikking van de rechtbank Haarlem van 21 oktober 2008.
2.4.
Bij beschikking van de rechtbank Haarlem van 24 maart 2009 is een definitieve zorgregeling vastgesteld, waarbij [het kind] eenmaal in de veertien dagen op zondag bij de vader zal zijn van 10.00 uur tot 18.00 uur.
2.5.
Bij beschikking van deze rechtbank van 21 oktober 2015 is het gezamenlijk gezag van de moeder en de vader beëindigd en is de moeder belast met het eenhoofdig gezag over [het kind] .
2.6.
Verzoeker en de moeder hebben sinds medio 2009 een relatie en zij wonen officieel sinds 2015 samen. Verzoeker zorgt samen met de moeder voor [het kind] .
2.7.
Uit de relatie van verzoeker en de moeder is op [geboortedatum] te [plaats] geboren [naam kind] .
2.8.
Bij beschikking van deze rechtbank van 24 april 2019 is een eerder verzoek van verzoeker tot adoptie van [het kind] afgewezen.

3.Verzoek

3.1.
Verzoeker heeft verzocht, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
I. de adoptie van [het kind] door verzoeker uit te spreken;
II. vervangende toestemming om de geslachtsnaam van [het kind] te wijzigen in [geslachtsnaam] ;
III. verzoeker mede te belasten met het gezag over [het kind] .
3.2.
Ter zitting heeft verzoeker het verzoek om hem mede te belasten met het gezag over [het kind] ingetrokken. Het verzoek geslachtsnaamswijziging is tevens gewijzigd, in die zin dat verzoeker heeft verzocht om de naam van [het kind] te wijzigen in [geslachtsnaam] .
3.3.
Ter onderbouwing van het verzoek is, kort samengevat, door verzoeker het volgende aangevoerd. Verzoeker en de moeder vormen reeds jarenlang een gezin met [het kind] en [naam kind] . Verzoeker beschouwt [het kind] als zijn zoon en [het kind] ziet verzoeker als zijn vader. Er is sprake van een hechte band. [het kind] wil net als zijn broer [naam kind] juridisch verbonden zijn met verzoeker. Een eerder verzoek om adoptie is afgewezen, omdat niet zou zijn uitgesloten dat de vader in de toekomst een rol zou spelen in het leven van [het kind] . Er is na die uitspraak geen enkel contact meer geweest en de vader heeft opnieuw zijn taak als ouder van [het kind] volledig verzaakt. [het kind] heeft geen enkele behoefte aan contact met de vader. Het is meer dan 15 jaar geleden sinds het laatste contact. Dat [het kind] nog steeds juridisch is verbonden aan de vader belemmert [het kind] om verder te gaan met zijn leven. De vader is geen enkele belofte tot beterschap nagekomen. Door de adoptie kan [het kind] het verleden achter zich laten en zich focussen op zijn toekomst.

4.Verweer

4.1.
De vader heeft niet door tussenkomst van een advocaat een verweerschrift ingediend. De vader is ook niet ter zitting verschenen. De vader heeft een e-mailbericht aan de rechtbank gestuurd waarin hij te kennen heeft gegeven niet in te stemmen met het adoptieverzoek. De vader heeft enkele jaren geleden afstand gedaan van het ouderschap over [het kind] . Zijn hoop voor de toekomst is dat hij en [het kind] ooit op een zeer bescheiden manier contact kunnen hebben. De vader hoopt oprecht dat het [het kind] en het gezin goed mag gaan.
4.2.
De moeder stemt in met het verzoek tot adoptie.

5.De Raad

5.1.
De Raad heeft onderzoek gedaan en op 9 september 2024 advies uitgebracht.
De Raad concludeert dat zowel het toewijzen als het afwijzen van de adoptie van [het kind] door verzoeker risico’s met zich brengt voor de verdere ontwikkeling van [het kind] , maar dat het toewijzen van de adoptie het meest in zijn belang lijkt te zijn. Toewijzing kan het signaal afgeven dat een deel van de identiteit van [het kind] er niet mag zijn, wat op de lange termijn niet in zijn belang kan zijn. De wens tot adoptie lijkt wel oprecht en weldoordacht. Afwijzing van het verzoek kan het beeld dat [het kind] van de vader heeft nog negatiever kleuren. De Raad is daarbij van mening dat [het kind] de keuze voor zijn achternaam goed heeft doordacht en de Raad ziet geen bezwaar in de gewenste naamswijziging. De Raad adviseert om het verzoek tot adoptie toe te wijzen.

6.Mening van [het kind]

6.1.
heeft tegenover de rechter verklaard geen bezwaar te hebben tegen de adoptie. [het kind] heeft de sterke wens dat verzoeker zijn juridisch ouder wordt. Hij ziet verzoeker als zijn vader. Verzoeker zorgt al meer dan veertien jaar heel goed voor hem en ze hebben een sterke band. [het kind] heeft geen behoefte aan contact met zijn vader. Hij heeft afstand van hem genomen. De vader is geen enkele van zijn vele beloftes nagekomen en [het kind] neemt het hem kwalijk dat het vorige verzoek tot adoptie is afgewezen, omdat de vader opnieuw loze beloften had gedaan en leugens heeft verteld. [het kind] ervaart de handelingen en het liegen van de vader als dwarsbomen en begrijpt niet waarom hij dat doet. [het kind] heeft geen herinneringen aan zijn vader en wil niet langer met hem verbonden zijn. [het kind] heeft heel goed contact met zijn opa en oma aan vaderszijde. Zij zien elkaar geregeld en doen leuke dingen samen. Zij spreken niet met elkaar over de vader. [het kind] kan altijd bij zijn moeder en verzoeker terecht als hij vragen heeft of wil praten. [het kind] heeft tijdens het gesprek met de rechter bevestigd dat hij de naam [geslachtsnaam] wil dragen.

7.Beoordeling

7.1.
Op grond van artikel 1:227 eerste lid van het Burgerlijk Wetboek (BW) geschiedt adoptie door een uitspraak van de rechtbank op verzoek van twee personen of op verzoek van één persoon alleen. Op grond van het tweede lid van dit artikel kan het verzoek door de adoptant die echtgenoot, geregistreerde partner of andere levensgezel van de ouder is, slechts worden gedaan, indien hij ten minste drie aaneengesloten jaren onmiddellijk voorafgaande aan de indiening van het verzoek met die ouder heeft samengeleefd. Op grond van het derde lid van dit artikel kan het verzoek alleen worden toegewezen, indien de adoptie in het kennelijk belang van het kind is, op het tijdstip van het verzoek tot adoptie vaststaat en voor de toekomst redelijkerwijs te voorzien is dat het kind niets meer van zijn ouder(s) in de hoedanigheid van ouder te verwachten heeft, en aan de voorwaarden genoemd in artikel 1:228 BW wordt voldaan.
7.2.
Uit artikel 1:228 BW volgt dat de voorwaarden voor adoptie – voor zover hier van belang – zijn:
a. dat het kind op de dag van het eerste verzoek minderjarig is;
dat geen van de ouders het verzoek tegenspreekt;
Uit het tweede lid onder a van dit artikel volgt voorts dat aan de tegenspraak van een ouder als bedoeld in het eerste lid onder d kan worden voorbijgegaan indien het kind en de ouder niet of nauwelijks in gezinsverband hebben samengeleefd.
7.3.
De rechtbank merkt allereerst op dat [het kind] inmiddels meerderjarig is geworden. Nu [het kind] ten tijde van het indienen van het verzoek minderjarig was, is voldaan aan de voorwaarde dat het te adopteren kind op de dag van het verzoek minderjarig is.
7.4.
De Raad heeft onderzoek gedaan, omdat [het kind] op dat moment nog minderjarig was. De rechtbank zal het rapport en advies van de Raad dan ook meenemen in de beoordeling van het verzoek tot adoptie.
7.5.
In de eerdere procedure inzake de adoptie heeft de rechtbank het verzoek afgewezen. Daarbij heeft de rechtbank geoordeeld dat niet kon worden voorbijgegaan aan de tegenspraak van de vader. Voor de rechtbank stond onvoldoende vast dat [het kind] in de toekomst niets meer van zijn vader in de hoedanigheid van ouder heeft te verwachten.
7.6.
De rechtbank overweegt dat een herhaald verzoek doorgaans juridisch complex is. Er moeten nieuwe feiten of omstandigheden worden aangevoerd die maken dat de eerdere beslissing niet meer kan worden gehandhaafd. In dit geval is de rechtbank van oordeel dat met het tijdsverloop na de vorige beslissing is gebleken dat de kans op betrokkenheid van de vader in het leven van [het kind] niet is verwezenlijkt. De rechtbank was van oordeel dat [het kind] mogelijk nog iets van de vader te verwachten had. De vader heeft die kans echter niet gepakt. In dit kader heeft de moeder gesteld dat er al jaren geen contact meer is tussen de vader en [het kind] . Ook na de toezeggingen van de vader in de vorige procedure heeft de vader niets meer van zich laten horen. Hoewel de vader tegenover de Raad heeft aangegeven nog steeds tegen de adoptie te zijn en hij ook een e-mail daarover aan de rechtbank heeft gestuurd, heeft hij in deze procedure geen verweer gevoerd en is hij ook niet op de zitting verschenen. Uit de jurisprudentie (bijvoorbeeld ECLI:NL:RBLIM:2016:1296) volgt dat de tegenspraak ter zitting kenbaar moet worden gemaakt. De vader heeft van die gelegenheid geen gebruik gemaakt. Dit onderschrijft het standpunt van verzoeker en de moeder dat de vader niet in beeld is in het leven van [het kind] en dat [het kind] thans niets meer van de vader in de hoedanigheid van ouder heeft te verwachten.
7.7.
[het kind] , die inmiddels meerderjarig is, heeft goed kunnen aangeven waarom hij door verzoeker wenst te worden geadopteerd. [het kind] is voldoende voorgelicht over de gevolgen van de adoptie. [het kind] weet ook dat de adoptie niet in de weg staat aan de mogelijkheid om contact op te nemen met zijn vader wanneer [het kind] dat wenst. [het kind] heeft een liefdevolle band met zijn opa en oma van vaderszijde, wat ook tot uitdrukking komt in zijn wens voor de geslachtsnaam [geslachtsnaam] . Er bestaat geen vrees voor problemen bij de identiteitsontwikkeling van [het kind] door de adoptie. De rechtbank is van oordeel dat [het kind] thans redelijkerwijs niks meer heeft te verwachten van de vader in diens hoedanigheid van ouder.
7.8.
Gelet op de inhoud van de stukken en gelet op wat op de zitting is besproken, is de rechtbank van oordeel dat de adoptie in het kennelijk belang van [het kind] is. De juridische situatie dient in overeenstemming te worden gebracht met de feitelijke situatie. Hiermee kan verzoeker zijn vaderrol ook in juridische zin uitoefenen, met alle daarbij behorende juridische rechten én plichten. Omdat aan de overige voorwaarden uit de artikel 1:227 BW en 1:228 BW – voor zover in deze procedure van toepassing –is voldaan, zal de rechtbank het verzoek tot stiefouderadoptie toewijzen.
7.9.
Op grond van het bepaalde in artikel 1:5 lid 7 BW kan een kind van 16 jaar of ouder dat wordt geadopteerd een keuze doen voor de geslachtsnaam die het na de adoptie zal dragen. Van deze verklaring wordt melding gemaakt in de rechterlijke uitspraak inzake adoptie. [het kind] heeft ervoor gekozen dat hij na de adoptie de geslachtsnaam ‘
[geslachtsnaam] ’zal dragen.

8.Beslissing

8.1.
spreekt uit de adoptie van het kind van het mannelijke geslacht:
[het kind],
geboren op [geboortedatum] te [plaats] ,
door [verzoeker] voornoemd,
8.2.
verstaat dat de geslachtsnaam van voornoemd kind zal zijn:
[geslachtsnaam].
8.3
draagt de griffier – op grond van artikel 1:20 e lid 1 BW - op niet eerder dan drie maanden na de dag van de uitspraak van deze beschikking -en indien daartegen geen hoger beroep is ingesteld- een afschrift van deze beschikking te zenden aan de ambtenaar van de burgerlijke stand van de gemeente [gemeente] .
Deze beschikking is gegeven door mr. A.R.A.R. Sitaldin, voorzitter, en mr. S.I.A.C. Angenent-Bakker en mr. A.H. Loos-Horstman, allen kinderrechters, in tegenwoordigheid van H.M. Zonneveld als griffier en in het openbaar uitgesproken op 16 juli 2025.
Tegen deze beschikking kan – voor zover er definitief is beslist – door tussenkomst van een advocaat hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof te Amsterdam. De verzoekende partij en verschenen belanghebbenden dienen het hoger beroep binnen de termijn van drie maanden na de dag van de uitspraak in te stellen. Andere belanghebbenden dienen het beroep in te stellen binnen drie maanden na de betekening van deze beschikking of nadat deze hun op andere wijze bekend is geworden.