ECLI:NL:RBNHO:2025:9286

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
12 augustus 2025
Publicatiedatum
12 augustus 2025
Zaaknummer
C/15/364707 / FA RK 25-2159
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing van het uitsluitend gebruik van de echtelijke woning en zorgregeling voor minderjarigen na echtscheiding

In deze zaak heeft de rechtbank Noord-Holland op 12 augustus 2025 uitspraak gedaan in een familiezakenprocedure tussen een vrouw en een man, die in een echtscheidingsprocedure verwikkeld zijn. De vrouw heeft verzocht om het uitsluitend gebruik van de echtelijke woning, omdat er spanningen zijn ontstaan tussen partijen, mede als gevolg van huiselijk geweld. De rechtbank heeft geoordeeld dat het gebruik van de woning aan de vrouw moet worden toegewezen, met een termijn van 4,5 maand voor de man om een andere woning te vinden, om te voorkomen dat hij in een daklozenopvang terechtkomt. De man heeft aangegeven actief op zoek te zijn naar een nieuwe woning en heeft toegezegd geen confrontaties met de vrouw op te zoeken.

Daarnaast heeft de vrouw verzocht om een zorgregeling voor de minderjarigen, waarbij de kinderen één dag per week bij de man verblijven. De rechtbank heeft de zorgregeling toegewezen, maar met de mogelijkheid om deze uit te breiden zodra de man gesetteld is in een nieuwe woonruimte. De man heeft ook verzocht om een lagere kinderbijdrage, maar de rechtbank heeft bepaald dat hij € 230 per kind per maand moet betalen, met ingang van de datum waarop de samenleving feitelijk is beëindigd, maar uiterlijk op 1 januari 2026. De uitspraak is gedaan door mr. T.M. van Wassenaer-Westgeest, rechter, en is openbaar uitgesproken.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Familie en Jeugd
locatie Haarlem
voorlopige voorzieningen/tegenspraak
zaak-/rekestnr.: C/15/364707 / FA RK 25-2159
beschikking van de enkelvoudige kamer voor familiezaken van 12 augustus 2025
in de zaak van:
[de vrouw],
wonende te [plaats] ,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat mr. J.I. Vervest, kantoorhoudende te Heemskerk,
tegen
[de man],
wonende te [plaats] ,
hierna te noemen: de man,
advocaat mr. P.J. van de Pol, kantoorhoudende te Haarlem.

1.Procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het verzoekschrift, met bijlagen, van de vrouw, ingekomen op 28 april 2025;
- het verweerschrift, tevens zelfstandig verzoek, met bijlagen, van de man, ingekomen op 22 juli 2025.
1.2.
De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgevonden op 29 juli 2025 in aanwezigheid van partijen, de vrouw bijgestaan door mr. J.I. Vervest en de man door mr. P.J. van de Pol en een tolk.
1.3.
De minderjarige [de minderjarige 1] heeft op 28 juli 2025 een gesprek gevoerd met de kinderrechter.
1.4.
Na de zitting is ter griffie op 29 juli 2025 ontvangen:
- de brief, met bijlage, van de advocaat van de man.

2.Feiten

2.1.
Partijen zijn op [huwelijksdatum] in [plaats] , [land] , met elkaar gehuwd.
2.2.
Uit dit huwelijk zijn geboren de minderjarigen [de minderjarigen] :
- [de minderjarige 1] , op [geboortedatum] in de gemeente [gemeente] ;
- [de minderjarige 2] , op [geboortedatum] in de gemeente [gemeente] .

3.Beoordeling

toevertrouwing minderjarigen
3.1.
De vrouw heeft verzocht te bepalen dat [de minderjarige 1] en [de minderjarige 2] aan haar worden toevertrouwd.
3.2.
Nu de man hiermee instemt, zal het verzoek worden toegewezen, aangezien de voorziening niet strijdig met de belangen van [de minderjarige 1] en [de minderjarige 2] wordt geacht.
echtelijke woning
3.3.
De vrouw heeft verzocht om het uitsluitend gebruik van de echtelijke woning.
De vrouw heeft hieraan ten grondslag gelegd dat tussen partijen zodanige spanningen zijn gerezen dat zij niet langer kunnen samenwonen. De vrouw is recent na een episode van huiselijk geweld de woning met de kinderen ontvlucht en heeft twee dagen in de opvang gezeten. De spanningen tussen partijen lopen op en ook aan de kinderen is dit te merken. De vrouw heeft de zorg voor de kinderen en heeft geen andere opties om onderdak te vinden. De vrouw is opgegroeid in Oostenrijk en heeft geen familie in Nederland. Gezien zijn inkomen kan de man makkelijker elders woonruimte huren dan de vrouw. Ook zou hij mogelijk bij familie terecht kunnen of via zijn werk iets kunnen regelen.
3.4.
De man heeft daartegen als verweer gevoerd dat partijen voorlopig samen in de woning kunnen verblijven. Na de indiening van het verzoekschrift voorlopige voorzieningen zijn partijen met de kinderen nog een week als gezin met vakantie geweest. De huidige situatie is dat de man in een aparte kamer slaapt, de vrouw met de kinderen in de grote slaapkamer en dan is er nog een kamer over. Als de man boosheid voelt opkomen trekt hij zich terug op zijn eigen kamer. Bij het avondeten wordt voor het hele gezin gekookt en samen gegeten. De man is op zoek naar eigen woonruimte en zal als hij eigen woonruimte heeft gevonden de gezamenlijke woning verlaten met medeneming van zijn persoonlijke spullen. Subsidiair meent de man dat hem een periode wordt gegund om in de woning te blijven tot hij woonruimte heeft gevonden. Mocht dit niet spoedig zijn dan is het ook een mogelijkheid dat partijen de woning in de vorm van birdnesting kunnen gebruiken zodat de kinderen hun beide ouders in gelijke mate kunnen zien.
3.5.
De rechtbank zal bepalen dat het uitsluitend gebruik van de woning aan de vrouw zal worden toegewezen, waarbij de man uiterlijk tot 1 januari 2026 de tijd krijgt om andere woonruimte te vinden. De man stelt zich op het standpunt dat hij de woning zal verlaten zodra hij andere woonruimte heeft, maar dat hij tijd nodig heeft om een andere woning te vinden en dat hij geen vrienden of familie heeft waar hij terecht kan. Partijen eten nog samen, gaan binnenkort als gezin nog met vakantie en willen de gevolgen van de echtscheiding zo goed mogelijk regelen voor de kinderen. In dat kader hebben partijen een mediationaanbod vooruitlopend op de echtscheidingsprocedure geaccepteerd. De man zal zich terugtrekken op zijn kamer als hij boos dreigt te worden, heeft toegezegd geen confrontaties op te zoeken en als het toch onhoudbaar wordt, moet hij in het belang rust voor de kinderen de woning verlaten. De vrouw wil de man niet op straat zetten en de man zoekt al naarstig naar een andere woning. Onder die omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat de samenleving nog enige tijd kan voortduren om te voorkomen dat de man in een daklozenopvang terecht komt. De rechtbank zal de man een termijn gunnen tot 1 januari 2026 om een andere woning te vinden. Uiterlijk op die datum zal hij de echtelijke woning dienen te verlaten.
zorgregeling
3.6.
De vrouw heeft verzocht een verdeling van de zorg- en opvoedingstaken (hierna: zorgregeling) vast te stellen waarbij [de minderjarige 1] en [de minderjarige 2] één (weekend)dag per week van 10.00 uur tot 19.00 uur bij de man verblijven en eten.
Hoewel het de uitdrukkelijke bedoeling is dat de kinderen tijd doorbrengen met hun vader,
zal het van de feitelijke woonsituatie en zijn werktijden afhangen hoe het contact met de man
vorm kan worden gegeven. De vrouw heeft aan de man voorgesteld de kinderen in elk geval één dag per week in het weekend bij zich te hebben, van 10.00 uur tot 19.00 uur, waarbij ze ook bij hem eten. De man heeft aangegeven het daar niet mee eens te zijn, maar heeft niet aangegeven hoe hij dan wel een zorgregeling voor zich ziet. De man wenst een uitgebreidere regeling, maar geeft niet aan hoe hij dit zou kunnen realiseren terwijl hij uitsluitend als ZZP’er in de nachtdienst werkt, aldus nog steeds de vrouw.
3.7.
De man heeft hiertegen verweer gevoerd en heeft zelf verzocht een zorgregeling vast te stellen waarbij [de minderjarige 1] en [de minderjarige 2] bij de man verblijven:
- de ene week van woensdag uit school tot vrijdag naar school;
- de andere week van woensdag uit school tot zondag(avond na het eten).
De man wenst meer zorg te dragen dan één dag per week. Nu zowel de man als de vrouw werken, kunnen zij de zorg samen op zich nemen.
3.8.
Omdat het nog niet duidelijk is waar de man zal verblijven en hoe hij de zorg kan combineren met zijn nachtdiensten, zal de rechtbank het verzoek van de vrouw toewijzen onder afwijzing van het verzoek van de man, met ingang van de datum waarop partijen hun samenleving verbreken. Daarbij is het uitgangspunt dat partijen de zorgregeling uitbreiden zodra de man gesetteld is. De rechtbank gaat ervan uit dat de zorgregeling onderdeel zal zijn van de door partijen overeengekomen mediation.
kinderbijdrage
3.9.
De vrouw heeft verzocht te bepalen dat de man aan haar als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [de minderjarige 1] en [de minderjarige 2] (hierna: kinderbijdrage) een bedrag van € 521 per kind per maand dient te betalen.
3.10.
De man heeft hiertegen verweer gevoerd en heeft van zijn kant verzocht te bepalen dat de man aan de vrouw als kinderbijdrage een bedrag van € 171 per kind per maand dient te betalen. Ter onderbouwing heeft hij financiële gegevens over 2023 overgelegd. De man heeft na de zitting een fiscaal rapport IB 2024 overgelegd, waaruit een hogere brutowinst blijkt dan in 2023 was behaald. De advocaten zijn het erover eens dat van de gegevens van 2024 kan worden uitgegaan.
behoefte
3.11.
De vrouw had in 2024 een brutoloon ter hoogte van € 14.966 en maakte aanspraak op de inkomensafhankelijke combinatiekorting. De man had in dat jaar een fiscale winst ter hoogte van € 34.971, maakte aanspraak op zelfstandigen- en startersaftrek en ontving een uitkering van een pensioenfonds ter hoogte van € 2.266 bruto. Bij dat inkomen ontvingen partijen een kindgebonden budget ter hoogte van € 367. De behoefte van de kinderen bedroeg dan € 534 per kind per maand in 2024, geïndexeerd naar 2025 € 558 per kind per maand.
draagkracht
3.12.
De vrouw heeft blijkens haar loonstroken van (grofweg) januari t/m maart 2025 een brutoloon ter hoogte van € 1.210 per vier weken, exclusief 8% vakantiegeld. Daarnaast draagt de vrouw een pensioenpremie af ter hoogte van € 42 per maand, een premie aanvulling WW/WGA ter hoogte van € 1 per maand en een netto premie Whk ter hoogte van € 3 per maand. Bij dat inkomen en rekening houdend met de aanspraak van de vrouw op inkomensafhankelijke combinatiekorting, kindgebonden budget en alleenstaande ouderkop bedraagt haar draagkracht € 55 per kind per maand.
Uitgaande van dezelfde inkomensgegevens als in 2024 van de man bedraagt zijn draagkracht € 230 per kind per maand.
conclusie
3.13.
De gezamenlijke draagkracht van partijen (€ 285 per kind per maand) is ontoereikend om in de behoefte van de kinderen (€ 558 per kind per maand) te voorzien. Een eventuele zorgkorting wordt daarom niet in mindering gebracht op de kinderbijdrage. De man dient zijn volledige draagkracht te benutten om zo veel mogelijk in de behoefte van de kinderen te voorzien. De rechtbank zal daarom bepalen dat de man, met ingang van de datum waarop de samenleving van partijen feitelijk is beëindigd (maar uiterlijk op 1 januari 2026) € 230 per kind per maand bedraagt.

4.Beslissing

De rechtbank:
4.1.
bepaalt dat de minderjarigen [de minderjarigen] :
- [de minderjarige 1] , geboren op [geboortedatum] in de gemeente [gemeente] ,
- [de minderjarige 2] , geboren op [geboortedatum] in de gemeente [gemeente] ,
worden toevertrouwd aan de vrouw;
4.2.
bepaalt dat de vrouw, zodra de man alternatieve woonruimte heeft gevonden maar uiterlijk op 1 januari 2026, bij uitsluiting gerechtigd zal zijn tot het gebruik van de echtelijke woning en de zich daarin bevindende inboedelgoederen aan [adres] met bevel dat de man die woning dient te verlaten en deze verder niet mag betreden;
4.3.
bepaalt dat de regeling inzake de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken als volgt zal zijn:
[de minderjarige 1] en [de minderjarige 2] verblijven bij de man, met ingang van de datum waarop de samenleving feitelijk is beëindigd maar uiterlijk op 1 januari 2026:
- één (weekend)dag per week van 10.00 uur tot 19.00 uur, waarbij zij bij de man blijven eten;
4.4.
bepaalt de door de man aan de vrouw te betalen bijdrage in de kosten van de verzorging en opvoeding van de minderjarigen op € 230 per kind per maand, met ingang van de datum waarop de samenleving feitelijk is beëindigd maar uiterlijk op 1 januari 2026 en bij vooruitbetaling te voldoen.
Deze beschikking is gegeven door mr. T.M. van Wassenaer-Westgeest, rechter, in tegenwoordigheid van mr. A.E.J. van Schie, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 12 augustus 2025.
Tegen deze beschikking staat geen rechtsmiddel open.