6.3Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sanctie die aan de verdachte moeten worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, en de persoon van de verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
De ernst van de feiten
Op 23 oktober 2023 is in een woning op het GGZ terrein waar de verdachte op dat moment verbleef, een aan haar schuld te wijten brand ontstaan. Zij heeft zich toen ook schuldig gemaakt aan vernieling van een plantenbak. Een paar maanden later, op 1 januari 2024, heeft de verdachte haar hotelkamer in Hotel Den Helder in brand gestoken en heeft daarna het hotel snel verlaten. Ter zitting heeft de verdachte verklaard dat zij zichzelf in brand wilde steken.
De verdachte heeft voor de mensen in het hotel een gevaarlijke situatie veroorzaakt. Het hotel moest worden ontruimd. Gelukkig is het niet zover gekomen dat de brand is overgeslagen naar aangrenzende bewoonde kamers en dat mensen verwondingen hebben opgelopen of zijn overleden, maar dat gevaar was er wel degelijk. Verder is door de brandstichting veel schade aangericht aan eigendommen van het hotel.
Brandstichting is zeer gevaarlijk, omdat het tot oncontroleerbare en snel uit de hand lopende situaties kan leiden. Brandstichting in een hotel leidt bovendien tot gevoelens van angst en onveiligheid bij hotelgasten en personeel en kan hulpverleners dwingen tot het nemen van (grote) risico’s om personen en goederen in veiligheid te brengen. Dergelijke feiten zijn ook zeer verontrustend voor de samenleving in het algemeen. Dankzij snel ingrijpen door de brandweer zijn de gevolgen van de branden niet ernstiger geweest.
De persoon van de verdachte
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft de rechtbank gelet op het strafblad van de verdachte van 6 juni 2025, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder voor een soortgelijk feit is veroordeeld.
De verdachte is naar aanleiding van wat haar is ten laste gelegd in het PBC onderzocht door GZ-psycholoog [psycholoog 1], psychiater [psychiater] en klinisch psycholoog [psycholoog 2]. Deze deskundigen hebben daar op 13 juni 2025 een rapport over uitgebracht. De verdachte heeft slechts beperkt meegewerkt aan het PBC-onderzoek. Desondanks hebben de deskundigen, door middel van groepsobservatie, gespreksindrukken en forensisch milieuonderzoek – samengevat en voor zover hier van belang – het volgende gerapporteerd:
(i) Vanuit het onderzoek komt betrokkene naar voren als een 43-jarige vrouw bij wie sprake is van recidiverende psychotische episoden in het kader van schizofrenie. Daarnaast is er sprake van een ernstige alcohol- en tabaksverslaving. Vanaf haar adolescentie is er op verschillende levensterreinen sprake van een steeds verdere achteruitgang in haar functioneren: ze houdt opleidingen en banen niet lang vol, er is sprake van fors alcoholgebruik (en vermoedelijk gebruikt ze ook drugs), er is onvoldoende zelfzorg en ze laat overlastgevend en onaangepast gedrag zien. Betrokkene verliest herhaaldelijk woningen en raakt dakloos. In de afgelopen vijftien tot twintig jaar wordt betrokkene steeds frequenter acuut en/of langdurig verplicht opgenomen in het kader van de Wvggz (Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg) en zijn voorganger. Tijdens de psychiatrische opnamen worden ernstige psychotische symptomen waargenomen. Betrokkene rapporteert stemmen te horen en kleuren te zien en er is sprake van ernstige desorganisatie. De (grotendeels verplichte) behandelingen kennen een grillig patroon waarbij betrokkene zich herhaaldelijk niet aan afspraken houdt en ze de zorg mijdt zodra het verplichte kader wegvalt.
(ii) Ten tijde van het ten laste gelegde waren de schizofrenie en de verslavingsproblematiek ook aanwezig. Betrokkene weet weliswaar wat wel en niet is toegestaan volgens de wet, maar gegeven de desorganisatie in haar denken en de emotieregulatieproblematiek is zij onder stress of spanning onvoldoende in staat om daar ook naar te handelen, waarbij ze ook onvoldoende in staat is de consequenties van haar handelen voor zichzelf en haar omgeving te overzien. Dit leidt ten tijde van het tenlastegelegde (indien bewezen) tot een forse beperking van haar handelings- en keuzevrijheid. Derhalve komen onderzoekers tot het advies om betrokkene het ten laste gelegde bij een bewezenverklaring in sterk verminderde mate toe te rekenen.
(iii) Het risico op recidive (gewelddadig gedrag zoals brandstichting) wordt hoog ingeschat. Zonder zorgkader is de verwachting dat betrokkene snel zal terugvallen in alcoholgebruik en benodigde zorg mijdt, dakloos raakt/blijft en onvoldoende vaardig is om haar frustraties en stress op adequate wijze te reguleren, waarbij de kans bestaat dat ze terugvalt in drugsgebruik waarbij haar impulscontrole verder afneemt en zij zelfbeschadigend en gevaarlijk gedrag kan laten zien. Overigens wordt het risico binnen een zorgsituatie en ook zonder het gebruik van alcohol of drugs eveneens verhoogd ingeschat: zelfs binnen de strikte kaders van de detentie vervalt betrokkene vanuit haar gebrekkige coping, de desorganisatie in haar denken, de prikkelgevoeligheid en de beperkte emotieregulatievaardigheden bij geringe stress in zelfdestructief en (dreigend) agressief gedrag.
(iv) Ter vermindering van het hoog ingeschatte recidiverisico wordt intensieve psychiatrische behandeling en begeleiding noodzakelijk geacht. Daarnaast dient er voldoende beveiliging en toezicht te zijn. Allereerst is het van belang om betrokkene verder te stabiliseren, waarbij naast de externe structuur en begeleiding gedacht kan worden aan het optimaliseren van haar medicatie. Daarnaast is nader onderzoek gewenst naar de manier waarop zij medicatie afbreekt (middels DNA-onderzoek). Ter stabilisatie is het eveneens van belang dat betrokkene langdurig abstinent blijft van middelen. Vanwege het verband tussen de ernstige psychopathologie en het hoge recidiverisico en om bovengenoemde interventies en het externe risicomanagement vorm te kunnen geven, wordt geadviseerd een terbeschikkingstelling met bevel tot verpleging van overheidswege op te leggen. Betrokkene is gegeven haar zorgmijdende attitude, zucht naar middelen, psychosegevoeligheid, desorganisatie en algeheel wisselende functioneren de afgelopen vijftien tot twintig jaar onvoldoende in staat gebleken om zich langere tijd aan voorwaarden te houden, hetgeen wel nodig is om het recidiverisico te verminderen. Derhalve wordt een terbeschikkingstelling met voorwaarden niet haalbaar geacht. Tot slot biedt een civielrechtelijke maatregel, zoals een zorgmachtiging, onvoldoende soelaas om de forensisch-relevante functiestoornissen voldoende langdurig te blijven monitoren. Bovendien is expliciet forensisch psychiatrisch risicomanagement benodigd.
De rechtbank heeft verder kennisgenomen van het reclasseringsrapport van 3 juli 2025. In dit rapport schrijft de reclassering dat zij het risico op recidive inschatten als hoog, omdat de verdachte eerder in beeld is gekomen wegens brandstichting, maar er geen lerend effect is uitgegaan van de gevolgen van eerdere branden. Daarnaast blijft de verdachte risicovol gedrag vertonen, zoals roken in bed en onder invloed van alcohol, waardoor het risico op letsel potentieel zeer hoog is. Gelet op het verloop van eerdere behandelingen, de zorgmijdende houding van de verdachte en haar weigering volledig mee te werken aan het onderzoek door zowel het PBC als Tactus Reclassering, wordt het risico op onttrekken aan voorwaarden eveneens ingeschat als hoog. De reclassering beschrijft het beeld van een kwetsbare, zorgmijdende vrouw, van wie niet verwacht kan worden dat zij zich lange tijd aan voorwaarden kan conformeren. Gelet op het voorgaande wordt dan ook negatief geadviseerd over een TBS-maatregel met voorwaarden.
De op te leggen straf en maatregel
De rechtbank kan zich verenigen met bovenstaande conclusies en maakt deze tot de hare. De rechtbank stelt op grond daarvan vast dat
met betrekking tot feit 1aan de wettelijke eisen als genoemd in de artikelen 37a en 37b, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht (Sr) is voldaan. Bij de verdachte was ten tijde van het begaan van het bewezen verklaarde sprake van een ziekelijke stoornis of gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens en de verdachte wordt veroordeeld voor feiten waarvoor de TBS-maatregel kan worden opgelegd. Verder is gebleken dat een groot gevaar voor herhaling bestaat en de veiligheid van anderen deze maatregel eist. Om het recidivegevaar van de verdachte terug te dringen is een intensieve psychiatrische behandeling en psychiatrische begeleiding noodzakelijk. Ter bescherming van de veiligheid van anderen is het naar het oordeel van de rechtbank dan ook noodzakelijk om de verdachte de TBS-maatregel met dwangverpleging op te leggen.
De TBS-maatregel wordt opgelegd wegens een misdrijf dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen, zodat de duur van de TBS-maatregel niet op voorhand is gemaximeerd.
Gelet op de aard en ernst van de feiten acht de rechtbank daarnaast een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van twintig maanden, passend en geboden. De tijd die de verdachte al in voorarrest heeft doorgebracht, zal hierop in mindering worden gebracht.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan de verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering.