ECLI:NL:RBNHO:2025:9335

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
31 augustus 2025
Publicatiedatum
13 augustus 2025
Zaaknummer
15/227542-24 (szk)
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Strafzaak tegen verdachte wegens meerdere Opiumwetdelicten, waaronder cocaïnehandel en hennepteelt

In deze strafzaak is de verdachte beschuldigd van het (mede)plegen van meerdere Opiumwetdelicten, waaronder het voorhanden hebben en verkopen van cocaïne, en het telen van hennep. De rechtbank heeft op 31 juli 2025 uitspraak gedaan na een openbare terechtzitting op 17 juli 2025, waar de verdachte aanwezig was en bijgestaan door zijn raadsman, mr. S.J. van Galen. De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het opzettelijk aanwezig hebben, verkopen en produceren van cocaïne in verschillende periodes tussen 2020 en 2024, en aan het telen van hennepplanten. De rechtbank heeft de procesafspraken die zijn gemaakt tussen de verdachte en het Openbaar Ministerie in acht genomen en heeft geoordeeld dat de verdachte vrijwillig en met voldoende informatie heeft ingestemd met deze afspraken. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 21 maanden, met aftrek van de tijd die hij in voorarrest heeft doorgebracht. De rechtbank heeft de ernst van de feiten en de gevolgen voor de volksgezondheid benadrukt, en heeft de strafoplegging in overeenstemming met de procesafspraken vastgesteld. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer van de Rechtbank Noord-Holland, zittingsplaats Alkmaar.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Team Straf, zittingsplaats Alkmaar
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15/227542-24
Uitspraakdatum: 31 juli 2025
Tegenspraak
verkort strafvonnis(art. 138b Sv)
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 17 juli 2025 in de zaak tegen:
[verdachte]
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats],
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres 1],
nu gedetineerd in Justitieel Complex Zaanstad.
De rechtbank heeft kennisgenomen van het standpunt van de officier van justitie, en van wat door de verdachte en zijn raadsman, mr. S.J. van Galen, advocaat te Purmerend, naar voren is gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan de verdachte is, na wijziging van de tenlastelegging als bedoeld in artikel 314a van het Wetboek van Strafvordering (Sv), ten laste gelegd dat:

1.hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 7 juni 2020tot en met 3 januari 2021, te Hoorn, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, (telkens) opzettelijk heeft verwerkt en/of verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad, een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne , telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet, te weten:- de aankoop van 1 kilogram cocaïne tussen 7 en 9 juni 2020;- de aankoop van 1 kilogram cocaïne op of omstreeks 20 augustus 2020;- de aankoop van 1 kilogram cocaïne tussen 12 en 13 november 2020;- de aankoop van 1 kilogram cocaïne tussen 31 december 2020 en 3 januari 2021;

2.
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 6 juni 2020 tot en met 22 december 2020 te Hoorn, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk heeft verwerkt en/of bewerkt en/of vervaardigd, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne (een) middel(en) als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet, te weten:
- het koken van cocaïne op 6 juni 2020;
- het laten koken door iemand anders op of omstreeks 19 augustus 2020 en 26 augustus 2020;
3.
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 28 mei 2020 tot en met 26 augustus 2020, te Hoorn, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,(telkens) opzettelijk heeft verwerkt en/of verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad, een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne , telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet, te weten;
- het aanwezig hebben van 400 gram cocaïne op of omstreeks 28 mei 2020;
- de verkoop van 50 gram cocaïne op of omstreeks 28 mei 2020;
- de verkoop van 2 pakketjes cocaïne op of omstreeks 26 augustus 2020;
4.
hij op of omstreeks 4 november 2024 te Hoorn, althans in Nederland, opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer (bruto) 2 kilogram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne, een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
5.
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 9 augustus 2024 tot en met 4 november 2024 te Ursem, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
opzettelijk heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad (in een woning aan [adres 2]) een hoeveelheid van (in totaal) ongeveer 282, althans een groot aantal hennepplanten en/of delen daarvan, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een materiaal bevattende hennep, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.

2.Procesafspraken

Op de terechtzitting van 17 februari 2025 heeft de raadsman de rechtbank laten weten in gesprek te zijn met het Openbaar Ministerie om te onderzoeken of procesafspraken zouden kunnen worden gemaakt. Op 7 mei 2025 heeft de rechtbank de door de officier van justitie, de verdachte en de raadsman ondertekende raamovereenkomst ontvangen.
De raamovereenkomst bevat, samengevat, de volgende afspraken:
- het Openbaar Ministerie zal rekwireren tot een bewezenverklaring en kwalificatie van de feiten zoals in de raamovereenkomst opgenomen;
- het Openbaar Ministerie zal rekwireren tot een strafoplegging als in de raamovereenkomst weergegeven;
- de verdachte zal aanwezig zijn bij de inhoudelijke behandeling van de strafzaak op 17 juli 2025;
- de verdachte hoeft geen nadere verklaring af te leggen;
- de verdachte ziet af van het indienen van onderzoekswensen;
- de verdediging zal geen bewijsverweren voeren;
- de verdediging en het Openbaar Ministerie zullen geen hoger beroep instellen in de strafzaak indien de rechtbank komt tot een bewezenverklaring en strafoplegging conform de tussen de verdachte/verdediging en het Openbaar Ministerie gemaakte afspraken;
- de verdachte onttrekt zich niet aan de tenuitvoerlegging van zijn straf;
- de verdachte en het Openbaar Ministerie hebben geen overeenstemming bereikt over (de hoogte van) de ontnemingsvordering;
- de verdachte dient in eerste aanleg geen onderzoekswensen in met betrekking tot de ontnemingsprocedure;
- de verdediging zal vier weken voor de inhoudelijke behandeling van de zaak een kort schriftelijk standpunt over de ontneming indienen, waarop het Openbaar Ministerie uiterlijk twee weken voor de inhoudelijke zitting kort schriftelijk zal reageren;
- de verdediging kan op de inhoudelijke zitting kort (in maximaal 15 minuten) haar standpunt ten aanzien van de ontneming toelichten, waarna het Openbaar Ministerie daar kort (in maximaal 15 minuten) op kan reageren;
- het conservatoir beslag zal worden aangewend voor het voldoen van (een deel van) een eventueel door de rechtbank op te leggen ontnemingsvordering.
- het Openbaar Ministerie ziet af van het instellen van nadere vervolging uit hoofde van de datasets SKY-ECC en Encrochat over de periode van 28 augustus 2019 tot en met 8 maart 2021, voor zover dit ziet op overtredingen van de Opiumwet.
Op de zitting van 17 juli 2025 heeft de rechtbank de procesafspraken en het afdoeningsvoorstel, zoals opgenomen in de raamovereenkomst met partijen besproken. Op enkele punten heeft de rechtbank een nadere toelichting gevraagd en gekregen. De rechtbank heeft de gevolgen van de procesafspraken besproken en de rechtspositie van de verdachte aan de orde gesteld. De verdachte heeft verklaard goed te hebben begrepen wat de gemaakte afspraken inhouden en wat de gevolgen daarvan zijn. Hij heeft verklaard volledig achter de afspraken te staan en de overeenkomst vrijwillig te zijn aangegaan. Daarbij is hij van voldoende informatie voorzien. De rechtbank heeft begrepen dat de verdachte zich vrij voelde om zelf te beslissen en zich niet onder druk gezet heeft gevoeld om de procesafspraken met het Openbaar Ministerie te maken. Ook is duidelijk geworden dat de verdachte bij het hele proces om tot deze afspraken te komen, voorzien is geweest van rechtsbijstand.
De rechtbank is van oordeel dat de verdachte vrijwillig en op basis van voor hem voldoende en duidelijke informatie is gekomen tot de ondubbelzinnige beslissing mee te werken aan wat in de raamovereenkomst is overeengekomen. De rechtbank stelt daarnaast vast dat de verdachte zich bewust is van de rechtsgevolgen van de in deze overeenkomst neergelegde procesafspraken en de daarmee gepaard gaande afstand van zijn verdedigingsrechten. Daarmee is tevens voldaan aan de eisen die artikel 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens en de Fundamentele Vrijheden stelt. In het licht van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat zij bij de beoordeling van de strafzaak tegen de verdachte acht kan slaan op de tussen het Openbaar Ministerie en de verdediging gemaakte procesafspraken.

3.Beantwoording van de vragen van artikel 348 en 350 Sv

De rechtbank stelt voorop, ook gelet op het arrest van de Hoge Raad van 27 september 2022 (ECLI:NL:HR:2022:1252), dat de rechtbank geen partij is bij de tussen het Openbaar Ministerie en de verdediging gemaakte procesafspraken en daaraan dus ook niet is gebonden. De rechtbank heeft, los van wat tussen het Openbaar Ministerie en de verdediging is overeengekomen, een eigen verantwoordelijkheid om te waarborgen dat de behandeling en de beoordeling van de strafzaak plaatsvinden overeenkomstig de daarvoor geldende wettelijke regeling, in het bijzonder de artikelen 348 en 350 Sv, en de eisen van een eerlijk proces. Dat betekent dat de rechtbank de vragen zoals beschreven in de artikelen 348 en 350 Sv in dit vonnis zelfstandig zal beantwoorden.

4.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, de rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de zaak, de officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging en er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

5.Beoordeling van het bewijs

5.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft, onder verwijzing naar de procesafspraken, gerekwireerd tot bewezenverklaring van de onder 1 tot en met 5 ten laste gelegde feiten.
5.2
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft, onder verwijzing naar de procesafspraken, geen bewijsverweren gevoerd en verzocht de zaak af te doen zoals in de procesafspraken is overeengekomen.
5.3
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van de onder 1 tot en met 5 ten laste gelegde feiten op grond van de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn weergegeven. Deze bewijsmiddelen zullen worden uitgewerkt in die gevallen waarin de wet een aanvulling van dit verkort vonnis vereist. De bewijsmiddelen zullen dan in een aan dit vonnis te hechten aanvulling worden opgenomen.
5.4
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de onder 1 tot en met 5 heeft begaan, met dien verstande dat

1.hij in de periode van 7 juni 2020tot en met 3 januari 2021 in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk aanwezig heeft gehad, cocaïne, te weten:- 1 kilogram cocaïne tussen 7 en 9 juni 2020;- 1 kilogram cocaïne op of omstreeks 20 augustus 2020;- 1 kilogram cocaïne tussen 12 en 13 november 2020;- 1 kilogram cocaïne tussen 31 december 2020 en 3 januari 2021;

2.
hij in de periode van 6 juni 2020 tot en met 26 augustus 2020 in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk heeft verwerkt en/of bewerkt en/of vervaardigd, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad, cocaïne, te weten:
- het koken van cocaïne op 6 juni 2020;
- het laten koken van cocaïne door iemand anders op of omstreeks 19 augustus 2020 en 26 augustus 2020;
3.
hij in de periode van 28 mei 2020 tot en met 26 augustus 2020 in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,(telkens) opzettelijk heeft verkocht, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad, cocaïne, te weten;
- het aanwezig hebben van 400 gram cocaïne op of omstreeks 28 mei 2020;
- de verkoop van 50 gram cocaïne op of omstreeks 28 mei 2020;
- de verkoop van 2 pakketjes cocaïne op of omstreeks 26 augustus 2020;
4.
hij op 4 november 2024 te Hoorn opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 1.841 gram cocaïne;
5.
hij in de periode van 9 augustus 2024 tot en met 4 november 2024 te Ursem, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad (in een woning aan [adres 2]) een hoeveelheid van (in totaal) ongeveer 282 hennepplanten.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten zijn verbeterd. Blijkens het verhandelde op de terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in zijn verdediging.
Wat aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

6.Kwalificatie en strafbaarheid van de feiten

Het bewezen verklaarde levert op:
feit 1:
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd;
feit 2:
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder B van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd;
feit 3:
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder B en C van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd;
feit 4:
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod;
feit 5:
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3 onder B van de Opiumwet gegeven verbod.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezen verklaarde zou ontbreken. Het bewezen verklaarde is dan ook strafbaar.

7.Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dan ook strafbaar.

8.Motivering van de sanctie

8.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft, onder verwijzing naar de procesafspraken, gevorderd de verdachte te veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van eenentwintig maanden, met aftrek van de tijd die de verdachte reeds in voorarrest heeft doorgebracht.
8.2
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft, onder verwijzing naar de procesafspraken, verzocht de zaak af te doen zoals in de procesafspraken is overeengekomen.
8.3
Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sanctie die aan de verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, en de persoon van de verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Ernst van de feiten
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het (mede)plegen van meerdere Opiumwetdelicten, bestaande uit het voorhanden hebben en verkopen van cocaïne. Ook heeft hij zich beziggehouden met de productie van cocaïne door dit te (laten) koken. Daarnaast is de verdachte betrokken geweest bij een hennepkwekerij. De handel in verdovende middelen vormt een bedreiging voor de volksgezondheid. Het is algemeen bekend dat harddrugs en hennep schadelijk zijn voor de gebruikers daarvan. Bovendien gaat deze handel gepaard met ernstige vormen van (gewelds)criminaliteit. De maatschappelijke gevolgen zijn groot en het leidt tot ontwrichting van de samenleving. Hiertegen dient streng te worden opgetreden.
Persoon van de verdachte
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft de rechtbank gelet op het strafblad van de verdachte van 4 juni 2025, waaruit blijkt dat de verdachte op 26 januari 2012 onherroepelijk is veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van twee maanden wegens onder meer het aanwezig hebben van softdrugs. Daarnaast is in 2006 in het kader van een transactie aan de verdachte een werkstraf opgelegd voor het medeplegen van het aanwezig hebben van harddrugs. Deze veroordelingen zijn echter van lang geleden, zodat de rechtbank daar bij het bepalen van de hoogte van de straf geen rekening mee zal houden.
De op te leggen straf
De aard en ernst van de feiten maken dat de rechtbank een langdurige onvoorwaardelijke gevangenisstraf een passende straf vindt. Daarbij heeft de rechtbank gelet op straffen die rechtbanken en gerechtshoven in vergelijkbare zaken hebben opgelegd. De rechtbank heeft verder acht geslagen op wat de procesafspraken inhouden met betrekking tot de strafoplegging en de voordelen die gepaard gaan met dienovereenkomstige afdoening. In de raamovereenkomst staat dat de ten laste gelegde feiten zonder procesafspraken tot een strafeis van 28 tot 30 maanden onvoorwaardelijke gevangenisstraf zouden hebben geleid.
Het in de procesafspraken opgenomen afdoeningsvoorstel dient een efficiënte en voortvarende behandeling en een effectieve afdoening van de zaak. Omdat de rechtbank in overeenstemming met het afdoeningsvoorstel oordeelt, wordt een mogelijk lang proces in eerste aanleg voorkomen en vloeit daaruit in beginsel ook voort dat het belang bij een behandeling van de zaak in hoger beroep ontbreekt. De op te leggen straf kan onmiddellijk ten uitvoer worden gelegd. Het voorstel doet daarmee ook in voldoende mate recht aan de belangen van de maatschappij.
Alles afwegende komt de rechtbank tot een strafoplegging die in overeenstemming is met het afdoeningsvoorstel en zoals ter terechtzitting door de officier van justitie is gevorderd.
Tenuitvoerlegging
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan de verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 Sv.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
47 en 57 van het Wetboek van Strafrecht;
2, 3, 10 en 11 van de Opiumwet.

10.Beslissing

De rechtbank:
verklaart bewezen dat de verdachte de onder 1 tot en met 5 ten laste gelegde feiten heeft begaan zoals hiervoor onder 5.4 weergegeven;
verklaart niet bewezen wat aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij;
bepaalt dat de bewezen verklaarde feiten de hierboven onder 6. vermelde strafbare feiten opleveren;
verklaart de verdachte hiervoor strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
21 (eenentwintig) maanden;
bepaalt dat de tijd die de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. G.D. Kleijne, voorzitter,
mr. P. Reemst en mr. S. van Excel, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier mr. L.E.H. de Koning,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 31 juli 2025.