ECLI:NL:RBNHO:2025:9358

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
14 augustus 2025
Publicatiedatum
13 augustus 2025
Zaaknummer
15/164418-22
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak en veroordeling voor zware mishandeling van levensgezel met ernstige brandwonden als gevolg

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 14 augustus 2025 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zijn levensgezellin gedurende een periode van ongeveer tien jaar heeft mishandeld. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van een aantal ten laste gelegde feiten, maar heeft hem wel veroordeeld voor zware mishandeling. De verdachte heeft op 18 april 2016 zijn levensgezellin opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toegebracht door haar handen in het vuur van een gasfornuis te houden, wat resulteerde in ernstige tweede en derdegraads brandwonden aan beide handen. Daarnaast is de verdachte veroordeeld voor meermalen gepleegde mishandeling van zijn levensgezellin in de periode van 15 juli 2010 tot en met 30 november 2020. De rechtbank heeft een gevangenisstraf van 24 maanden opgelegd, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren en een contactverbod als bijzondere voorwaarde. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat er sprake was van een overschrijding van de redelijke termijn, wat heeft geleid tot een strafvermindering. De vordering van de benadeelde partij is gedeeltelijk toegewezen, waarbij de rechtbank een schadevergoeding van € 10.354,70 heeft toegewezen, te vermeerderen met wettelijke rente.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Team Straf, zittingsplaats Haarlem
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15/164418-22 (P)
Uitspraakdatum: 14 augustus 2025
Tegenspraak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 31 juli 2025 in de zaak tegen:
[naam verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] (Verenigde Staten),
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres].
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie,
mr. M. Lenderink, en van wat de verdachte en zijn raadsman, mr. A. Zeeman, advocaat te Amsterdam, en mr. M. Rotgans, advocaat van de benadeelde partij, naar voren hebben gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
primair
hij op of omstreeks 18 april 2016 te Halfweg, gemeente Haarlemmerliede ca, althans in Nederland, aan zijn levensgezellin, althans een persoon, te weten: [het slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten (ernstige) (tweede en/of derdegraads) brandwonden aan beide handen, heeft toegebracht door voornoemde persoon met haar handen in het vuur (van het gasfornuis) te houden (aangifte, pagina 18), dan wel met haar handen tegen een verwarmingsbuis/-pijp aan te slaan en/of te drukken en/of te houden;
subsidiair
hij op of omstreeks 18 april 2016 te Halfweg, gemeente Haarlemmerliede ca, althans
in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan zijn levensgezellin, althans een persoon, te weten: [het slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen voornoemde persoon met haar handen in het vuur (van het gasfornuis) heeft gehouden (aangifte, pagina 18), dan wel met haar handen tegen een verwarmingsbuis/-pijp heeft aangeslagen en/of aangedrukt en/of aangehouden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
hij op een of meerdere tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 15 juli 2010 tot en met 30 november 2020 te Halfweg, gemeente Haarlemmerliede ca, en/of te Krommenie, gemeente Zaanstad, en/of elders in Nederland, (telkens) opzettelijk zijn levensgezellin, althans (telkens) een persoon, te weten [het slachtoffer], heeft mishandeld, door voornoemde persoon (telkens) een en/of meermalen (krachtig):
- te slaan en/of te stompen (al dan niet met enig voorwerp) tegen de/het o(o)g(en) en/of in/tegen het gezicht en/of tegen de borst en/of tegen de rib(ben) en/of tegen de heup(en) en/of tegen de rug en/of elders tegen het lichaam en/of
- te duwen met een open handpalm tegen het oog en/of in/tegen het gezicht en/of elders tegen het lichaam en/of
- de/het ha(a)r(en) af te knippen (bijlage 2 aangifte, pagina 33, 35 en/of 37) en/of
- een verwarmd mes op de bil(len) en/of de rib(ben) en/of de vagina te drukken en/of te houden (aangifte, pagina 19 en/of pagina 27 en/of bijlage 2 aangifte, pagina 34) en/of
- bij de hand(en) en/of vinger(s) vast te pakken en/of de hand(en) en/of vinger(s) (achter de rug) te draaien (aangifte, pagina 18 en/of bijlage 2 aangifte, pagina 36) en/of
- met het hoofd op een tafel en/of op de grond te slaan en/of te duwen (informatief gesprek, pagina 2 en/of aangifte, pagina 13) en/of
- met een boormachine in de hand(en) te boren (aangifte, pagina 21) en/of
- met een tuinschaar (in) de kin (door) te snijden (bijlage 2 aangifte, pagina 36);
3.
hij op een of meerdere tijdstip(pen) op of omstreeks 18 november 2021 te Kerkrade, althans in Nederland, (telkens) [het slachtoffer] heeft mishandeld, door voornoemde persoon (telkens) een en/of meermalen (krachtig):
- te slaan en/of te stompen in/tegen het gezicht en/of tegen het hoofd en/of
- bij de keel vast te pakken en/of te duwen tegen de keel en/of de keel dicht te knijpen en/of
- een hand op de neus en/of de mond te leggen en/of
- bij het gezicht vast te pakken en/of
- te duwen in/tegen het gezicht en/of elders tegen het lichaam.

2.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, de rechtbank is bevoegd kennis te nemen van de zaak, de officier
van justitie is ontvankelijk en er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

3.Beoordeling van het bewijs

3.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van de onder 1 primair, 2 en 3 ten laste gelegde feiten, met dien verstande dat ten aanzien van feit 2 enkel de eerste drie gedachtestreepjes bewezen kunnen worden verklaard.
3.2
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft integrale vrijspraak bepleit vanwege het ontbreken van wettig en overtuigend bewijs.
3.3
Oordeel van de rechtbank
3.3.1
Betrouwbaarheid en bruikbaarheid van de verklaringen van de aangeefster
De rechtbank stelt voorop dat de verdachte en de aangeefster 22 jaar een relatie hebben gehad en samenwoonden in Halfweg. De ten laste gelegde feiten betreffen dan ook gedragingen in de relationele sfeer tussen de verdachte en de aangeefster. Dergelijke gedragingen vinden vaak, zo ook in deze zaak, in een zekere beslotenheid plaats. In dit soort zaken zal de rechtbank zich in het geval waarin een verdachte de ten laste gelegde feiten ontkent, zoals ook in deze zaak het geval is, daarom de vraag moeten beantwoorden of de verklaringen van de aangeefster als betrouwbaar kunnen worden aangemerkt.
De verdediging heeft in zijn algemeenheid betoogd dat de verklaringen van de aangeefster niet op waarheid berusten en daarmee onbetrouwbaar zijn. De rechtbank oordeelt hier anders over en overweegt daarover het volgende.
De aangeefster heeft op meerdere momenten verklaringen bij de politie afgelegd en later ook als getuige bij de rechter-commissaris. Haar aangifte heeft zij, gelet op de hoeveelheid vermeende incidenten gedurende hun relatie, aangevuld met schriftelijke verklaringen. De rechtbank is van oordeel dat de verklaringen van de aangeefster gedetailleerd en consistent zijn en op onderdelen overeenkomen met objectief vast te stellen feiten. De rechtbank acht de verklaringen van de aangeefster daarom betrouwbaar en zal die verklaringen als vertrekpunt nemen voor de beoordeling van de bewijsvraag. De rechtbank moet vervolgens beoordelen of voldoende steunbewijs aanwezig is voor de ten laste gelegde feiten.
3.3.2
Vrijspraak feit 3Naar het oordeel van de rechtbank is niet wettig en overtuigend bewezen wat de verdachte onder feit 3 ten laste is gelegd. De rechtbank overweegt daartoe dat, gelet op het dossier, alleen de verklaring van de verdachte als mogelijk steunbewijs zou kunnen dienen voor de verklaring van de aangeefster. Deze verklaring houdt in dat hij de aangeefster bij haar gezicht heeft gepakt en haar terug heeft geduwd. De rechtbank acht deze verklaring niet voldoende om als steunbewijs voor de onder feit 3 ten laste gelegde mishandeling te dienen. Naar het oordeel van de rechtbank volgt uit de verklaring onvoldoende concrete feiten en omstandigheden om te kunnen vaststellen dat de verdachte het opzet heeft gehad om aangeefster te mishandelen. Het enkele feit dat hij haar bij het gezicht heeft gepakt en haar heeft teruggeduwd is voor die conclusie onvoldoende. De rechtbank zal de verdachte daarom van dat feit vrijspreken.
3.3.3
Partiële vrijspraak feit 2Met de officier van justitie en de raadsman is de rechtbank van oordeel dat de gedachtestreepjes 6, 7 en 8 van het onder 2 ten laste gelegde feit niet wettig en overtuigend zijn bewezen, zodat de verdachte daarvan zal worden vrijgesproken. Met betrekking tot het zesde gedachtestreepje overweegt de rechtbank dat op grond van het dossier en hetgeen ter zitting is besproken niet is komen vast te staan of de daar genoemde geweldshandelingen in de ten laste gelegde periode hebben plaatsgevonden. Ten aanzien van het zevende en achtste gedachtestreepje geldt dat er in het dossier naast de verklaringen van de aangeefster onvoldoende steunbewijs voor de onder die gedachtestreepjes genoemde geweldshandelingen is.
3.3.4
Redengevende feiten en omstandigheden
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van de onder 1 primair en 2 ten laste gelegde feiten op grond van de bewijsmiddelen die in de bijlage bij dit vonnis zijn opgenomen.
3.3.5
Bewijsoverweging feit 1 (primair)
De verdachte heeft ontkend dat hij de handen van de aangeefster in het vuur van het gasfornuis heeft gehouden en heeft daar als alternatief scenario tegenover gesteld dat de handen van de aangeefster mogelijk tegen een verwarmingsbuis achter het bed aan zijn gekomen en daardoor zouden kunnen zijn verbrand. De verdachte zou hierbij zelf ook een brandwond hebben opgelopen, zo stelt hij. De verdachte en de aangeefster hadden allebei drugs gebruikt en voelden daardoor de hitte van de verwarmingsbuis niet.
De rechtbank acht deze door de verdachte gesuggereerde toedracht niet aannemelijk. De aangeefster heeft ernstige tweede en derdegraads brandwonden opgelopen, waarover zij heeft verklaard dat het de ergste pijn ooit was die zij gevoeld heeft. Gelet op de ernst van dit letsel, acht de rechtbank het niet aannemelijk dat de aangeefster, zelfs na het gebruik van drugs, niet zou hebben gevoeld dat haar handen de verwarmingsbuis aanraakten, als gevolg waarvan zij zeer ernstig en pijnlijk gewond is geraakt. De verklaring van de verdachte op dit punt, stelt de rechtbank daarom terzijde.
3.3.6
Bewijsoverweging feit 2 (gedachtestreepje 1)
De verdachte heeft tijdens zijn verhoor bij de politie op 14 juli 2022 bekend dat hij de aangeefster hard heeft geslagen, als gevolg waarvan de aangeefster twee gebroken ribben en een klaplong heeft opgelopen. In zijn latere verklaringen komt de verdachte op deze verklaring terug en stelt hij dat dit onjuist is vertaald. Hij ontkent dat de ribben van de aangeefster door zijn toedoen zijn gebroken en stelt daar als alternatief scenario tegenover dat haar ribben zijn gebroken na een val van de trap tijdens het stofzuigen.
De rechtbank ziet geen aanleiding te twijfelen aan het op ambtseed opgemaakte proces-verbaal van verhoor van 14 juli 2022. De verklaringen van de verdachte zijn afgelegd met bijstand van zijn raadsman en de verdachte heeft na het verhoor zijn verklaring doorgelezen en is hiermee akkoord gegaan. De rechtbank acht daarnaast het alternatieve scenario niet aannemelijk. Voor dat scenario ontbreekt een overtuigende, objectieve onderbouwing en ook overigens biedt het dossier voor dat scenario onvoldoende aanknopingspunten. De rechtbank gaat gelet op het voorgaande uit van de verklaring van de verdachte bij de politie.
3.4
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de onder 1 primair en 2 ten laste gelegde feiten heeft begaan, met dien verstande dat
1.
primair
hij op 18 april 2016 te Halfweg, gemeente Haarlemmerliede ca aan zijn levensgezellin [het slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten ernstige tweede en/of derdegraads brandwonden aan beide handen, heeft toegebracht door voornoemde persoon met haar handen in het vuur van het gasfornuis te houden;
2.
hij in de periode van 15 juli 2010 tot en met 30 november 2020 in Nederland opzettelijk zijn levensgezellin [het slachtoffer] heeft mishandeld door voornoemde persoon:
- te slaan (al dan niet met enig voorwerp) tegen het lichaam en
- te duwen met een open handpalm tegen het lichaam en
- de haren af te knippen en
- een verwarmd mes op de billen en de ribben en de vagina te drukken en
- bij de handen en/of vingers vast te pakken en de handen en/of vingers achter de rug te draaien.
Hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

4.Kwalificatie en strafbaarheid van de feiten

Het bewezen verklaarde levert op:
feit 1 primair:
zware mishandeling, terwijl de schuldige het misdrijf begaat tegen zijn levensgezel.
feit 2:
mishandeling, terwijl de schuldige het misdrijf begaat tegen zijn levensgezel, meermalen gepleegd.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezen verklaarde zou ontbreken. Het bewezen verklaarde is dus strafbaar.

5.Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.

6.Motivering van de sanctie

6.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 36 maanden, met aftrek van de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht. Bij het bepalen van haar strafeis heeft de officier van justitie geconstateerd dat sprake is van een overschrijding van de redelijke termijn. Zij heeft hieraan geen consequenties verbonden. Daarnaast heeft de officier van justitie gevorderd dat een vrijheidsbeperkende maatregel als bedoeld in artikel 38v van het Wetboek van Strafrecht (Sr) zal worden opgelegd voor de duur van vijf jaren, inhoudende een contactverbod met de aangeefster, op straffe van zeven dagen vervangende hechtenis bij elke overtreding hiervan. Hierbij heeft de officier van justitie gevorderd dat de rechtbank de dadelijke uitvoerbaarheid van de maatregel zal bevelen.
6.2
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht bij strafoplegging in strafmatigende zin rekening te houden met de overschrijding van de redelijke termijn, de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en de conclusies die de reclassering daarover heeft getrokken in haar rapport van 9 juli 2025. Gelet hierop heeft de raadsman verzocht geen onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen. Ten aanzien van de voorlopige hechtenis heeft de raadsman verzocht om het reeds geschorste bevel tot voorlopige hechtenis op te heffen.
6.3
Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de straf die aan de verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van de verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken. Daarbij heeft de rechtbank ook kennisgenomen van het reclasseringsrapport van 9 juli 2025. In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
Ernst van de feiten
De verdachte heeft zich in een periode van tien jaar meerdere keren schuldig gemaakt aan mishandeling van de aangeefster, zijn voormalig partner, door haar te slaan, te duwen, haar haren af te knippen, een verwarmd mes op haar lichaam te drukken en haar handen achter haar rug te draaien. Daarnaast heeft hij haar op 18 april 2016 zwaar mishandeld door haar handen in het vuur van het gasfornuis te houden, waardoor de aangeefster zeer ernstige en pijnlijke brandwonden heeft opgelopen. De hierdoor ontstane littekens op het lichaam van de aangeefster zullen voor altijd op haar lichaam zichtbaar blijven. Dat deze feiten een grote impact hebben gehad op de aangeefster is onder meer gebleken uit de slachtofferverklaring die haar advocaat ter terechtzitting heeft voorgelezen. De rechtbank rekent het de verdachte aan dat hij de lichamelijke integriteit, de persoonlijke vrijheid en het levensgeluk van de aangeefster op grove wijze heeft geschaad.
Persoon van de verdachte
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft de rechtbank in het bijzonder gelet op
het strafblad van de verdachte (Uittreksel Justitiële Documentatie) van 20 juni 2025. Hieruit
blijkt dat de verdachte in Nederland niet eerder voor geweldsdelicten onherroepelijk is veroordeeld.
De op te leggen straf
Gelet op de aard en ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan, is de rechtbank van oordeel dat in beginsel niet anders kan worden gereageerd dan met het
opleggen van een (onvoorwaardelijke) gevangenisstraf. Bij het bepalen van de hoogte van de gevangenisstraf heeft de rechtbank onder meer gelet op de oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht en straffen die in soortgelijke zaken worden opgelegd. De rechtbank vindt in dit geval in beginsel een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden passend en geboden.
De redelijke termijn
In artikel 6, eerste lid, van het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de
Mens en de fundamentele vrijheden is het recht van iedere verdachte gewaarborgd
om binnen een redelijke termijn te worden berecht. Als uitgangspunt geldt dat de behandeling van een zaak ter terechtzitting moet zijn afgerond met een eindvonnis binnen twee jaren nadat de op zijn redelijkheid te beoordelen termijn is aangevangen, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden. Van zodanige bijzondere omstandigheden is in deze zaak niet gebleken.
De rechtbank is van oordeel dat de op zijn redelijkheid te beoordelen termijn is aangevangen op 13 juli 2022, omdat de verdachte op die datum in verzekering is gesteld. Het eindvonnis wordt op 14 augustus 2025 gewezen. De rechtbank stelt de duur van de overschrijding van de redelijke termijn daarom vast op dertien maanden. Regel is dat overschrijding van de redelijke termijn wordt gecompenseerd door strafvermindering. De rechtbank betrekt de overschrijding van de redelijke termijn daarom in strafmatigende zin bij de strafoplegging en zal een gedeelte van de op te leggen gevangenisstraf, namelijk 6 maanden, voorwaardelijk opleggen.
Vrijheidsbeperkende maatregel
De rechtbank acht het opleggen van een vrijheidsbeperkende maatregel ex artikel 38v Sr in dit geval niet passend. De rechtbank stelt vast dat de reclassering het recidiverisico inschat als laag en dat de verdachte sinds de bewezen verklaarde gebeurtenissen geen nieuwe strafbare feiten heeft gepleegd en ook geen contact heeft gezocht met het slachtoffer. Omdat de wet in dit geval geen ruimte biedt voor een vrijheidsbeperkende maatregel op grond van artikel 38v Sr, zal de rechtbank deze niet opleggen. De rechtbank acht een contactverbod met het slachtoffer als bijzondere voorwaarde bij het voorwaardelijk deel van de gevangenisstraf echter wel passend en geboden.
Slotsom
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een gevangenisstraf van 24 maanden moet worden opgelegd, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren, om de verdachte ervan te weerhouden zich voor het einde van die proeftijd schuldig te maken aan een strafbaar feit. De rechtbank zal aan het voorwaardelijk strafdeel de bijzondere voorwaarde verbinden in de vorm van een contactverbod met het slachtoffer.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan de verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering.
Dadelijke uitvoerbaarheid
De rechtbank zal geen dadelijke uitvoerbaarheid gelasten nu er geen aanwijzingen zijn dat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de verdachte wederom een misdrijf zal begaan dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen, zoals in artikel 14e Sr is bepaald. De rechtbank grondt dat oordeel op de inhoud van het reclasseringsrapport, zoals ook naar voren is gekomen in de overweging hiervoor over de vrijheidsbenemende maatregel.
De voorlopige hechtenis
De rechtbank zal het verzoek van de raadsman om het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis op te heffen afwijzen, omdat de ernstige bezwaren en gronden die tot het bevel tot bewaring hebben geleid, nog steeds van toepassing zijn zoals uit de overige inhoud van dit vonnis blijkt.

7.Vordering benadeelde partij en schadevergoedingsmaatregel

De benadeelde partij [het slachtoffer] heeft een vordering tot schadevergoeding van € 20.354,70 ingediend tegen de verdachte wegens materiële en immateriële schade die zij als gevolg van de ten laste gelegde feiten zou hebben geleden, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. De gestelde materiële schade bedraagt € 354,70 en bestaat uit verhuis- en opslagkosten. De gestelde immateriële schade bedraagt € 20.000,-.
7.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij geheel moet worden toegewezen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 15 juli 2010 en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
7.2
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich – gelet op de bepleite integrale vrijspraak – primair op het standpunt gesteld dat de vordering afgewezen moet worden en subsidiair dat de benadeelde partij in de vordering niet-ontvankelijk moet worden verklaard. Meer subsidiair heeft de raadsman verzocht de vordering te matigen.
7.3
Oordeel van de rechtbank
Materiële schade
De rechtbank is van oordeel dat de gestelde materiële schade rechtstreeks voortvloeit uit de bewezen verklaarde feiten. Deze kosten zijn door de benadeelde partij voldoende onderbouwd en door de verdediging niet betwist. De vordering zal in zoverre dan ook worden toegewezen.
Immateriële schade
Daarnaast is de rechtbank van oordeel dat kan worden vastgesteld dat de benadeelde partij immateriële schade heeft geleden, die rechtstreeks uit de bewezen verklaarde feiten voortvloeit. Op grond van artikel 6:106, aanhef en onder b van het Burgerlijk Wetboek bestaat recht op vergoeding van immateriële schade als de benadeelde partij lichamelijk letsel heeft opgelopen, in zijn eer of goede naam is geschaad of op andere wijze in zijn persoon is aangetast. Omdat in deze zaak de benadeelde partij lichamelijk letsel heeft opgelopen, bestaat een wettelijke grondslag voor de vordering en mogen ook de andere niet als lichamelijk letsel te kwalificeren gevolgen worden meegewogen in de vaststelling van de omvang van de schade naar billijkheid. De rechtbank gaat uit van de volgende nadelige gevolgen die door de bewezen verklaarde feiten zijn ontstaan. Uit het onder 1 primair bewezen verklaarde feit volgt dat de benadeelde partij lichamelijk letsel aan haar handen heeft opgelopen, bestaande uit tweede en derdegraads brandwonden. Daarnaast heeft zij als gevolg van het onder 2 bewezen verklaarde feit een klaplong, gebroken ribben, een pijnlijke borstkas en een breuk in haar hand opgelopen. Er zijn blijvende littekens op haar handen en andere delen van haar lichaam zichtbaar. Ook is gebleken dat bij de benadeelde partij sprake is van geestelijk letsel in de zin van traumasymptomen, waarvoor de psycholoog een traumagerichte aanpak, zoals EMDR-therapie, nodig acht. Gelet op de ernst van het letsel en de gevolgen voor de benadeelde partij en rekening houdend met de bedragen die rechters in vergelijkbare gevallen toewijzen, acht de rechtbank een immateriële schadevergoeding tot een geldbedrag van € 10.000,- billijk.
Wettelijke rente
Ten aanzien van de wettelijke rente overweegt de rechtbank dat deze ingaat vanaf het moment dat de schade is ingetreden. Bij een bewezenverklaring als de onderhavige waarbij er sprake is van het meermalen mishandelen van een levensgezel gedurende vele jaren en daarnaast van een zware mishandeling van een levensgezel in diezelfde periode, kan niet zonder meer aangenomen worden dat de volledige schade vanaf het begin is ingetreden, zoals door de officier van justitie is aangenomen. De rechtbank zal met het oog op de bewezenverklaring de wettelijke rente toewijzen vanaf 18 april 2016, omdat dit de pleegdatum is van het onder 1 primair bewezen verklaarde feit en deze datum bovendien ongeveer in het midden valt van de pleegperiode van het onder 2 bewezen verklaarde feit.
Conclusie
De rechtbank zal de vordering van de benadeelde partij toewijzen tot een bedrag van € 10.354,70 te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf 18 april 2016 tot de dag van volledige betaling.
Daarnaast moet de verdachte worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij
heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken.
De rechtbank zal de vordering voor het overige afwijzen.
Schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank ziet als gevolg van verdachtes bewezen verklaarde handelen [kort gezegd: zware mishandeling van zijn levensgezel en mishandeling van zijn levensgezel, meermalen gepleegd] aanleiding ter zake van de vordering van de benadeelde partij de schadevergoedingsmaatregel van artikel 36f Sr op te leggen.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
- 14a, 14b, 14c, 36f, 57, 300, 302 en 304 Sr.

10.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte onder 3 is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat de verdachte de onder 1 primair en 2 ten laste gelegde feiten heeft begaan zoals hiervoor onder 3.4 weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.
Bepaalt dat de bewezen verklaarde feiten de hierboven onder 4. vermelde strafbare feiten opleveren.
Verklaart de verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
24 (vierentwintig) maanden.
Beveelt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte, groot
6 (zes) maanden nietten uitvoer zal worden gelegd en stelt daarbij een proeftijd vast van 2 (twee) jaren.
Stelt als algemene voorwaarde dat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit.
Stelt als bijzondere voorwaarde dat:
- de verdachte op geen enkele wijze - direct of indirect - contact zal opnemen, zoeken of hebben met [het slachtoffer] in de Verenigde Staten. De politie ziet toe op handhaving van dit contactverbod.
Bepaalt dat de tijd die de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijk deel van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Wijst toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij
[het slachtoffer]geleden schade tot een bedrag van
€ 10.354,70, bestaande uit € 354,70 als vergoeding voor de materiële en € 10.000,- als vergoeding voor de immateriële schade, en veroordeelt de verdachte tot betaling van dit bedrag vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 18 april 2016 tot aan de dag van volledige betaling, aan [het slachtoffer], voornoemd, tegen behoorlijk bewijs van kwijting.
Veroordeelt de verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken.
Wijst af het meer of anders gevorderde.
Legt de verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van slachtoffer [het slachtoffer] de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 10.354,70, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 86 dagen gijzeling en bepaalt dat het te betalen bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 18 april 2016 tot aan de dag der algehele voldoening. De toepassing van de gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de Staat en dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij.
Wijst af het verzoek tot opheffing van het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. S. van Excel, voorzitter,
mr. G.D. Kleijne en mr. D.J. Straathof, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier mr. S. Maerman,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 14 augustus 2025.