ECLI:NL:RBNHO:2025:9368

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
7 augustus 2025
Publicatiedatum
13 augustus 2025
Zaaknummer
15/163130-24
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor Opiumwetdelict met gevangenisstraf van 12 maanden

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 7 augustus 2025 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die betrokken was bij een Opiumwetdelict. De verdachte werd beschuldigd van het opzettelijk binnen en buiten Nederland brengen van cocaïne, het verkopen en vervoeren van deze drugs, en het trachten te bewegen van anderen om deze feiten te plegen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte samen met anderen voorbereidingen heeft getroffen voor de invoer van cocaïne via de luchthaven Schiphol. De verdachte werd op 14 mei 2024 aangehouden en in voorlopige hechtenis genomen. Tijdens de zitting op 24 juli 2025 zijn procesafspraken gemaakt tussen de officier van justitie en de verdediging, waarbij de verdachte instemde met een gevangenisstraf van 12 maanden, conform het afdoeningsvoorstel. De rechtbank oordeelde dat de gemaakte procesafspraken op basis van vrijwillige wederkerigheid tot stand zijn gekomen en dat de verdachte voldoende geïnformeerd was over de consequenties. De rechtbank achtte de opgelegde straf passend, gezien de ernst van de feiten en de rol van de verdachte in het internationale harddrugscircuit. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 12 maanden, met aftrek van de tijd die hij in voorarrest heeft doorgebracht.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Team Straf, zittingsplaats Haarlem
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15/163130-24
Uitspraakdatum: 7 augustus 2025
Tegenspraak
Verkort strafvonnis(artikel 138b van het Wetboek van Strafvordering)
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 24 juli 2025 in de zaak tegen:
[naam verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats],
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres [adres].
De rechtbank heeft kennisgenomen van het standpunt van de officier van justitie
mr. S. Visser en van hetgeen door de verdachte en mr. T. van Assendelft de Coningh, raadsman van de verdachte, naar voren is gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
(Zaaksdossier C6)
hij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 19 februari 2024 tot en met 20 april 2024 te Schiphol (gemeente Haarlemmermeer) en/of Amsterdam en/of Almere, in ieder geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, voor te bereiden en/of te bevorderen, te weten
- het opzettelijk binnen en/of buiten het grondgebied van Nederland brengen (al dan niet als bedoeld in artikel 1 lid 4 van de Opiumwet), en/of
- het opzettelijk verkopen, afleveren, verstrekken en/of vervoeren,
van een hoeveelheid cocaïne, in elk geval een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid van de Opiumwet
- een of meer anderen heeft getracht te bewegen om dat feit te plegen, te doen plegen, mede te plegen en/of uit te lokken, om daarbij behulpzaam te zijn en/of om daartoe gelegenheid, middelen en/of inlichtingen te verschaffen en/of
- zich en/of een ander gelegenheid, middelen en/of inlichtingen tot het plegen van dat feit heeft getracht te verschaffen en/of
- voorwerpen, vervoermiddelen, stoffen, gelden en/of andere betaalmiddelen voorhanden heeft gehad, waarvan hij, verdachte en/of zijn mededader(s), wist(en) of ernstige reden had(den) om te vermoeden dat zij bestemd waren tot het plegen van dat feit,
immers, heeft/hebben hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) tezamen en in vereniging met elkaar toen en daar opzettelijk
- één of meer (actie)telefoon(s)/communicatiemiddel(en) voorhanden gehad
en/of
telefonisch en/of via (versleutelde) berichten en/of in persoon, al dan niet in versluierd taalgebruik, informatie uitgewisseld over en/of afspraken gemaakt over:
• verschillende manieren (modus operandi) van invoer van (handelshoeveelheden)
cocaïne via de luchthaven Schiphol en/of
• mogelijke datums en/of vluchten waarop de cocaïne zou kunnen worden ingevoerd via de luchthaven Schiphol en/of
• het doen van een of meer testzendingen en/of
• de wijze van controleren door en/of de controlemogelijkheden van de douane op
Schiphol en/of
• het filmen en/of observeren en/of fotograferen en/of beschrijven van het
vrachtafhandelingsproces van gelande vliegtuigen op Schiphol en/of
• (informatie afkomstig uit) het KLM vrachtsysteem en vrachtmanifesten en/of
• roosters van KLM/luchthavenpersoneel,
en/of
- op 20 februari 2024 te Almere een ontmoeting gehad met zijn medeverdachten en/of anderen waarbij tijdens die ontmoeting werd gesproken over de voorbereiding van de invoer van cocaïne via Schiphol;
en/of
- roosters van mensen werkzaam op of rond Schiphol voorhanden gehad;
en/of
- één of meer geldbedragen aangenomen en/of overgedragen en/of geldelijke beloningen in het voorzicht gesteld en/of gesteld gekregen om informatie over een of meerdere vrachtafhandelingsprocessen op Schiphol, daaronder begrepen (Douane)controles te ontvangen en/of te vergaren en/of te verstrekken,
en/of
- één of meer personen op de luchthaven Schiphol benaderd en/of geïnformeerd en/of in gereedheid gebracht om voornoemde hoeveelheid cocaïne veilig te (kunnen) stellen en/of van het beveiligde deel van de luchthaven te vervoeren.

2.Procesafspraken en de beoordeling daarvan

2.1
Procesverloop
De rechtbank stelt op basis van het dossier het volgende vast.
De verdachte is op 14 mei 2024 door verbalisanten van de Koninklijke Marechaussee als verdachte aangemerkt in onderzoek 27Beauchamp (hierna: Beauchamp). Op 28 mei 2024 is hij aangehouden op verdenking van een Opiumwetdelict. De verdachte is vervolgens in verzekering gesteld en in voorlopige hechtenis genomen. Op 24 juli 2024 is het bevel tot voorlopige hechtenis door het gerechtshof Amsterdam opgeheven.
Op 21 oktober 2024 is door de officier van justitie op een pro forma zitting (‘rol MK’) die in de zaak van een medeverdachte heeft plaatsgevonden, medegedeeld dat alle procespartijen (de rechtbank begrijpt: in onderzoek Beauchamp, waaronder de verdachte) zijn uitgenodigd voor een verkennend gesprek over procesafspraken.
De rechtbank heeft een door de officier van justitie en de verdediging opgestelde en begin juni 2025 ondertekende raamovereenkomst ontvangen. De procesafspraken en het afdoeningsvoorstel komen in de kern op het volgende neer.
De officier van justitie zal rekwireren tot een bewezenverklaring van het tenlastegelegde feit en tot strafoplegging zoals hierna onder 8.1 weergegeven. De verdediging zal op haar beurt afzien van het indienen van onderzoekswensen en ter terechtzitting geen bewijsverweren voeren.
Zowel de officier van justitie als de verdediging zal – als de rechtbank de procesafspraken in de raamovereenkomst volgt – geen hoger beroep tegen het vonnis instellen.
2.2
Inhoudelijke behandeling
Tijdens de zitting van 24 juli 2025 is de inhoud van de raamovereenkomst en de totstandkoming daarvan uitvoerig met de verdachte en alle overige procespartijen besproken.
De officier van justitie heeft onder meer toegelicht dat onderzoek Beauchamp een groot onderzoek is, waarin naast de verdachte nog zes andere verdachten worden vervolgd. Het Openbaar Ministerie (hierna: OM) heeft al in een vroeg stadium besloten dat de zaak zich, gelet op de omvang daarvan, leent voor het maken van procesafspraken, zodat een efficiënte rechtsgang kan worden bevorderd. De advocaten van alle zeven verdachten zijn benaderd en met drie van de verdachten is tot procesafspraken gekomen. De officier van justitie heeft medegedeeld dat hierdoor naar de visie van het OM veel tijdwinst is geboekt, omdat er geen nadere regiezittingen hoeven plaats te vinden en geen onderzoek door de rechter-commissaris nodig is. Dat onderzoek zou omvangrijk zijn geweest, mede doordat de verdachten in onderzoek Beauchamp in wisselende samenstellingen en op verschillende momenten samenwerkten bij het plegen van Opiumwetdelicten.
De raadsman heeft op de zitting van 24 juli 2025 medegedeeld dat als er geen procesafspraken zouden zijn gemaakt, de verdediging onderzoekswensen zou hebben ingediend. Dit was op het moment van totstandkoming van de procesafspraken nog niet gebeurd, omdat de verdediging nog in afwachting was van het einddossier. De onderzoekswensen zouden in ieder geval hebben gezien op het horen van een groot aantal getuigen.
De verdachte, zijn raadsman en de officier van justitie hebben tot slot kenbaar gemaakt dat zij zich rekenschap hebben gegeven van de inhoud, de strekking en de consequenties van het overeengekomen afdoeningsvoorstel. De rechtbank heeft de verdachte uitdrukkelijk bevraagd op diens vrijwilligheid bij de totstandkoming.
Op basis van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de gemaakte procesafspraken op basis van vrijwillige wederkerigheid tot stand zijn gekomen en dat de verdachte op basis van voor hem voldoende en duidelijke informatie is gekomen tot de ondubbelzinnige beslissing om de raamovereenkomst te sluiten.
De rechtbank ziet zich vervolgens voor de vraag gesteld of de afdoening van deze strafzaak conform procesafspraken in dit geval passend is. Deze vraag beantwoordt de rechtbank bevestigend. Daarbij merkt de rechtbank wel op dat de enkele omstandigheid dat sprake is van een (relatief) groot onderzoek waarin meerdere verdachten in beeld zijn gekomen, in zijn algemeenheid onvoldoende grondslag biedt om tot het maken van procesafspraken over te gaan. In de onderhavige zaak spelen echter de volgende bijzondere omstandigheden.
Door de officier van justitie en de verdediging is al in een vroeg stadium gesproken over mogelijke procesafspraken. De onderzoekswensen van de verdediging waren op dat moment nog niet bekend. Er was op dat moment geen sprake van een ‘oude’ zaak. Wel lag het in de lijn der verwachting dat onderzoekswensen van de verdediging toegewezen zouden worden en dat dit – gelet op de omvang van onderzoek Beauchamp, zes verdachten en advocaten en veel tactisch onderzoek in verband met meerdere transporten waarbij in wisselende samenstelling en op verschillende momenten en plaatsen werd geopereerd – zou leiden tot een langdurig proces en een grote belasting van de strafrechtketen. Door tot procesafspraken te komen, is de belasting van de strafrechtketen aanzienlijk verminderd en heeft de verdachte eerder duidelijkheid over de afdoening van zijn strafzaak.
De rechtbank oordeelt dat de tussen het OM en de verdediging gemaakte afspraken passen bij de verdenking van de verdachte. Ook is de voorgestelde strafeis in lijn met straffen die in vergelijkbare zaken worden opgelegd.
Het afdoeningsvoorstel biedt een toereikende basis voor de inhoudelijke behandeling van de strafzaak.

3.Beantwoording van de vragen van de artikelen 348 en 350 Sv

De rechtbank stelt bij de beoordeling van deze strafzaak voorop, ook gelet op het arrest van de Hoge Raad van 27 september 2022 (ECLI:NL:HR:2022:1252), dat de rechtbank geen partij is bij de tussen het OM en de verdediging gemaakte procesafspraken en daaraan dus ook niet is gebonden. De rechtbank heeft los van wat tussen het OM en de verdediging is overeengekomen, een eigen verantwoordelijkheid om te waarborgen dat de behandeling en de beoordeling van de strafzaak plaatsvinden overeenkomstig de daarvoor geldende wettelijke regeling, in het bijzonder de artikelen 348 en 350 van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv), en de eisen van een eerlijk proces. Dat betekent dat de rechtbank de vragen zoals beschreven in de artikelen 348 en 350 Sv in dit vonnis zelfstandig zal beantwoorden.

4.Voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

5.Beoordeling van het bewijs

5.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft, onder verwijzing naar de gemaakte procesafspraken en de daarin genoemde bewijsmiddelen, gerekwireerd tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit.
5.2
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft, onder verwijzing naar de procesafspraken, geen bewijsverweren gevoerd en verzocht de zaak af te doen zoals in de procesafspraken is overeengekomen.
5.3
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit op grond van de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn weergegeven. Deze bewijsmiddelen zullen worden uitgewerkt in die gevallen waarin de wet een aanvulling van dit verkort vonnis vereist. De bewijsmiddelen zullen dan in een aan dit vonnis te hechten aanvulling worden opgenomen. De bewijsmiddelen worden slechts gebruikt ten aanzien van het feit waarop zij blijkens hun inhoud betrekking hebben.
5.4
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, met dien verstande dat
(Zaaksdossier C6)
hij op een of meer tijdstippen in de periode van 19 februari 2024 tot en met 20 april 2024 in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen, om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, voor te bereiden en te bevorderen, te weten
- het opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland brengen (al dan niet als bedoeld in artikel 1 lid 4 van de Opiumwet) en
- het opzettelijk verkopen, afleveren, verstrekken en vervoeren,
van een hoeveelheid cocaïne,
- anderen heeft getracht te bewegen om daarbij behulpzaam te zijn en om daartoe gelegenheid, middelen en inlichtingen te verschaffen en
- zich en een ander gelegenheid, middelen en inlichtingen tot het plegen van dat feit heeft getracht te verschaffen en
- voorwerpen, vervoermiddelen, gelden en andere betaalmiddelen voorhanden heeft gehad, waarvan hij, verdachte en zijn mededaders, wisten of ernstige reden hadden om te vermoeden dat zij bestemd waren tot het plegen van dat feit,
immers, hebben verdachte en zijn mededaders tezamen en in vereniging met elkaar toen en daar opzettelijk
- actietelefoons voorhanden gehad
en
telefonisch en via (versleutelde) berichten en in persoon, al dan niet in versluierd taalgebruik, informatie uitgewisseld over en afspraken gemaakt over:
• verschillende manieren (modus operandi) van invoer van
cocaïne via de luchthaven Schiphol en
• mogelijke datums en vluchten waarop de cocaïne zou kunnen worden ingevoerd via de luchthaven Schiphol en
• het doen van een of meer testzendingen en
• de wijze van controleren door en de controlemogelijkheden van de douane op
Schiphol en
• het filmen en observeren en fotograferen en beschrijven van het
vrachtafhandelingsproces van gelande vliegtuigen op Schiphol en
• (informatie afkomstig uit) het KLM vrachtsysteem en vrachtmanifesten en
• roosters van KLM/luchthavenpersoneel,
en
- op 20 februari 2024 te Almere een ontmoeting gehad met zijn medeverdachten en anderen waarbij tijdens die ontmoeting werd gesproken over de voorbereiding van de invoer van cocaïne via Schiphol;
en
- roosters van mensen werkzaam op of rond Schiphol voorhanden gehad;
en
- geldbedragen aangenomen of overgedragen of geldelijke beloningen in het voorzicht gesteld of gesteld gekregen om informatie over een of meerdere vrachtafhandelingsprocessen op Schiphol, daaronder begrepen (Douane)controles te ontvangen en te vergaren en te verstrekken,
en
- één of meer personen op de luchthaven Schiphol benaderd en geïnformeerd en in gereedheid gebracht om cocaïne veilig te stellen en van het beveiligde deel van de luchthaven te vervoeren.
Hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

6.Kwalificatie en strafbaarheid van het feit

Het bewezenverklaarde levert, in navolging van de in de raamovereenkomst voorgestelde kwalificatie, op:
medeplegen van om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, voor te bereiden of te bevorderen een ander trachten te bewegen om daarbij behulpzaam te zijn, een ander trachten te bewegen om daartoe gelegenheid en inlichtingen te verschaffen en voorwerpen en gelden voorhanden hebben, waarvan hij weet of ernstige reden heeft om te vermoeden dat zij bestemd zijn tot het plegen van dat feit.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is derhalve strafbaar.

7.Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is strafbaar.

8.Motivering van de straf

8.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft, onder verwijzing naar de gemaakte procesafspraken, gevorderd de verdachte te veroordelen tot een gevangenisstraf van 12 maanden, met aftrek van de in voorarrest doorgebrachte tijd. Daarbij heeft de officier van justitie medegedeeld dat hij als uitgangspunt, voor de situatie waarin geen procesafspraken zouden zijn gemaakt, een gevangenisstraf van 18 maanden heeft genomen.
8.2
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft, onder verwijzing naar de procesafspraken, verzocht de zaak af te doen zoals in de procesafspraken is overeengekomen.
8.3
Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de straf die aan de verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van de verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
Ernst van de feiten
De verdachte heeft zich in een periode van twee maanden op verschillende momenten samen met anderen schuldig gemaakt aan het treffen van verschillende voorbereidingshandelingen daartoe, als bedoeld in artikel 10a van de Opiumwet.
Harddrugs bevatten voor de gezondheid van de gebruikers daarvan zeer schadelijke stoffen. De verspreiding van en de handel in harddrugs zijn bezwarend en ontwrichtend voor de samenleving. De verspreiding van en de handel in harddrugs hebben bovendien veel gerelateerde vermogens- en andere criminaliteit tot gevolg, waaronder de door gebruikers gepleegde strafbare feiten ter financiering van hun behoefte aan drugs. De verspreiding van en de handel in harddrugs worden daarom krachtig bestreden.
De verdachte heeft met zijn handelen een bijdrage geleverd aan de instandhouding van het (internationale) harddrugscircuit. Daarbij heeft hij zich kennelijk laten leiden door geldelijk gewin en zich geen rekenschap gegeven van de gevolgen van zijn handelen.
Persoon van de verdachte
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft de rechtbank in het bijzonder gelet op het strafblad van de verdachte (Uittreksel Justitiële Documentatie) van 10 juni 2025. Hieruit blijkt dat de verdachte niet eerder voor een strafbaar feit is veroordeeld.
LOVS en soortgelijke zaken
Voorts heeft de rechtbank gelet op de Landelijke Oriëntatiepunten Vakinhoud Strafrecht en op straffen die in soortgelijke zaken zijn opgelegd.
De op te leggen straf
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat op de bewezenverklaarde feiten niet anders kan worden gereageerd dan met een onvoorwaardelijke gevangenisstraf. De rechtbank komt tot een strafoplegging die in overeenstemming is met de procesafspraken en ter zitting door de officier van justitie is gevorderd.
De rechtbank zal de verdachte dan ook veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden, met aftrek van de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht. Deze straf vindt de rechtbank passend en geboden.
Tenuitvoerlegging
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma als bedoeld in artikel 4 van de Penitentiaire beginselenwet.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
artikel 47 van het Wetboek van Strafrecht en
artikel 10a van de Opiumwet.

10.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan zoals hiervoor onder 5.4 weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.
Bepaalt dat het bewezen verklaarde feit het hierboven onder 6. vermelde strafbare feit oplevert.
Verklaart de verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
12 (twaalf) maanden.
Bepaalt dat de tijd die de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. C.S. Schoorl, voorzitter,
mr. A.K. Korteweg en mr. A. Stronkhorst, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffiers mr. M.T. Sluis en mr. J.J. Idzenga,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 7 augustus 2025.