ECLI:NL:RBNHO:2025:9370

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
11 juni 2025
Publicatiedatum
13 augustus 2025
Zaaknummer
15-401913-24
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen de beschikking van de rechter-commissaris in een uitleveringszaak

Op 11 juni 2025 heeft de Rechtbank Noord-Holland in Haarlem uitspraak gedaan in een hoger beroep tegen de beschikking van de rechter-commissaris. De zaak betreft een uitleveringsdetentie van een opgeëiste persoon, geboren in de Verenigde Staten, die zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland is. De raadsvrouw, mr. S.K.S. Toelsie, stelde dat de rechter-commissaris niet bevoegd was om te beslissen over het verzoek tot opheffing of schorsing van de uitleveringsdetentie, omdat het uitleveringsverzoek al was ontvangen. De rechtbank oordeelde echter dat de rechter-commissaris wel degelijk bevoegd was om op dit verzoek te beslissen, conform artikel 27 van de Uitleveringswet in combinatie met artikelen 37 en 38 van dezelfde wet. De rechtbank verklaarde de opgeëiste persoon ontvankelijk in het hoger beroep en wees het verzoek tot opheffing of schorsing van de voorlopige hechtenis af. De rechtbank concludeerde dat er sprake was van vluchtgevaar, aangezien de opgeëiste persoon geen binding met Nederland had en zijn verblijf bij een onbekende vrouw onvoldoende was om het vluchtgevaar te reduceren. De rechtbank weigerde ook het verzoek om een rapport van de reclassering op te laten stellen. De beslissing werd genomen in raadkamer, waarbij de rechtbank de belangen van de opgeëiste persoon en de officier van justitie in overweging nam.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Strafrecht
Zittingsplaats Haarlem
parketnummer : 15-401913-24
beslissing van de raadkamer op het hoger beroep tegen de beschikking van de rechter-commissaris
in de zaak tegen de opgeëiste persoon:

[opgeëiste persoon],

geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] (Verenigde Staten),
zonder vaste woon- of verblijfplaats hier te lande.
Raadsvrouw mr. S.K.S. Toelsie.

Procedure

De rechter-commissaris heeft op 27 mei 2025 het verzoek van de opgeëiste persoon tot opheffing c.q. schorsing van de uitleveringsdetentie afgewezen. Tegen deze beslissing heeft de opgeëiste persoon op 28 mei 2025 hoger beroep ingesteld.
De rechtbank heeft de stukken gezien, waaronder de beschikking van de rechter-commissaris.
De rechtbank heeft in raadkamer van heden de officier van justitie, de opgeëiste persoon en de raadsvrouw, mr. Toelsie gehoord.

Beoordeling

De raadsvrouw heeft zich allereerst op het standpunt gesteld dat de rechter-commissaris niet bevoegd was om op het verzoek tot opheffing cq schorsing van de uitleveringsdetentie te beslissen nu het uitleveringsverzoek al was ontvangen en dus niet de rechter-commissaris maar de rechtbank bevoegd is.
De rechtbank is van oordeel dat de rechter-commissaris wel bevoegd was om te beslissen op dit verzoek, gelet op artikel 27 van de Uitleveringswet in combinatie met artikelen 37 en 38 van de Uitleveringswet. Vanaf het moment dat de rechtbank het verzoek tot uitlevering ter zitting heeft behandeld, dient de rechtbank te beslissen over de uitleveringsdetentie. Het verzoek tot uitlevering zal in deze zaak, gelet op de uitlatingen van de officier van justitie hierover in raadkamer, eerst op 8 september 2025 ter zitting worden behandeld. Tot dat moment is, naar het oordeel van de rechtbank, de rechter-commissaris bevoegd om over verzoeken ten aanzien van de uitleveringsdetentie te beslissen.
De rechtbank is, met de raadsvrouw en de officier van justitie, van oordeel dat tegen de afwijzende beslissing van de rechter-commissaris hoger beroep mogelijk is. De rechtbank verwijst hiervoor naar het arrest van de Hoge Raad van 26 november 2024 (ECLI:NL:HR:2024:1735). Het ingestelde beroep van de opgeëiste persoon is dan ook ontvankelijk.
De rechtbank zal het beroep vervolgens inhoudelijk beoordelen. De raadsvrouw heeft gesteld dat het vluchtgevaar, in samenhang met de eerder voorgestelde schorsingsvoorwaarden, in voldoende mate kan worden ondervangen doordat de opgeëiste persoon kan verblijven bij een kennis in Nederland. De raadsvrouw heeft een mailbericht meegestuurd met het adres van die persoon, waarmee volgens de verdediging een concreet en controleerbaar verblijfadres is gegeven.
De rechtbank is van oordeel dat in onderhavige zaak sprake is van vluchtgevaar nu de opgeëiste persoon niet over de Nederlandse nationaliteit beschikt en geen enkele binding met Nederland lijkt te hebben. Het enkele feit dat een voor hem onbekende vrouw waar hij eerst in uitleveringsdetentie contact mee heeft gekregen, in een mailbericht aangeeft dat hij bij haar terecht zou kunnen, is voor de rechtbank onvoldoende om het vluchtgevaar tot een aanvaardbaar niveau te reduceren. Niet is gebleken van enige binding met deze vrouw. Blijkens de verklaring van de opgeëiste persoon in raadkamer, heeft deze vrouw hem in detentie niet bezocht en is hijzelf ook nooit bij haar thuis geweest. De opgeëiste persoon heeft bovendien geen intentie tot feitelijke inschrijving in Nederland en zijn werkzaamheden lijkt hij ook op afstand (remote), en daarmee buiten Nederland, te kunnen verrichten. De rechtbank wijst het verzoek tot opheffing cq schorsing dan ook af.
De rechtbank ziet ook geen aanleiding om de beslissing aan te houden om een rapport te laten opstellen door de reclassering. Dat verzoek wordt afgewezen.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart de opgeëiste persoon ontvankelijk in het hoger beroep tegen de beslissing van de rechter-commissaris; en
  • wijst af het verzoek tot opheffing cq schorsing van de voorlopige hechtenis.
Deze beslissing is gegeven in raadkamer van deze rechtbank op 11 juni 2025 door:
mr. G.D. Kleijne, voorzitter,
mr. J. Lintjer en M. Goedhart, rechters,
in tegenwoordigheid van L. Bottelier, griffier.