3.3.2Bewijsoverweging feit 1 en 3
Context
De navolgende context is van belang voor de vragen die de rechtbank moet beantwoorden. De verdachte is moeder van drie minderjarige kinderen, te weten [naam A] (geboren op [geboortedatum A]), [naam B] (geboren op [geboortedatum B]) en [naam C] (geboren op [geboortedatum C]). De verdachte en haar gezin zijn in beeld gekomen bij diverse hulpverlenende instanties. Op 23 mei 2022 zijn de kinderen onder toezicht gesteld van het Leger des Heils Jeugdbescherming & Reclassering (LJ&R). De kinderen zijn vanaf toen ook uit huis geplaatst en bij de moeder van de verdachte gaan verblijven (op het adres [adres B]) in Heemstede. In de periode van 1 september 2022 tot en met 31 oktober 2022 waren de kinderen onder strenge voorwaarden teruggeplaatst bij de verdachte. In die periode is de verdachte met de kinderen naar Portugal verhuisd zonder het LJ&R hiervan op de hoogte te stellen. Eind november 2022 is de verdachte aangehouden op de luchthaven van Faro, waarna haar kinderen opnieuw bij de moeder van de verdachte zijn ondergebracht. LJ&R heeft vervolgens aangifte gedaan tegen de verdachte ter zake van het onttrekken van haar minderjarige kinderen aan het wettig gezag. Ten tijde van de ten laste gelegde feiten waren de kinderen van de verdachte nog altijd geplaatst in het netwerkgezin van de moeder van de verdachte.
Belaging (feit 1)
De verdachte wordt onder 1 – kort gezegd – verweten dat zij zich schuldig heeft gemaakt aan belaging van haar moeder (hierna: aangeefster). De rechtbank zal eerst ingaan op de vraag welke ten laste gelegde feitelijkheden kunnen worden bewezen.
De verdachte heeft met betrekking tot een deel van de ten laste gelegde feitelijkheden een bekennende verklaring afgelegd. De rechtbank stelt op grond van die verklaring en de inhoud van de overige bewijsmiddelen vast dat de verdachte in de periode van 1 december 2023 tot en met 26 februari 2024 zich meermalen heeft opgehouden in de omgeving van (de woning van) aangeefster en dat zij haar meerdere e-mails en whatsappberichten heeft gestuurd. Ook heeft de verdachte op 20 januari 2024 purschuim door de brievenbus van de woning van aangeefster gespoten. Twee dagen later, op 23 januari 2024, heeft zij twee bomen in de tuin van aangeefster bespoten met verf. Op 2 februari 2024 heeft de verdachte zich opgehouden bij de school van haar zoon [naam A]. Zij heeft toen ook een gps-baken onder de auto van aangeefster geplaatst. De verdachte heeft in de periode van 10 december 2023 tot en met 6 februari 2024 iedere dag meerdere keren de locatie van dit baken opgevraagd. Dit baken werd op 6 februari 2024 verwijderd, waarna er op 10 februari 2024 opnieuw een gps-baken onder dezelfde auto werd aangetroffen. Ook dit tweede baken is door de verdachte geplaatst.
De verdachte heeft ter terechtzitting ontkend de achterdeur en het tuinhek met verf te hebben bespoten. De rechtbank ziet geen aanleiding om deze ontkennende verklaring te volgen, mede gelet op het politieverhoor van 2 juli 2024 waarin de verdachte heeft verklaard ‘iets met verf op de deur te hebben gezet’. Daarnaast blijkt uit de camerabeelden dat zij op 20 januari 2024, de dag waarop de achterdeur en het tuinwerk zijn beklad, omstreeks 13:17 uur en 14:26 uur bij de woning van aangeefster aanwezig was. Gelet op het voorgaande acht de rechtbank bewezen dat de verdachte de achterdeur en het tuinhek van de woning van aangeefster met verf heeft bespoten.
De verdachte ontkent ook dat zij de autoruit van aangeefster heeft vernield. De rechtbank is echter van oordeel dat het dossier voldoende bewijs bevat dat de verdachte deze ten laste gelegde gedraging heeft verricht. Aangeefster heeft de vernieling voor het eerst geconstateerd in het begin van de middag van 21 januari 2024. Uit het onderzoek aan de telefoon van de verdachte blijkt dat op 20 januari 2024 tussen 11:02 uur en 11:10 uur meerdere zoekopdrachten zijn verricht naar ‘life hammers’. Verder blijkt uit het dossier dat de telefoon van de verdachte op 21 januari 2024 vanaf 02:43 uur tot 08:30 uur en vanaf 08:58 uur zich bevond in de omgeving van de woning van aangeefster. Naar het oordeel van de rechtbank leidt het voorgaande, bezien tegen de achtergrond van de context van de zaak en in samenhang met de overige bewijsmiddelen, tot de conclusie dat de verdachte de autoruit van aangeefster heeft vernield.
Tot slot ontkent de verdachte dat zij op 23 januari 2024 heeft geprobeerd in te breken in de woning van aangeefster, wat onder 1 is ten laste gelegd als het met een koevoet of breekvoorwerp beschadigen van de voordeur en het kozijn. De raadsman heeft vrijspraak bepleit met betrekking tot deze ten laste gelegde gedraging. Daartoe heeft hij aangevoerd dat op basis van de camerabeelden niet kan worden vastgesteld dat de verdachte de persoon bij de voordeur was, en ook niet wat deze persoon daar heeft gedaan.
Anders dan de verdediging heeft bepleit, is de rechtbank van oordeel dat het dossier voldoende bewijs bevat dat de verdachte heeft geprobeerd in te breken in de woning van aangeefster. Volgens de aangifte heeft de poging tot inbraak plaatsgevonden op 23 januari 2024. Mede gelet op de verklaring van de verdachte dat zij twee bomen met verf heeft bespoten, stelt de rechtbank vast dat de persoon die op 23 januari 2024 omstreeks 01:51 uur op de camerabeelden te zien is, de verdachte is. Op de camerabeelden is tevens te zien dat diezelfde nacht omstreeks 02:32 uur en 03:33 uur een persoon richting de voordeur van aangeefster loopt. Deze persoon wordt door aangeefster herkend als de verdachte en draagt bovendien dezelfde kleding als de persoon die omstreeks 01:51 uur op de camerabeelden is vastgelegd. Daar komt bij dat op 20 en 21 januari 2024 met de telefoon van de verdachte zoekopdrachten zijn verricht naar breekijzers en koevoeten, en naar de wijze waarop deze bij het openen van een deur gebruikt kunnen worden, en dat aangeefster heeft beschreven dat er allemaal ‘moeten’ in (naar de rechtbank begrijpt) het deurkozijn zaten. Het voorgaande leidt tot de conclusie dat ook deze ten laste gelegde gedraging bewezen kan worden verklaard.
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot bewezenverklaring van alle onder 1 ten laste gelegde feitelijkheden. Vervolgens ziet de rechtbank zich gesteld voor de vraag of daarmee sprake is van belaging als bedoeld in artikel 285b, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht (Sr).
De verdachte heeft verklaard dat zij in gesprek wilde komen met haar moeder over het contact met en de veiligheid van haar kinderen, en dat zij ging provoceren om haar moeder ertoe te bewegen dat gesprek aan te gaan. De verdachte heeft, zoals hiervoor overwogen, zich veelvuldig opgehouden in de nabije omgeving van (de woning van) aangeefster, twee gps-bakens onder haar auto geplaatst en de locatie daarvan meerdere keren per dag gecontroleerd. Ook heeft zij meerdere keren schade veroorzaakt bij en aan de woning van aangeefster en heeft zij geprobeerd in te breken. Gelet op de aard, de duur, de frequentie en de intensiteit van deze gedragingen, de omstandigheden waaronder deze hebben plaatsgevonden en de invloed daarvan op het persoonlijk leven en de persoonlijke vrijheid van aangeefster, is de rechtbank van oordeel dat sprake is van belaging.
De rechtbank acht gelet op het voorgaande wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 ten laste gelegde feit heeft begaan.
Poging tot onttrekking van minderjarigen aan het wettig gezag (feit 3 primair)
De verdachte wordt onder 3 primair verweten dat zij zich schuldig heeft gemaakt aan poging tot onttrekking van haar drie minderjarige kinderen aan het wettig gezag. De raadsman heeft vrijspraak van dit feit bepleit, omdat uit het dossier niet volgt dat de verdachte hier opzet op had en geen sprake is van een begin van uitvoering. Daarnaast heeft hij – evenals bij het onder 1 ten laste gelegde feit – aangevoerd dat er onvoldoende bewijs is voor de poging tot inbraak.
De rechtbank zal ook ten aanzien van dit feit eerst ingaan op de vraag welke ten laste gelegde feitelijkheden kunnen worden bewezen.
Op basis van de verklaring van de verdachte en hetgeen uit de overige bewijsmiddelen volgt, stelt de rechtbank vast dat de verdachte de goederen, zoals genoemd onder het eerste gedachtestreepje van de tenlastelegging, voorhanden heeft gehad: twee GPS trackers / bakens, een pruik, een taser, pepperspray, tie-wraps, tape en medicatie – temazepam (een kalmerend en versuffend middel). Uit – onder meer – de verklaring van de verdachte ter terechtzitting volgt dat zij deze goederen ten tijde van de in de tenlastelegging genoemde periode in haar bezit had. Voorts stelt de rechtbank op grond van de verklaring van de verdachte van 2 juli 2024 vast dat zij in Spanje een appartement en auto heeft gehuurd, en dat zij met die gehuurde auto naar Nederland is gereden. Ten aanzien van het plaatsen van de gps-bakens onder de auto en het controleren van de locatie daarvan, en de poging tot inbraak (de laatste twee gedachtestreepjes van de tenlastelegging), verwijst de rechtbank naar wat hiervoor bij feit 1 is overwogen.
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot bewezenverklaring van alle onder 3 ten laste gelegde feitelijkheden. Vervolgens is de vraag aan de orde of – kort gezegd – sprake is van een poging tot kindontvoering.
De rechtbank is van oordeel dat de hiervoor vastgestelde feiten en omstandigheden, bezien in onderling verband en samenhang met de overige bewijsmiddelen, onmiskenbaar erop wijzen dat de verdachte het voornemen had haar drie kinderen te ontvoeren. De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat de verdachte de wens had om zich met haar kinderen te herenigen. Zij heeft daartoe het appartement dat zij in Spanje had gehuurd – kort gezegd – ‘kind klaar’ gemaakt. Verder heeft ze in Spanje een auto gehuurd waarmee zij naar Nederland is gereden. In een rugzak van de verdachte zijn een pruik, tie-wraps, tape en medicijnen aangetroffen en zij had peperspray tot haar beschikking. Verder heeft de verdachte in de ten laste gelegde periode opvallende zoekslagen gedaan op internet naar onder meer kinderontvoering, het Europees aanhoudingsbevel, het gebruik van een taser, camouflage middelen, de werking van medicatie (benzodiazepines), het gebruik van een koevoet en naar een touwladder. Voorts heeft de verdachte in de ten laste gelegde periode geprobeerd om (’s nachts) in te breken in de woning van aangeefster waar haar kinderen verbleven. Dit samenstel van feiten en omstandigheden, mede bezien tegen de achtergrond van de eerdere onttrekking aan het wettig gezag en de kennelijk zeer sterke wens van de verdachte om bij haar kinderen te zijn, brengt de rechtbank tot de conclusie dat de verdachte haar kinderen wilde ontvoeren en dat sprake is van opzet.
Verder is de rechtbank van oordeel dat de uitvoering van het plan zich in een dusdanig vergevorderd stadium bevond, dat sprake is van een begin van uitvoering. De verdachte heeft immers midden in de nacht van 23 januari 2024 gepoogd de woning van aangeefster in te komen, terwijl zij op dat moment het appartement in Spanje reeds had klaargemaakt voor haar eigen komst en de komst van haar kinderen.
De rechtbank acht gelet op het voorgaande wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 3 primair ten laste gelegde feit heeft begaan.