ECLI:NL:RBNHO:2025:9371

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
24 juni 2025
Publicatiedatum
13 augustus 2025
Zaaknummer
15/068166-24
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor belaging, poging tot onttrekking van minderjarigen en wapenbezit

Op 24 juni 2025 heeft de Rechtbank Noord-Holland uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, die is veroordeeld voor meerdere strafbare feiten, waaronder belaging, opzettelijk handelen in strijd met een gedragsaanwijzing, poging tot onttrekking van minderjarigen aan het wettig gezag en het voorhanden hebben van pepperspray. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte zich in de periode van 1 december 2023 tot en met 26 februari 2024 schuldig heeft gemaakt aan belaging van haar moeder door zich stelselmatig in de nabijheid van haar moeder op te houden, e-mails en berichten te sturen, en schade aan te richten aan haar eigendommen. Daarnaast heeft de verdachte geprobeerd haar drie minderjarige kinderen te ontvoeren door onder andere een appartement in Spanje te huren en een inbraak te plegen. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van drie maanden, met aftrek van voorarrest, en heeft daarnaast de TBS-maatregel met dwangverpleging opgelegd, gezien de ernst van de feiten en het risico op recidive. De rechtbank heeft ook verbeurdverklaring van in beslag genomen goederen gelast, waaronder pepperspray en een GPS-tracker.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Team Straf, zittingsplaats Haarlem
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15/068166-24 (P)
Uitspraakdatum: 24 juni 2025
Tegenspraak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzittingen van 3 februari 2025, 10 februari 2025, 23 april 2025 en 10 juni 2025 in de zaak tegen:
[naam verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats],
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres
[adres],
thans gedetineerd in P.I. Utrecht, locatie Nieuwersluis.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. A. van Loon en van wat de verdachte en haar (op de voet van artikel 509c Sv toegevoegde) raadsman, mr. N. Hendriksen, advocaat te Hoorn, naar voren hebben gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan de verdachte is, na nadere omschrijving van de tenlastelegging als bedoeld in artikel 314a van het Wetboek van Strafvordering, ten laste gelegd dat:
1.
zij op meerdere tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 december 2023 tot en met 26 februari 2024 te Heemstede en/of Haarlem en/of op (andere) plaatsen in Nederland en/of in Spanje, wederrechtelijk stelselmatig opzettelijk inbreuk heeft gemaakt op eens anders persoonlijke levenssfeer, te weten die van [het slachtoffer], door
- meermalen (al dan niet ’s nachts) zich op te houden in de omgeving van [het slachtoffer] en/of de woning van [het slachtoffer];
- meermalen e-mails en whatsappberichten te sturen;
- purschuim door de brievenbus van de woning van [het slachtoffer] te spuiten en de achterdeur en het tuinhek van de woning met verf te bespuiten en/of
- een ruit van de auto van [het slachtoffer] in te slaan / te vernielen en/of
- bomen in de tuin van [het slachtoffer] met verf te bespuiten en (met een koevoet / breekvoorwerp) de voordeur en het kozijn van de woning van [het slachtoffer] te beschadigen
- zich op te houden bij de school van de minderjarige [naam A], die aan [het slachtoffer] zorg is toevertrouwd en/of
- meermalen een GPS tracker / baken te plaatsen onder de auto, althans onder of aan een eigendom, van [het slachtoffer] en
- meermalen (in totaal 602 keer) de locatie van de geplaatste GPS trackers / bakens middels SMS bericht heeft opgevraagd en gecontroleerd
met het oogmerk die [het slachtoffer], te dwingen iets te doen, niet te doe, te dulden en/of vrees aan te jagen;
2.
zij op een of meerdere tijdstippen in de periode van 25 tot en met 26 februari 2024 te Haarlem en/of Heemstede, althans Nederland opzettelijk heeft gehandeld in strijd met een gedragsaanwijzing gegeven krachtens artikel 509hh, eerste lid, onderdeel b van het Wetboek van strafvordering, te weten de gedragsaanwijzing d.d. 13 februari 2024, gegeven door de officier van justitie te Noord-Holland door twee e-mailberichten en meerdere whatsappberichten (uit naam van begraafplaats Westerveld) te sturen naar [het slachtoffer];
3.
zij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 01 januari 2024 tot en met 24 januari 2024 te Haarlem en/of Heemstede en/of elders te Nederland en/of in Spanje, ter uitvoering van het door haar voorgenomen misdrijf om opzettelijk drie minderjarigen ([naam A], [naam B], [naam C]) beneden de twaalf jaren oud aan het wettig over hen gesteld gezag en/of aan het opzicht van degene die dit desbevoegd over hen uitoefent te onttrekken, (al dan niet) terwijl list, geweld en/of bedreiging met geweld zou worden gebezigd, met dat opzet:
- twee GPS trackers / bakens, een pruik, een taser, pepperspray, tie-rips, tape en medicatie (temazepam) heeft verzameld en/of voorhanden heeft gehad;
- (meermalen) een GPS-tracker / baken onder de auto, althans onder of aan een eigendom van [het slachtoffer] (aan wiens zorg de genoemde minderjarigen waren toevertrouwd) heeft geplaatst en de locatie van daarvan heeft gecontroleerd;
- een appartement en een auto in Spanje heeft gehuurd;
- met die gehuurde auto naar Nederland is gereden;
- voorzien van een breekijzer, althans een breekvoorwerp, naar de woning van [het slachtoffer] is gegaan, alwaar de drie minderjarigen verbleven en
- heeft geprobeerd de woning binnen te gaan door met een breekijzer, althans een breekvoorwerp voordeur en raamkozijn van de woning te forceren;
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
zij op een of meer tijdstip(pen) op of omstreeks de periode van 01 januari 2024 tot en met 13 februari 2024 te Haarlem en/of Heemstede en/of elders te Nederland en/of in Spanje, ter voorbereiding van het plegen van een misdrijf waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van acht jaren of meer is gesteld, te weten de opzettelijke onttrekking van een minderjarige beneden de twaalf jaren oud aan het wettig over hem/haar gesteld gezag en/of aan het opzicht van degene die dit desbevoegd over hem/haar uitoefent terwijl list, geweld en/of bedreiging met geweld zou worden gebezigd (artikel 279 lid 2 WvSr), althans een misdrijf waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van acht jaren of meer is gesteld, opzettelijk een ruimte en/of (een) voorwerp(en) en/of (een) informatiedrager(s) te weten:
- twee GPS trackers / bakens,
- een huurappartement in Spanje en een huurauto,
- een pruik, een taser, pepperspray, tie-rips, tape en medicatie (temazepam) en
- een breekijzer / breekvoorwerp,
bestemd tot het begaan van dat misdrijf, heeft verworven en/of vervaardigd en/of voorhanden heeft gehad;
4.
zij in de periode van 26 februari 2024 tot en met 6 maart 2024 te Haarlem een busje pepperspray, zijnde een voorwerp bestemd voor het treffen van personen met een weerloosmakende en/of traanverwekkende stof van de categorie II, onder 6°, voorhanden heeft gehad.

2.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, de rechtbank is bevoegd kennis te nemen van de zaken, de officier van justitie is ontvankelijk en er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

3.Beoordeling van het bewijs

3.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van de feiten 1, 2, 3 primair en 4. Wat betreft feit 3 primair heeft de officier van justitie partiële vrijspraak gevorderd van het onderdeel in de tenlastelegging dat betrekking heeft op het verzamelen en/of voorhanden hebben van een pruik, een taser, pepperspray, tiewraps, tape en medicatie (temazepam), omdat de inbeslagname daarvan op 6 maart 2024, en dus ruim na de ten laste gelegde periode heeft plaatsgevonden, en niet is gebleken op welk moment de verdachte de beschikking heeft gekregen over die goederen.
3.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft vrijspraak bepleit ten aanzien van de feiten 1 en 3. Op het verweer van de raadsman zal hierna, voor zover van belang, worden ingegaan. De raadsman heeft geen verweer gevoerd ten aanzien van de ten laste gelegde feiten 2 en 4.
3.3
Oordeel van de rechtbank
3.3.1
Bewijsmiddelen
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van de onder 1, 2, 3 primair en 4 ten laste gelegde feiten op grond van de bewijsmiddelen die in de bijlage bij dit vonnis zijn opgenomen.
3.3.2
Bewijsoverweging feit 1 en 3
Context
De navolgende context is van belang voor de vragen die de rechtbank moet beantwoorden. De verdachte is moeder van drie minderjarige kinderen, te weten [naam A] (geboren op [geboortedatum A]), [naam B] (geboren op [geboortedatum B]) en [naam C] (geboren op [geboortedatum C]). De verdachte en haar gezin zijn in beeld gekomen bij diverse hulpverlenende instanties. Op 23 mei 2022 zijn de kinderen onder toezicht gesteld van het Leger des Heils Jeugdbescherming & Reclassering (LJ&R). De kinderen zijn vanaf toen ook uit huis geplaatst en bij de moeder van de verdachte gaan verblijven (op het adres [adres B]) in Heemstede. In de periode van 1 september 2022 tot en met 31 oktober 2022 waren de kinderen onder strenge voorwaarden teruggeplaatst bij de verdachte. In die periode is de verdachte met de kinderen naar Portugal verhuisd zonder het LJ&R hiervan op de hoogte te stellen. Eind november 2022 is de verdachte aangehouden op de luchthaven van Faro, waarna haar kinderen opnieuw bij de moeder van de verdachte zijn ondergebracht. LJ&R heeft vervolgens aangifte gedaan tegen de verdachte ter zake van het onttrekken van haar minderjarige kinderen aan het wettig gezag. Ten tijde van de ten laste gelegde feiten waren de kinderen van de verdachte nog altijd geplaatst in het netwerkgezin van de moeder van de verdachte.
Belaging (feit 1)
De verdachte wordt onder 1 – kort gezegd – verweten dat zij zich schuldig heeft gemaakt aan belaging van haar moeder (hierna: aangeefster). De rechtbank zal eerst ingaan op de vraag welke ten laste gelegde feitelijkheden kunnen worden bewezen.
De verdachte heeft met betrekking tot een deel van de ten laste gelegde feitelijkheden een bekennende verklaring afgelegd. De rechtbank stelt op grond van die verklaring en de inhoud van de overige bewijsmiddelen vast dat de verdachte in de periode van 1 december 2023 tot en met 26 februari 2024 zich meermalen heeft opgehouden in de omgeving van (de woning van) aangeefster en dat zij haar meerdere e-mails en whatsappberichten heeft gestuurd. Ook heeft de verdachte op 20 januari 2024 purschuim door de brievenbus van de woning van aangeefster gespoten. Twee dagen later, op 23 januari 2024, heeft zij twee bomen in de tuin van aangeefster bespoten met verf. Op 2 februari 2024 heeft de verdachte zich opgehouden bij de school van haar zoon [naam A]. Zij heeft toen ook een gps-baken onder de auto van aangeefster geplaatst. De verdachte heeft in de periode van 10 december 2023 tot en met 6 februari 2024 iedere dag meerdere keren de locatie van dit baken opgevraagd. Dit baken werd op 6 februari 2024 verwijderd, waarna er op 10 februari 2024 opnieuw een gps-baken onder dezelfde auto werd aangetroffen. Ook dit tweede baken is door de verdachte geplaatst.
De verdachte heeft ter terechtzitting ontkend de achterdeur en het tuinhek met verf te hebben bespoten. De rechtbank ziet geen aanleiding om deze ontkennende verklaring te volgen, mede gelet op het politieverhoor van 2 juli 2024 waarin de verdachte heeft verklaard ‘iets met verf op de deur te hebben gezet’. Daarnaast blijkt uit de camerabeelden dat zij op 20 januari 2024, de dag waarop de achterdeur en het tuinwerk zijn beklad, omstreeks 13:17 uur en 14:26 uur bij de woning van aangeefster aanwezig was. Gelet op het voorgaande acht de rechtbank bewezen dat de verdachte de achterdeur en het tuinhek van de woning van aangeefster met verf heeft bespoten.
De verdachte ontkent ook dat zij de autoruit van aangeefster heeft vernield. De rechtbank is echter van oordeel dat het dossier voldoende bewijs bevat dat de verdachte deze ten laste gelegde gedraging heeft verricht. Aangeefster heeft de vernieling voor het eerst geconstateerd in het begin van de middag van 21 januari 2024. Uit het onderzoek aan de telefoon van de verdachte blijkt dat op 20 januari 2024 tussen 11:02 uur en 11:10 uur meerdere zoekopdrachten zijn verricht naar ‘life hammers’. Verder blijkt uit het dossier dat de telefoon van de verdachte op 21 januari 2024 vanaf 02:43 uur tot 08:30 uur en vanaf 08:58 uur zich bevond in de omgeving van de woning van aangeefster. Naar het oordeel van de rechtbank leidt het voorgaande, bezien tegen de achtergrond van de context van de zaak en in samenhang met de overige bewijsmiddelen, tot de conclusie dat de verdachte de autoruit van aangeefster heeft vernield.
Tot slot ontkent de verdachte dat zij op 23 januari 2024 heeft geprobeerd in te breken in de woning van aangeefster, wat onder 1 is ten laste gelegd als het met een koevoet of breekvoorwerp beschadigen van de voordeur en het kozijn. De raadsman heeft vrijspraak bepleit met betrekking tot deze ten laste gelegde gedraging. Daartoe heeft hij aangevoerd dat op basis van de camerabeelden niet kan worden vastgesteld dat de verdachte de persoon bij de voordeur was, en ook niet wat deze persoon daar heeft gedaan.
Anders dan de verdediging heeft bepleit, is de rechtbank van oordeel dat het dossier voldoende bewijs bevat dat de verdachte heeft geprobeerd in te breken in de woning van aangeefster. Volgens de aangifte heeft de poging tot inbraak plaatsgevonden op 23 januari 2024. Mede gelet op de verklaring van de verdachte dat zij twee bomen met verf heeft bespoten, stelt de rechtbank vast dat de persoon die op 23 januari 2024 omstreeks 01:51 uur op de camerabeelden te zien is, de verdachte is. Op de camerabeelden is tevens te zien dat diezelfde nacht omstreeks 02:32 uur en 03:33 uur een persoon richting de voordeur van aangeefster loopt. Deze persoon wordt door aangeefster herkend als de verdachte en draagt bovendien dezelfde kleding als de persoon die omstreeks 01:51 uur op de camerabeelden is vastgelegd. Daar komt bij dat op 20 en 21 januari 2024 met de telefoon van de verdachte zoekopdrachten zijn verricht naar breekijzers en koevoeten, en naar de wijze waarop deze bij het openen van een deur gebruikt kunnen worden, en dat aangeefster heeft beschreven dat er allemaal ‘moeten’ in (naar de rechtbank begrijpt) het deurkozijn zaten. Het voorgaande leidt tot de conclusie dat ook deze ten laste gelegde gedraging bewezen kan worden verklaard.
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot bewezenverklaring van alle onder 1 ten laste gelegde feitelijkheden. Vervolgens ziet de rechtbank zich gesteld voor de vraag of daarmee sprake is van belaging als bedoeld in artikel 285b, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht (Sr).
De verdachte heeft verklaard dat zij in gesprek wilde komen met haar moeder over het contact met en de veiligheid van haar kinderen, en dat zij ging provoceren om haar moeder ertoe te bewegen dat gesprek aan te gaan. De verdachte heeft, zoals hiervoor overwogen, zich veelvuldig opgehouden in de nabije omgeving van (de woning van) aangeefster, twee gps-bakens onder haar auto geplaatst en de locatie daarvan meerdere keren per dag gecontroleerd. Ook heeft zij meerdere keren schade veroorzaakt bij en aan de woning van aangeefster en heeft zij geprobeerd in te breken. Gelet op de aard, de duur, de frequentie en de intensiteit van deze gedragingen, de omstandigheden waaronder deze hebben plaatsgevonden en de invloed daarvan op het persoonlijk leven en de persoonlijke vrijheid van aangeefster, is de rechtbank van oordeel dat sprake is van belaging.
De rechtbank acht gelet op het voorgaande wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 ten laste gelegde feit heeft begaan.
Poging tot onttrekking van minderjarigen aan het wettig gezag (feit 3 primair)
De verdachte wordt onder 3 primair verweten dat zij zich schuldig heeft gemaakt aan poging tot onttrekking van haar drie minderjarige kinderen aan het wettig gezag. De raadsman heeft vrijspraak van dit feit bepleit, omdat uit het dossier niet volgt dat de verdachte hier opzet op had en geen sprake is van een begin van uitvoering. Daarnaast heeft hij – evenals bij het onder 1 ten laste gelegde feit – aangevoerd dat er onvoldoende bewijs is voor de poging tot inbraak.
De rechtbank zal ook ten aanzien van dit feit eerst ingaan op de vraag welke ten laste gelegde feitelijkheden kunnen worden bewezen.
Op basis van de verklaring van de verdachte en hetgeen uit de overige bewijsmiddelen volgt, stelt de rechtbank vast dat de verdachte de goederen, zoals genoemd onder het eerste gedachtestreepje van de tenlastelegging, voorhanden heeft gehad: twee GPS trackers / bakens, een pruik, een taser, pepperspray, tie-wraps, tape en medicatie – temazepam (een kalmerend en versuffend middel). Uit – onder meer – de verklaring van de verdachte ter terechtzitting volgt dat zij deze goederen ten tijde van de in de tenlastelegging genoemde periode in haar bezit had. Voorts stelt de rechtbank op grond van de verklaring van de verdachte van 2 juli 2024 vast dat zij in Spanje een appartement en auto heeft gehuurd, en dat zij met die gehuurde auto naar Nederland is gereden. Ten aanzien van het plaatsen van de gps-bakens onder de auto en het controleren van de locatie daarvan, en de poging tot inbraak (de laatste twee gedachtestreepjes van de tenlastelegging), verwijst de rechtbank naar wat hiervoor bij feit 1 is overwogen.
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot bewezenverklaring van alle onder 3 ten laste gelegde feitelijkheden. Vervolgens is de vraag aan de orde of – kort gezegd – sprake is van een poging tot kindontvoering.
De rechtbank is van oordeel dat de hiervoor vastgestelde feiten en omstandigheden, bezien in onderling verband en samenhang met de overige bewijsmiddelen, onmiskenbaar erop wijzen dat de verdachte het voornemen had haar drie kinderen te ontvoeren. De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat de verdachte de wens had om zich met haar kinderen te herenigen. Zij heeft daartoe het appartement dat zij in Spanje had gehuurd – kort gezegd – ‘kind klaar’ gemaakt. Verder heeft ze in Spanje een auto gehuurd waarmee zij naar Nederland is gereden. In een rugzak van de verdachte zijn een pruik, tie-wraps, tape en medicijnen aangetroffen en zij had peperspray tot haar beschikking. Verder heeft de verdachte in de ten laste gelegde periode opvallende zoekslagen gedaan op internet naar onder meer kinderontvoering, het Europees aanhoudingsbevel, het gebruik van een taser, camouflage middelen, de werking van medicatie (benzodiazepines), het gebruik van een koevoet en naar een touwladder. Voorts heeft de verdachte in de ten laste gelegde periode geprobeerd om (’s nachts) in te breken in de woning van aangeefster waar haar kinderen verbleven. Dit samenstel van feiten en omstandigheden, mede bezien tegen de achtergrond van de eerdere onttrekking aan het wettig gezag en de kennelijk zeer sterke wens van de verdachte om bij haar kinderen te zijn, brengt de rechtbank tot de conclusie dat de verdachte haar kinderen wilde ontvoeren en dat sprake is van opzet.
Verder is de rechtbank van oordeel dat de uitvoering van het plan zich in een dusdanig vergevorderd stadium bevond, dat sprake is van een begin van uitvoering. De verdachte heeft immers midden in de nacht van 23 januari 2024 gepoogd de woning van aangeefster in te komen, terwijl zij op dat moment het appartement in Spanje reeds had klaargemaakt voor haar eigen komst en de komst van haar kinderen.
De rechtbank acht gelet op het voorgaande wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 3 primair ten laste gelegde feit heeft begaan.
3.4.
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de onder 1, 2, 3 primair en 4 ten laste gelegde feiten heeft begaan, met dien verstande dat
1.
zij in de periode van 1 december 2023 tot en met 26 februari 2024 te Heemstede en/of Haarlem en/of op andere plaatsen in Nederland en/of in Spanje, wederrechtelijk stelselmatig opzettelijk inbreuk heeft gemaakt op eens anders persoonlijke levenssfeer, te weten die van [het slachtoffer], door
- meermalen (al dan niet ’s nachts) zich op te houden in de omgeving van [het slachtoffer] en de woning van [het slachtoffer];
- meermalen e-mails en whatsappberichten te sturen;
- purschuim door de brievenbus van de woning van [het slachtoffer] te spuiten en de achterdeur en het tuinhek van de woning met verf te bespuiten en
- een ruit van de auto van [het slachtoffer] in te slaan / te vernielen en
- bomen in de tuin van [het slachtoffer] met verf te bespuiten en
- (met een koevoet / breekvoorwerp) de voordeur en het kozijn van de woning van [het slachtoffer] te beschadigen en
- zich op te houden bij de school van de minderjarige [naam A], die aan [het slachtoffer] zorg is toevertrouwd en
- meermalen een GPS tracker / baken te plaatsen onder de auto van [het slachtoffer] en
- meermalen de locatie van de geplaatste GPS trackers / bakens middels SMS bericht heeft opgevraagd en gecontroleerd
met het oogmerk die [het slachtoffer], te dwingen iets te doen en/of te dulden;
2.
zij in de periode van 25 februari 2024 tot en met 26 februari 2024 te Nederland opzettelijk heeft gehandeld in strijd met een gedragsaanwijzing gegeven krachtens artikel 509hh, eerste lid, onderdeel b van het Wetboek van Strafvordering, te weten de gedragsaanwijzing d.d. 13 februari 2024, gegeven door de officier van justitie te Noord-Holland door twee e-mailberichten en meerdere whatsappberichten (uit naam van begraafplaats Westerveld) te sturen naar [het slachtoffer];
3.
zij in de periode van 01 januari 2024 tot en met 24 januari 2024 te Haarlem en/of Heemstede en/of elders te Nederland en/of in Spanje, ter uitvoering van het door haar voorgenomen misdrijf om opzettelijk drie minderjarigen ([naam A], [naam B], [naam C]) beneden de twaalf jaren oud aan het wettig over hen gesteld gezag te onttrekken, (al dan niet) terwijl list, geweld en/of bedreiging met geweld zou worden gebezigd, met dat opzet:
- twee GPS trackers / bakens, een pruik, een taser, pepperspray, tie-wraps, tape en medicatie (temazepam) heeft verzameld en/of voorhanden heeft gehad;
- (meermalen) een GPS-tracker / baken onder de auto van [het slachtoffer] (aan wiens zorg de genoemde minderjarigen waren toevertrouwd) heeft geplaatst en de locatie daarvan heeft gecontroleerd;
- een appartement en een auto in Spanje heeft gehuurd;
- met die gehuurde auto naar Nederland is gereden;
- voorzien van een breekijzer, althans een breekvoorwerp, naar de woning van [het slachtoffer] is gegaan, alwaar de drie minderjarigen verbleven en
- heeft geprobeerd de woning binnen te gaan door met een breekijzer, althans een breekvoorwerp voordeur en raamkozijn van de woning te forceren,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
4.
zij in de periode van 26 februari 2024 tot en met 6 maart 2024 te Haarlem een busje pepperspray, zijnde een voorwerp bestemd voor het treffen van personen met een weerloosmakende en/of traanverwekkende stof van de categorie II, onder 6°, voorhanden heeft gehad.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten zijn verbeterd. Blijkens het verhandelde op de terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in haar verdediging.
Wat aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

4.Kwalificatie en strafbaarheid van de feiten

Het bewezenverklaarde levert op:
feit 1:
belaging;
feit 2:
opzettelijk handelen in strijd met een gedragsaanwijzing, gegeven krachtens artikel 509hh, eerste lid, onderdeel b, van het Wetboek van Strafvordering, meermalen gepleegd;
feit 3:
poging tot opzettelijk een minderjarige onttrekken aan het wettig over hem gesteld gezag, meermalen gepleegd;
feit 4:
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is dan ook strafbaar.

5.Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dan ook strafbaar.

6.Motivering van de straf

6.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden.
6.2
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft geen standpunt ingenomen met betrekking tot de gevorderde gevangenisstraf.
6.3
Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de straf die aan de verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van de verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zich gedurende een periode van ongeveer drie maanden schuldig gemaakt aan belaging van aangeefster (haar moeder), waarbij de verdachte zich veelvuldig heeft opgehouden in de nabije omgeving van (de woning van) aangeefster en haar meerdere e-mails en whatsappberichten heeft gestuurd. Ook heeft de verdachte twee keer een gps-baken onder de auto van aangeefster geplaatst en heeft zij maandenlang meerdere keren per dag de locatie daarvan opgevraagd. Daarnaast zijn er meerdere vernielingen gepleegd bij de woning van aangeefster. Door zo te handelen heeft de verdachte op indringende wijze inbreuk gemaakt op de persoonlijke levenssfeer en het gevoel van veiligheid van aangeefster. Op 13 februari 2024 is door de officier van justitie een gedragsaanwijzing uitgevaardigd inhoudende onder andere een verbod om contact op te nemen met aangeefster. Op 25 en 26 februari 2024 heeft de verdachte deze gedragsaanwijzing overtreden waarmee zij opnieuw geen respect blijkt te hebben voor de persoonlijke levenssfeer van aangeefster.
Daarnaast heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan een poging tot het onttrekken van haar drie kinderen aan het wettig gezag. Daarbij heeft de verdachte onder andere geprobeerd in te breken in de woning van aangeefster, alwaar haar kinderen op grond van een machtiging tot uithuisplaatsing verbleven. Met deze handelwijze heeft de verdachte blijk gegeven geen respect te hebben voor de rechterlijke beslissing waarbij haar kinderen onder toezicht zijn gesteld. Dat de verdachte naar haar mening onvoldoende in staat werd gesteld om contact met haar kinderen te hebben, kan haar handelwijze op geen enkele manier rechtvaardigen. Slachtoffers van een dergelijk strafbaar feit kunnen geruime tijd lijden onder de psychische gevolgen van wat hen is aangedaan. Dit is in het bijzonder het geval wanneer het feit wordt gepleegd door een persoon op wie een kind dient te kunnen vertrouwen en die het belang van een kind voorop dient te stellen, te weten de moeder, en wanneer het feit plaatsvindt in een omgeving waar men zich veilig en geborgen behoort te kunnen voelen, zoals thuis.
Gelet op de ernst van de feiten acht de rechtbank een onvoorwaardelijke gevangenisstraf passend. Bij de hoogte van de aan de verdachte op te leggen gevangenisstraf houdt de rechtbank rekening met het feit dat – zoals hieronder nader toegelicht – aan de verdachte tevens de maatregel van terbeschikkingstelling (TBS-maatregel) met dwangverpleging wordt opgelegd.
Daarnaast houdt de rechtbank in strafmatigende zin rekening met het hierna te bespreken rapport van het Pieter Baan Centrum (PBC) van 29 april 2025, waarin wordt geadviseerd om de onder 1, 2 en 3 bewezen verklaarde feiten haar in verminderde mate toe te rekenen. De rechtbank neemt deze conclusie over en maakt die tot de hare.
De rechtbank is, gelet op het voorgaande, van oordeel dat voor de bewezen verklaarde feiten een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 3 maanden passend en geboden is. De tijd die de verdachte reeds in voorarrest heeft doorgebracht, zal hierop in mindering worden gebracht.

7.Motivering van de maatregel

7.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat naast een gevangenisstraf aan de verdachte de TBS-maatregel met dwangverpleging zal worden opgelegd. Daarbij heeft zij zich op het standpunt gesteld dat de totale duur van de TBS-maatregel een periode van vier jaren te boven kan gaan, omdat sprake is van een misdrijf dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen. Indien de rechtbank een gemaximeerde TBS-maatregel oplegt, dient daarnaast een gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel als bedoeld in artikel 38z Sr aan de verdachte te worden opgelegd, aldus de officier van justitie.
7.2
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft primair verzocht geen TBS-maatregel aan de verdachte op te leggen, omdat niet is voldaan aan het gevaarscriterium van artikel 37a Sr. Daartoe heeft hij aangevoerd dat uit het rapport van het PBC van 29 april 2025 blijkt dat de deskundigen over onvoldoende informatie beschikten om zich uit te laten over het risico op geweld bij stalking, het risico op terugval en het risico op psychosociale schade bij de verdachte. Daarnaast is de raadsman van mening dat de ten laste gelegde feiten de oplegging van de zware TBS-maatregel niet rechtvaardigen. Bovendien is het volgens de raadsman in dat geval praktisch onmogelijk om op korte termijn te starten met behandeling en contactherstel met de kinderen, terwijl dat door de deskundigen van het PBC wel cruciaal wordt geacht. Subsidiair heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat sprake dient te zijn van een gemaximeerde TBS-maatregel.
7.3
Oordeel van de rechtbank
De verdachte is naar aanleiding van wat haar is ten laste gelegd in het PBC onderzocht door psycholoog G.M. Jansen, psychiater M.D. van Ekeren en arts in opleiding tot psychiater L.E. van der Bijl. Deze deskundigen hebben daar op 29 april 2025 een rapport over uitgebracht. De verdachte heeft haar medewerking aan het PBC-onderzoek geweigerd. Desondanks hebben de deskundigen, met gebruik van een milieuonderzoek, informatie over de voorgeschiedenis van de verdachte en de observaties in het PBC – samengevat en voor zover hier van belang – het volgende gerapporteerd:
(i) De deskundigen zijn op grond van een consistent gedragspatroon over de tijd (zoals blijkt uit de beschikbare gegevens over haar levensgeschiedenis en uit het strafdossier), in combinatie met de korte gesprekscontacten en de (groeps)observaties tot de diagnostische conclusie gekomen dat sprake is van psychopathologie/een psychische stoornis, waarvan de precieze etiologie nog niet goed te bepalen is. De psychopathologie van de verdachte is samen te vatten als een combinatie van affectieve stuwing en structurele oordeels- en kritiekstoornissen, die het gedrag van de verdachte sturen. Deze vastgestelde forensisch relevante psychische functiestoornissen zijn dermate ernstig en pervasief over de tijd, dat deze niet alleen kunnen worden begrepen als een mogelijke stressreactie ten gevolge van het onderzoek zelf of van de civiel en strafrechtelijk lopende procedures. Het structurele disfunctionele gedragspatroon overstijgt een reactieve ontregeling in ruime mate.
(ii) Vanuit collaterale informatie wordt duidelijk dat de vastgestelde forensisch relevante functiestoornissen die tijdens de observatie in het PBC gezien worden al gedurende langere tijd bestaan en daarom ook tijdens de ten laste gelegde feiten (tussen 1 december 2023 en 6 maart 2024) aanwezig waren. De deskundigen achten het aannemelijk dat het handelen van de verdachte ten tijde van de tenlastegelegde feiten, indien bewezen, in grote mate werd bepaald door de vastgestelde psychische stoornis.
(iii) Op basis van het klinisch beeld wordt het risico op stalking van aangeefster of een ander die voor haar kinderen zorgt en instanties die betrokken zijn bij het gezag over haar kinderen als hoog geschat en is het aannemelijk dat wanneer de spanning toeneemt (doordat de verdachte steeds verder verwijderd raakt van het gezag over haar kinderen), de gewetensfuncties, realiteitstoetsing en impulscontrole verder onder druk komen te staan, met inadequaat gedrag (in eerste instantie gericht tegen instanties) tot gevolg.
(iv) Om het recidivegevaar te beperken is het, gezien de ernst van de psychopathologie (de kracht van haar overtuigingen), nodig om de verdachte intensief, intramuraal en langdurig te behandelen. Door het ontbreken van zelfreflectie, ziektebesef en behandelmotivatie is de verwachting dat de verdachte zich niet vrijwillig zal laten begeleiden. Gezien de aard van de psychopathologie verwachten de deskundigen dat het opbouwen van een behandelrelatie zeer moeizaam zal gaan en veel tijd zal kosten. Indien de oorzaken van het gedrag van de verdachte (affectieve stuwing door een ervaren gevoel van bedreiging en een gestoord oordeels- en kritiekvermogen) onvoldoende behandeld zijn, schuilt hierin echter ook het grootste risico op geweld. Gezien de tijd die nodig is voor (het toeleiden naar) adequate diagnostiek, de intensieve behandeling en de afwezigheid van behandelmotivatie, adviseren de deskundigen de behandeling vorm te geven in het kader van een TBS met dwangverpleging.
De rechtbank heeft verder kennisgenomen van het reclasseringsrapport van 15 mei 2025. In dit rapport schrijft de reclassering dat zij de risico’s op recidive en letsel hoog inschat, aansluitend bij de risico-inschatting van het PBC. Dit betekent dat deze risico’s bij het uitblijven van gedragsverandering worden ingeschat als hoog. Het risico op onttrekken aan voorwaarden wordt eveneens ingeschat als hoog. De reclassering wijst in dit verband op de externaliserende houding van de verdachte en haar gebrek aan zelfinzicht. Hierdoor en vanwege een gebrek aan behandelmotivatie is het onmogelijk om een plan van aanpak binnen een voorwaardelijk kader te maken. Gelet op het voorgaande komt de reclassering tot de conclusie dat een behandeling gericht op het psychisch functioneren in een gedwongen kader noodzakelijk is.
De rechtbank stelt op grond van de conclusies van de deskundigen vast dat de verdachte tijdens de bewezen verklaarde feiten leed aan een ziekelijke stoornis of gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens. Daartoe is redengevend wat onder (i) en (ii) is genoemd. Verder is de rechtbank van oordeel dat het risico op recidive en geweld hoog is, met name als de verdachte onbehandeld blijft. Daartoe is redengevend wat onder (iii) en (iv) en in het reclasseringsrapport is genoemd. Bovendien is daarbij van belang dat de verdachte de gedragsaanwijzing, die haar was opgelegd naar aanleiding van de verdenking van belaging, heeft overtreden door alsnog contact te zoeken met de aangeefster. De rechtbank betrekt daarbij ook dat de verdachte eerder in oktober 2022 – zonder voorafgaand overleg met de voogd – met haar kinderen naar het buitenland is vertrokken, terwijl op dat moment sprake was van een ondertoezichtstelling. Voor dit feit is de verdachte nog niet onherroepelijk veroordeeld, echter staat niet ter discussie dat zij geen toestemming had om met haar kinderen het land te verlaten.
Concluderend stelt de rechtbank
met betrekking tot de feiten 1 en 3 primairvast dat aan de wettelijke eisen als genoemd in de artikelen 37a en 37b, eerste lid, Sr is voldaan. Bij de verdachte was ten tijde van het begaan van het bewezen verklaarde sprake van een ziekelijke stoornis of gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens, de verdachte wordt veroordeeld voor feiten waarvoor de TBS-maatregel kan worden opgelegd, en naar het oordeel van de rechtbank eist de algemene veiligheid van personen en goederen oplegging van de TBS-maatregel en het bevel dat de verdachte van overheidswege wordt verpleegd.
De TBS-maatregel wordt opgelegd wegens een misdrijf dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen, zodat de duur van de TBS-maatregel niet op voorhand is gemaximeerd. Dat wordt als volgt toegelicht.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan de belaging van haar moeder en heeft geprobeerd haar kinderen te onttrekken aan het wettig gezag door hen mee te nemen naar Spanje. Zij heeft daartoe geprobeerd de woning van haar moeder binnen te gaan. Zij had voorwerpen voorhanden die kunnen worden gebruikt bij het plegen van geweldsmisdrijven, namelijk pepperspray, een taser, tape en tie-wraps. Dat de verdachte het toepassen van geweld niet zou schuwen, blijkt ook uit de zoekslagen op haar telefoon naar onder meer de effecten van het gebruik van een taser op het menselijk lichaam en het zoeken naar ‘aanvallen met taser’. Het gedrag van de verdachte was bovendien al geëscaleerd van het zoeken van (telefonisch) contact naar het veelvuldig plegen van vernielingen. Op grond van al deze omstandigheden, in onderling verband en samenhang bezien, zijn er zeer concrete aanwijzingen dat de verdachte van plan was geweld toe te passen. De rechtbank is daarom van oordeel dat gevaar heeft bestaan voor de onaantastbaarheid van het lichaam van aangeefster en/of anderen. Daarbij komt dat uit de beschikking van de rechtbank Noord-Holland van 24 mei 2024, waarbij het ouderlijk gezag van de verdachte wordt beëindigd en LJ&R wordt benoemd tot voogd van [naam A], [naam B] en [naam C], blijkt dat (i) onder meer het weggehaald worden uit hun vertrouwde omgeving en het stoppen van de schoolgang, heel ingrijpend zijn geweest voor de kinderen, (ii) de kinderen hebben aangegeven dat zij bang zijn dat hun moeder hen opnieuw zal meenemen en (iii) het van groot belang is dat zij dit niet nogmaals moeten doormaken. De rechtbank is van oordeel dat het meenemen van de kinderen naar een ander land schadelijk voor hen zou zijn geweest en dat de poging tot ontvoering van de kinderen in die zin ook gericht was tegen de onaantastbaarheid van het lichaam van de kinderen.
De rechtbank benadrukt op grond van het rapport van het PBC van 29 april 2025 dat het van belang is dat de behandeling van de verdachte zo spoedig mogelijk aanvangt. In dat licht bezien is de rechtbank het te meer eens met de opmerking van de raadsman dat het buitengewoon zorgelijk is dat de wachtlijst voor opname in een TBS-kliniek op dit moment zeer lang is. In de rechtspraak is meermalen de ‘noodklok’ geluid over deze zogenoemde ‘passantenproblematiek’. Ook de rechtbank onderschrijft de noodzaak en wenselijkheid dat op zo kort mogelijke termijn deze wachtlijst wordt aangepakt. De rechtbank ziet desondanks, gelet op hetgeen hiervoor is overwogen en vanuit het oogpunt van beveiliging, geen andere mogelijkheid dan oplegging van de TBS-maatregel met dwangverpleging.

8.Beslag

Onder de verdachte is in beslag genomen:
BUS Pepperspray;
1 STK Pruik;
23 STK Tie wrap;
2 STK Draad;
1 STK Plakband;
1 STK Baken / tracker;
1 STK Gps baken.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft onttrekking aan het verkeer gevorderd van de onder 1 tot en met 5 in beslag genomen voorwerpen. Ten aanzien van de onder 6 en 7 in beslag genomen voorwerpen heeft de officier van justitie verbeurdverklaring gevorderd.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht tot teruggave van de onder 1 tot en met 7 in beslag genomen voorwerpen.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat de onder de verdachte in beslag genomen en niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
  • 1 BUS Pepperspray;
  • 1 STK Pruik;
  • 23 STK Tie wrap;
  • 2 STK Draad;
  • 1 STK Plakband;
  • 1 STK Baken / tracker;
  • 1 STK Gps baken;
dienen te worden verbeurd verklaard. Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de onder 1, 3 primair en 4 bewezen verklaarde feiten met betrekking tot die voorwerpen, die aan de verdachte toebehoren, zijn begaan.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
  • 33, 33a, 37a, 37b, 45, 57, 184a, 279, 285b Sr;
  • 26, 55 Wet wapens en munitie.

10.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart bewezen dat de verdachte de onder 1, 2, 3 primair en 4 ten laste gelegde feiten heeft begaan zoals hiervoor onder 3.4 weergegeven;
Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt haar daarvan vrij;
Bepaalt dat de onder 3.4 bewezen verklaarde feiten de hierboven onder 4. vermelde strafbare feiten opleveren;
Verklaart de verdachte hiervoor strafbaar;
Veroordeelt de verdachte ten aanzien van de feiten 1, 2, 3 primair en 4 tot een gevangenisstraf voor de duur van
3 (drie) maanden;
Bepaalt dat de tijd die de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
Gelast ten aanzien van de feiten 1 en 3 primair dat de verdachte ter beschikking wordt gesteld, en beveelt dat zij van overheidswege wordt verpleegd;
Verklaart verbeurd:
  • 1 BUS Pepperspray;
  • 1 STK Pruik;
  • 23 STK Tie wrap;
  • 2 STK Draad;
  • 1 STK Plakband;
  • 1 STK Baken / tracker;
  • 1 STK Gps baken.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. T. de Bont, voorzitter,
mr. M. Rigter en mr. E.L. Hoogstraate, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier mr. L.E.H. de Koning,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 24 juni 2025.