In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Noord-Holland op 13 augustus 2025 uitspraak gedaan in een geschil tussen een passagier en de vervoerder, Deutsche Lufthansa Aktiengesellschaft. De passagier had een vervoersovereenkomst gesloten met de vervoerder voor een vlucht van Amsterdam via Frankfurt naar Addis Ababa. Door een vertraging van de vlucht van Amsterdam naar Frankfurt heeft de passagier haar aansluitende vlucht gemist en is zij 23 uur en 57 minuten later dan gepland in Addis Ababa aangekomen. De passagier vorderde compensatie van € 600,00 op basis van de Verordening (EG) nr. 261/2004, maar de vervoerder weigerde te betalen. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de vertraging niet het gevolg was van buitengewone omstandigheden, waardoor de vervoerder in beginsel verplicht was tot compensatie. De rechter oordeelde dat de vertraging door niet-buitengewone omstandigheden de eerste schakel in de causaliteit was die tot de uiteindelijke vertrekvertraging leidde. De vordering tot betaling van de hoofdsom werd toegewezen, evenals de wettelijke rente, terwijl de vordering tot vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten werd afgewezen. De proceskosten werden aan de vervoerder opgelegd, en het gevorderde certificaat werd afgewezen wegens gebrek aan belang.