ECLI:NL:RBNHO:2025:9398

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
15 augustus 2025
Publicatiedatum
14 augustus 2025
Zaaknummer
C/15/363396 / KG ZA 25-163
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis in kort geding over voorlopige zorgregeling tussen ouders van minderjarige

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 15 augustus 2025 een vonnis gewezen in een kort geding waarin een voorlopige zorgregeling voor een minderjarige is vastgesteld. De vrouw en de man, die beiden afkomstig zijn uit Oekraïne, hebben een affectieve relatie gehad van 2016 tot 2023 en gezamenlijk ouderlijk gezag over hun kind, [minderjarige], dat in 2018 is geboren. De vrouw heeft de voorzieningenrechter verzocht om een vonnis te wijzen omdat de man zich niet aan de afspraken houdt die zijn gemaakt over de zorgregeling. Tijdens de mondelinge behandeling op 7 mei 2025 hebben partijen afspraken gemaakt, maar de vrouw heeft later aangegeven dat de man deze afspraken niet nakomt. De rechtbank heeft geoordeeld dat er voldoende aanleiding is om de man te veroordelen tot het naleven van de zorgregeling, met een dwangsom als prikkel. De vordering van de man om de vrouw te veroordelen tot het naleven van de zorgregeling is afgewezen, omdat niet is aangetoond dat zij haar verplichtingen niet nakomt. De proceskosten zijn gecompenseerd, zodat iedere partij de eigen kosten draagt.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Insolventie
Zittingsplaats Haarlem
zaaknummer / rolnummer: C/15/363396 / KG ZA 25-163
Vonnis in kort geding van 15 augustus 2025
in de zaak van
[de vrouw],
wonende te [plaats 1],
eiseres in conventie,
verweerster in reconventie,
advocaat mr. J.J.M. Kleiweg te Amsterdam,
tegen
[de man],
wonende te [plaats 2],
gedaagde in conventie,
eiser in reconventie,
advocaat mr. E. El-Sharkawi te Den Haag.
Partijen zullen hierna de vrouw en de man genoemd worden.
De zaak in het kort
De rechtbank heeft een voorlopige zorgregeling vastgesteld. Partijen vorderen in deze spoedprocedure allebei dat de ander die voorlopige zorgregeling stipt nakomt. Partijen hebben ter zitting afspraken gemaakt en in dat kader verzocht nog geen vonnis te wijzen.
De vrouw heeft de voorzieningenrechter echter nadien bericht dat zij nu toch een vonnis wenst omdat de man deze afspraken niet naar behoren nakomt. Daarom wordt dit vonnis gewezen waarbij een dwangsom als prikkel zal worden verbonden aan het stipt nakomen van de zorgregeling.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding met de producties 1 tot en met 7
  • de conclusie van antwoord tevens eis in reconventie
  • de mondelinge behandeling op 7 mei 2025.
1.2.
Voor de mondelinge behandeling op 7 mei 2025 zijn verschenen de vrouw, bijgestaan door mr. Kleiweg voornoemd en de man, bijgestaan door mr. El-Sharkawi voornoemd. Partijen zijn verder bijgestaan door mevrouw [tolk], tolk in de Russische taal.
1.3.
Ter zitting van 7 mei 2025 hebben partijen de volgende afspraken gemaakt die in een proces-verbaal zijn vastgelegd:
De man en de vrouw zijn het er over eens dat de zorgregeling zoals die is vastgelegd in de beschikking van 27 augustus 2024 stipt moet worden nagekomen door beide partijen.
Dit houdt ook in dat de man niet in afwijking van die regeling aan moet komen bij de locatie waar de vrouw met [minderjarige] verblijft.
Als de vrouw in afwijking van de regeling een keer om oppas verlegen zit en ze wil daarvoor de hulp van de man, zal zij dat per e-mail aan hem vragen.
De man zal maximaal eenmaal per dag bellen met [minderjarige].
Vervolgens is de procedure pro forma aangehouden voor de duur van 3 maanden in afwachting van bericht van een van de advocaten over het gewenste vervolg van de procedure.
1.4.
De advocaat van de vrouw heeft in een brief van 4 augustus 2025 de voorzieningenrechter verzocht vonnis te wijzen omdat de afspraken niet naar behoren worden nagekomen. De advocaat van de man is om een reactie gevraagd. In een bericht van 14 augustus 2025 heeft de man betwist dat de zorgregeling niet wordt nagekomen. Ook hij verzoekt de voorzieningenrechter vonnis te wijzen.
1.5.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Partijen hebben van 2016 tot 2023 een affectieve relatie gehad. Uit deze relatie is op [geboortedatum] 2018 in [plaats 3] (Oekraïne) [minderjarige] geboren.
De man heeft [minderjarige] erkend en partijen oefenen gezamenlijk het ouderlijk gezag uit over [minderjarige].
2.2.
Partijen zijn afkomstig uit Oekraïne en wonen in Nederland. De man heeft de Syrische nationaliteit en de vrouw en [minderjarige] hebben de Oekraïense nationaliteit. De vrouw woont met [minderjarige] in een opvanglocatie in [plaats 1]. De man heeft een woning in [plaats 2].
2.3.
Tussen de man en [minderjarige] bestaat een goed en hecht contact en partijen hebben in overleg een zorgregeling afgesproken. De man nam [minderjarige] echter ook regelmatig mee buiten deze zorgregeling om, zonder dit met de vrouw af te stemmen.
2.4.
De vrouw heeft in maart 2024 bij deze rechtbank een verzoekschrift ingediend onder meer om de overeengekomen zorgregeling vast te laten leggen. In die zaak heeft op 13 augustus 2024 een mondelinge behandeling plaatsgevonden. Tijdens die mondelinge behandeling hebben partijen overeenstemming bereikt over een voorlopige zorgregeling. De rechtbank heeft deze zorgregeling in een beschikking van 27 augustus 2024 als volgt vastgelegd:
- [minderjarige] verblijft op zaterdag bij de moeder;
- [minderjarige] wordt op zondagochtend om 9:00 uur door de vader bij de moeder opgehaald
en blijft tot maandag 19:30 uur bij hem. De vader brengt [minderjarige] op maandag naar
school;
- [minderjarige] verblijft op dinsdag en woensdag bij de moeder;
- de vader haalt [minderjarige] op donderdag na zijn werk - om 15:00 uur - bij de moeder op
en brengt haar om 19:30 uur weer terug bij de moeder. [minderjarige] is vervolgens tot en
met zaterdag bij de moeder.

3.De vorderingen de standpunten van partijen

in conventie en in reconventie
3.1.
De vrouw vordert in conventie dat de voorzieningenrechter de man veroordeelt om de voorlopige zorgregeling uit de beschikking van 27 augustus 2024 stipt na te komen, op straffe van een dwangsom voor iedere keer dat de man [minderjarige] niet op tijd haalt of terugbrengt en de man verbiedt om [minderjarige] bij de vrouw op te halen op een ander moment dan in de beschikking van de rechtbank is bepaald, eveneens op straffe van een dwangsom, onder compensatie van de proceskosten.
3.2.
De vrouw voert aan dat het voor haar en voor [minderjarige] te onrustig is als de man [minderjarige] buiten de afgesproken omgangsmomenten komt opzoeken en/of ophalen en haar bovendien pas rond 20:00 uur terugbrengt.
3.3.
De man voert verweer. Hij stelt dat het de vrouw zelf is die hem soms op zaterdag vraagt of hij [minderjarige] vast op kan halen omdat zij een afspraak heeft, waarmee zij van de regeling afwijkt en waarna hij [minderjarige] op zondagavond weer bij de vrouw terugbrengt omdat het anders te lang is voor haar. Hij erkent verder dat hij [minderjarige] tussendoor af en toe ophaalt, maar alleen op momenten als [minderjarige] hem dat vraagt omdat de vrouw haar alleen gelaten heeft zonder oppas. Hij vordert in reconventie op zijn beurt dat de vrouw wordt veroordeeld de zorgregeling stipt na te komen en [minderjarige] niet alleen thuis te laten, op straffe van een dwangsom.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

in conventie en in reconventie

4.1.
Beide partijen vorderen veroordeling van de andere partij om de zorgregeling stipt na te komen. Daarom zullen de vorderingen in conventie en in reconventie gezamenlijk worden behandeld en beoordeeld.
4.2.
Beide partijen hebben ter zitting benadrukt dat zij willen dat de ander de afgesproken zorgregeling stipt nakomt. De vrouw heeft verklaard dat de man zich niet altijd aan de afgesproken tijden houdt en [minderjarige] ook regelmatig buiten de afgesproken tijdstippen ophaalt. Zij heeft verklaard dat dit haar stress geeft en ook voor [minderjarige] te onrustig is. De man heeft dit niet weersproken maar heeft verklaard dat hij [minderjarige] ophaalt als de vrouw haar bij een vriendin heeft achtergelaten of als [minderjarige] hem vraagt te komen. Partijen hebben vervolgens afspraken gemaakt ter zitting om de vastgelegde regeling stipt na te komen, welke afspraken zijn vastgelegd in een proces-verbaal. De verdere behandeling van de zaak is drie maanden aangehouden om te kijken of de afspraken worden nagekomen. Begin augustus heeft de vrouw de voorzieningenrechter gevraagd vonnis te wijzen. Volgens haar houdt de man zich niet aan de afspraken. De man heeft dit betwist. Hij heeft verklaard dat partijen de zorgregeling stipt nakomen en goed met elkaar communiceren.
4.3.
Hoewel de man stelt dat hij zich stipt houdt aan de afgesproken zorgregeling ervaart de vrouw dit blijkbaar anders. Uit de overgelegde stukken blijkt dat de man tot redelijk kort voor de zitting volledig zijn eigen plan trok en zich niet hield aan de vastgestelde zorgregeling, ook niet nadat hij er meerdere keren op aangesproken was. Mede gelet op het verzoek van de vrouw om vonnis te wijzen omdat de afspraken nog steeds niet worden nagekomen, is de voorzieningenrechter – in het licht van deze voorgeschiedenis – van oordeel dat voldoende aannemelijk is geworden is dat de man een van buiten komende prikkel kan gebruiken om te zorgen dat hij de voorlopige zorgregeling – in het belang van [minderjarige] –nakomt. Daarom zal de vordering van de vrouw om de man daartoe te veroordelen op straffe van een dwangsom, worden toegewezen. De gevorderde dwangsom zal wel worden gematigd en er zal een maximum worden verbonden aan de te verbeuren dwangsommen. Als de man zich houdt aan de vastgestelde zorgregeling zal hij van de dwangsom geen last hebben. Voor de duidelijkheid overweegt de voorzieningenrechter dat geen dwangsom wordt verbeurd als de man incidenteel iets te laat of te vroeg is; een marge van vijftien minuten acht de voorzieningenrechter, gelet op de woonplaatsen van partijen, redelijk.
4.4.
De vordering van de man om de vrouw te veroordelen de regeling stipt na te komen wordt afgewezen, omdat de man bij toewijzing van deze vordering onvoldoende belang heeft. Na de aanhouding is niet gesteld of gebleken dat de vrouw haar deel van de afspraken, om niet anders dan na een afspraak tussen partijen op een schriftelijk verzoek van de regeling af te wijken, niet is nagekomen. De vrouw heeft weersproken dat zij [minderjarige] alleen thuis laat. Uit de stukken is ook niet aannemelijk geworden dat zij dat wel doet. Als het nodig is laat de vrouw haar bij een vriendin van haar achter die dan op [minderjarige] past, zo stelt zij. Dat staat de vrouw vrij. De man heeft weliswaar verklaard dat [minderjarige] het bij die oppas niet leuk vindt en hem dan vraagt haar te komen halen, maar het is aan hem om op zo’n moment aan [minderjarige] duidelijk te maken dat hij haar niet kan komen ophalen.
Het is immers niet aan [minderjarige] om dit te bepalen en partijen moeten hierin één lijn trekken om dit aan haar duidelijk te maken. Het is van belang dat partijen zich houden aan de afspraken die zij over de zorgregeling hebben gemaakt, ook in het belang van [minderjarige]. Uiteraard mag de vrouw als dat noodzakelijk is de hulp van de man inroepen als oppas voor [minderjarige], maar zoals ter zitting besproken zal de vrouw zo’n verzoek dan vooraf schriftelijk doen.
4.5.
Omdat het geschil voortkomt uit de affectieve relatie die partijen hebben gehad, zullen de proceskosten worden gecompenseerd in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
in conventie
5.1.
veroordeelt de man de voorlopige zorgregeling zoals opgenomen in de beschikking van deze rechtbank van 27 augustus 2024 na te komen, door [minderjarige] op de afgesproken tijd op te halen of terug te brengen bij de vrouw of haar niet op te halen op een ander tijdstip dan volgens de voorlopige zorgregeling, tenzij partijen dit in onderling overleg schriftelijk hebben afgesproken, een en ander op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 100,00 per keer dat de man na betekening van dit vonnis handelt in strijd met deze veroordeling, met een maximum aan de te verbeuren dwangsommen van € 2.500,-,
5.2.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.3.
wijst af het meer of anders gevorderde,
in reconventie
5.4.
wijst het gevorderde af,
in conventie en in reconventie voorts
5.5.
compenseert de proceskosten in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.J. Wolfs en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier C. Vis-van Zanden op 15 augustus 2025. [1]

Voetnoten

1.type: 1155