6.3Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de straf die aan de verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van de verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken. In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
Ernst van de feiten
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan ernstige strafbare feiten. Hij heeft tijdens zijn dienstverband bij [ bedrijfsnaam A] de persoonsgegevens van 39.307 klanten van [provider A]/[provider B] gekopieerd en opgeslagen op zijn privételefoon en -laptop. Het verzamelen van de gegevens is niet op een enkel moment gebeurd, maar vond constant en tijdens vrijwel zijn gehele dienstverband plaats. Vervolgens heeft de verdachte – ruim anderhalf jaar na beëindiging van zijn dienstverband bij [ bedrijfsnaam A] – een mail gestuurd naar zijn voormalig werkgever waarin hij dreigde met openbaarmaking van deze gegevens, tenzij €50.000 in bitcoin aan hem zou worden betaald. Hoewel de verdachte herhaaldelijk de gelegenheid heeft gehad zijn handelen te staken, heeft hij zijn voornemen om de persoonsgegevens van klanten van [provider A]/[provider B] te verzamelen en zijn ex-werkgever daarmee af te dreigen gedurende langere tijd voortgezet.
Op de gegevensdragers van de verdachte zijn in overgrote meerderheid persoonsgegevens van klanten van [provider A]/[provider B] aangetroffen van personen met een leeftijd van 50 jaar of ouder. De bestanden waarin deze gegevens waren opgeslagen waren onder andere gesorteerd op en vernoemd naar de bank waarvan de betreffende klant gebruik maakte en de leeftijdscategorie waartoe de klant zich bevond. De rechtbank leidt hieruit af dat de verdachte die specifieke gegevens doelbewust heeft verzameld en op deze wijze heeft geordend. Het is de rechtbank bekend dat dergelijke gegevens van personen boven de 50 jaar op grote schaal worden gebruikt bij verschillende vormen van (online) fraude, zoals bankhelpdeskfraude of vriend-in-nood fraude. De rechtbank leidt uit de verzamelende persoonsgegevens, de manier van ordenen en het feit dat een door de verdachte aangemaakt bestand met persoonsgegevens daadwerkelijk is aangetroffen in een dossier betreffende bankhelpdeskfraude, af dat de door de verdachte aangemaakte bestanden met persoonsgegevens ook bestemd moeten zijn geweest voor verdere verspreiding ten behoeve van criminele activiteiten.
De verdachte heeft met zijn handelen het vertrouwen dat eenieder moet kunnen stellen in de integere en zorgvuldige omgang met persoonsgegevens door bedrijven in hoge mate geschaad. De gevolgen van dergelijke grootschalige cyberdiefstallen zijn enorm en raken zowel de betrokken bedrijven als alle personen van wie persoonsgegevens gelekt zijn. Het ondermijnt het maatschappelijk vertrouwen op ernstige wijze als de vele slachtoffers niet weten wie over hun persoonsgegevens beschikt en wat er met die gegevens gebeurt. Ook ondermijnt dit het vertrouwen in instituties als banken, omdat met behulp van gelekte persoonsgegevens op grote schaal mensen worden opgelicht die zich per email, sms of telefoon voordoen als bankmedewerker. Het wegvallen van dat vertrouwen kan het maatschappelijk verkeer ernstig ontwrichten. Daarnaast heeft de verdachte het vertrouwen dat [ bedrijfsnaam A] in hun werknemer mocht hebben aangetast. Hij heeft zijn eigen financiële gewin voorop gesteld, zonder daarbij stil te staan bij de gevolgen van zijn handelen voor zijn voormalig werkgever en de betrokken klanten van [provider A]/[provider B]. De rechtbank rekent hem dit zwaar aan.
Persoon van de verdachte
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft de rechtbank gelet op het strafblad van de verdachte van 18 juni 2025, waaruit blijkt dat hij niet eerder is veroordeeld.
Daarnaast heeft de rechtbank kennisgenomen van het reclasseringsrapport van 27 oktober 2023. Hoewel de reclassering het risico op recidive inschat als laag adviseert zij een straf met bijzondere voorwaarden op te leggen, te weten een meldplicht en een gedragsinterventie cognitieve vaardigheden. De reclassering acht het zorgelijk dat de verdachte – ondanks een financieel stabiele situatie – ogenschijnlijk makkelijk is overgegaan tot het plegen van een ernstig delict ten behoeve van financieel gewin en is van oordeel dat interventie vanuit de reclassering een preventieve werking kan hebben.
De op te leggen straf
Bij het bepalen van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de straffen die in soortgelijke zaken worden opgelegd. De rechtbank is gelet op de aard en de ernst van de bewezen verklaarde feiten van oordeel dat daarop uitsluitend kan worden gereageerd met een (deels) onvoorwaardelijke gevangenisstraf. De rechtbank volgt de raadsman dan ook niet in zijn verzoek een taakstraf op te leggen.
De rechtbank acht in beginsel een gevangenisstraf voor de duur van acht maanden, waarvan twee maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren, passend en geboden.
Redelijke termijn
In artikel 6, eerste lid, van het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de
Mens en de fundamentele vrijheden is het recht van iedere verdachte gewaarborgd
om binnen een redelijke termijn te worden berecht. Als uitgangspunt geldt dat de behandeling van een zaak ter terechtzitting moet zijn afgerond met een eindvonnis binnen twee jaren nadat de op zijn redelijkheid te beoordelen termijn is aangevangen, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden. Van zodanige bijzondere omstandigheden is in deze zaak niet gebleken.
De rechtbank is van oordeel dat de op zijn redelijkheid te beoordelen termijn is aangevangen
op 5 mei 2023, omdat de verdachte op die datum in verzekering is gesteld. Het eindvonnis wordt op 12 augustus 2025 gewezen. De rechtbank stelt de duur van de overschrijding van de redelijke termijn daarom vast op drie maanden. Regel is dat overschrijding van de redelijke termijn wordt gecompenseerd door vermindering van de straf die zou zijn opgelegd als de redelijke termijn niet zou zijn overschreden. De rechtbank betrekt de overschrijding van de redelijke termijn daarom in strafmatigende zin bij de strafoplegging, in die zin dat het voorwaardelijk deel van de op te leggen gevangenisstraf wordt verhoogd met één maand.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een gevangenisstraf voor de duur van acht maanden aan de verdachte moet worden opgelegd, waarvan een gedeelte van drie maanden vooralsnog niet ten uitvoer zal worden gelegd en zal daaraan een proeftijd verbinden van twee jaren, opdat de verdachte ervan wordt weerhouden zich voor het einde van die proeftijd schuldig te maken aan een strafbaar feit. De rechtbank acht het opleggen van bijzondere voorwaarden, gelet op het tijdsverloop in deze zaak en de omstandigheid dat het recidiverisico door de reclassering (in het inmiddels ruim anderhalf jaar oude rapport) als laag wordt ingeschat, in dit geval niet passend en zal deze daarom niet opleggen.
7. Beslag
Onder de verdachte zijn de volgende voorwerpen in beslag genomen en niet teruggegeven:
4. 1 STK Telefoontoestel (Omschrijving: pl1100-NHRAA23010-770854, groen, merk: Apple)
5. 1 STK Computer (Omschrijving: pl1100-NHRAA23010-770855, zilver, merk: Acer)
6. 1 STK Telefoontoestel (Omschrijving: pl1100-NHRAA23010-770856, zwart, merk: Apple)
De officier van justitie heeft gevorderd dat alle in beslag genomen en niet teruggegeven goederen verbeurd worden verklaard.
De raadsman heeft verzocht om teruggave van de onder nummer 4 in beslag genomen telefoon (een groene Apple iPhone 13 PRO).
Verbeurdverklaring
De rechtbank is van oordeel dat de onder de verdachte in beslag genomen en niet teruggegeven voorwerpen onder nummer 5 en 6 (een computer en een zwarte Apple iPhone 7) dienen te worden verbeurd verklaard. Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de bewezen verklaarde feiten met behulp van die voorwerpen, die aan de verdachte toebehoren, zijn begaan of voorbereid.
Teruggave aan de verdachte
De rechtbank is van oordeel dat het onder de verdachte in beslag genomen en niet teruggegeven voorwerp onder nummer 4 (een groene Apple iPhone 13 PRO), dient te worden teruggegeven aan de verdachte. Uit het onderzoek ter terechtzitting is niet gebleken dat er een verband bestaat tussen dit voorwerp en de bewezen verklaarde feiten.