ECLI:NL:RBNHO:2025:9463

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
7 augustus 2025
Publicatiedatum
15 augustus 2025
Zaaknummer
15/047375-24
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor afpersing met vuurwapen in Haarlem

Op 7 augustus 2025 heeft de Rechtbank Noord-Holland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van afpersing. De zaak vond plaats in Haarlem en betreft een incident dat zich op 8 februari 2024 heeft voorgedaan. De verdachte heeft samen met anderen, althans alleen, op de openbare weg [slachtoffer A] en [slachtoffer B] onder bedreiging van geweld gedwongen tot de afgifte van geld. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat de officier van justitie ontvankelijk was in de vervolging. Tijdens de zitting op 24 juli 2025 heeft de officier van justitie bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit gevorderd, terwijl de verdediging pleitte voor partiële vrijspraak. De rechtbank heeft de verklaringen van de slachtoffers als geloofwaardig beoordeeld en heeft de verdachte veroordeeld tot een taakstraf van 240 uren en een gevangenisstraf van 401 dagen, waarvan 360 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren. De rechtbank heeft ook de vorderingen van de benadeelde partijen gedeeltelijk toegewezen, waarbij [slachtoffer A] € 3.341,82 en [slachtoffer B] € 2.000,00 aan schadevergoeding toegewezen kreeg. De rechtbank heeft de verdachte ook onderworpen aan bijzondere voorwaarden, waaronder reclasseringstoezicht en behandeling.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Team Straf, zittingsplaats Haarlem
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15/047375-24 (P)
Uitspraakdatum: 7 augustus 2025
Tegenspraak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 24 juli 2025 in de zaak tegen:
[naam verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] (Zuid-Afrika),
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres [adres].
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. S. van Driel en van hetgeen de verdachte en zijn raadsman, mr. M. Baadoudi, advocaat te Haarlem, naar voren hebben gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op een of meerdere tijdstip(pen) op of omstreeks 8 februari 2024 te Haarlem, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, op de openbare weg met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld [slachtoffer A] en/of [slachtoffer B] heeft gedwongen tot de afgifte van geld, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan die [slachtoffer A] en/of [slachtoffer B], althans aan een ander, toebehoorde(n) door:
-
die [slachtoffer A] met een vuurwapen, althans met een op een vuurwapen gelijkend voorwerp en/of hard voorwerp, te slaan op het hoofd en/of
- een vuurwapen, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, te richten op de buik en/of elders op het lichaam van die [slachtoffer A], dan wel een vuurwapen, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp in de hand(en) te hebben in de nabijheid van die [slachtoffer A] en/of die [slachtoffer A] de woorden te toe voegen: "Geef mij dat kankergeld nu, anders schiet ik je", althans woorden van gelijke aard en/of strekking en/of
- een vuurwapen te richten op het hoofd en/of elders op het lichaam van die [slachtoffer B].

2.Voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3.Beoordeling van het bewijs

3.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit, met uitzondering van het medeplegen.
3.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft partiële vrijspraak bepleit voor het richten van het vuurwapen op [slachtoffer B] en voor het toevoegen aan [slachtoffer A] van de woorden ‘geef mij dat kankergeld nu, anders schiet ik je’. Daarnaast heeft hij zich op het standpunt gesteld dat het medeplegen niet bewezen kan worden, zodat zijn cliënt daar ook partieel van dient te worden vrijgesproken.
3.3.
Oordeel van de rechtbank
3.3.1
Redengevende feiten en omstandigheden
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit op grond van de bewijsmiddelen die in de bijlage bij dit vonnis zijn vervat.
3.3.2.
Bewijsmotivering
Anders dan de raadsman ziet de rechtbank aanleiding om de woordelijke bedreiging richting [slachtoffer A] en het richten van het vuurwapen op het hoofd van [slachtoffer B] bewezen te verklaren. Er is geen reden om te twijfelen aan de verklaringen van de aangevers. Zij hebben specifiek en gedetailleerd verklaard over de aanloop en de toedracht van de afpersing en verklaren beiden dat de verdachte het wapen op [slachtoffer B] heeft gericht. Bovendien verklaart [slachtoffer B] in de aanvullende verklaring dat het wapen zwart is en dat de binnenkant van het wapen zilverkleurig is, waaruit de rechtbank afleidt dat zij in loop van het wapen heeft gekeken en het wapen op haar hoofd gericht is geweest. Hier staat slechts tegenover dat de verdachte heeft verklaard dat hij zich een en ander niet meer kan herinneren. Het verweer van de raadsman wordt verworpen.
De rechtbank is, met de officier van justitie en de raadsman, van oordeel dat niet wettig en overtuigend bewezen kan worden dat de verdachte samen met een ander [slachtoffer B] en/of [slachtoffer A] heeft afgeperst. De rechtbank zal de verdachte vrijspreken van dit deel van de tenlastelegging.
3.4.
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, met dien verstande dat
hij op 8 februari 2024 te Haarlem op de openbare weg met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld [slachtoffer A] en [slachtoffer B] heeft gedwongen tot de afgifte van geld dat aan die [slachtoffer A] en [slachtoffer B] toebehoorde door:
- die [slachtoffer A] met een vuurwapen te slaan op het hoofd en
- een vuurwapen te richten op de buik van die [slachtoffer A] en die [slachtoffer A] de woorden te toe voegen:"Geef mij dat kankergeld nu, anders schiet ik je" en
- een vuurwapen te richten op het hoofd van die [slachtoffer B].
Hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

4.Kwalificatie en strafbaarheid van het feit

Het bewezenverklaarde levert op:
afpersing,
terwijl het feit wordt gepleegd op de openbare weg.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is derhalve strafbaar.

5.Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is derhalve strafbaar.

6.Motivering van de sanctie

6.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van achttien maanden, waarvan negen maanden voorwaardelijk, met aftrek van het voorarrest en een proeftijd van twee jaren. De officier van justitie vordert daarnaast dat aan de proeftijd de bijzondere voorwaarden worden verbonden zoals door Reclassering Nederland geadviseerd, met uitzondering van het geadviseerde contactverbod.
6.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft de rechtbank verzocht om de verdachte een deels voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen, waarvan het onvoorwaardelijke deel gelijk is aan de tijd die de verdachte in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, een proeftijd van twee jaren en de bijzondere voorwaarden zoals door Reclassering Nederland geadviseerd. Zo nodig kan deze op te leggen straf aangevuld worden met een taakstraf.
6.3.
Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sancties die aan de verdachte moeten worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van de verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken. In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
Ernst van de feiten
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan afpersing van twee personen. De verdachte heeft [slachtoffer A] voor de verkoop van goederen in eerste instantie € 1.100,- betaald, maar heeft na het overdragen van deze goederen [slachtoffer A] met een vuurwapen op het achterhoofd geslagen, het vuurwapen op hem gericht en geschreeuwd dat hij het geld moest afgeven, omdat hij anders zou schieten. Het geldbedrag was op dat moment al in handen van [slachtoffer B], die in de auto op [slachtoffer A] wachtte. [slachtoffer A] is vervolgens onder bedreiging van het vuurwapen samen met de verdachte naar de auto gelopen. Hier heeft de verdachte het vuurwapen op het hoofd van [slachtoffer B] gericht en haar ook gemaand tot afgifte van het geld. Dit heeft zij aan de verdachte afgegeven.
De verdachte heeft door zijn handelen een zeer bedreigende en beangstigende situatie gecreëerd voor de slachtoffers. Zij zijn geslagen en bedreigd met een vuurwapen en hebben gevreesd voor hun leven. Beide slachtoffers hebben aangegeven psychische klachten te hebben overgehouden aan de afpersing. De verdachte heeft hierbij enkel gedacht aan zijn eigen financiële gewin. Dit is ernstig mede omdat dergelijke feiten, gepleegd op de openbare weg, gevoelens van angst en onveiligheid onder burgers aanwakkeren.
Persoon van de verdachte
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft de rechtbank onder meer gelet op het strafblad van de verdachte van 10 juni 2025, waaruit blijkt dat de verdachte in 2023 door de kinderrechter is veroordeeld voor vuurwapenbezit. Dit weegt de rechtbank mee in het nadeel van de verdachte.
Daarnaast heeft de rechtbank acht geslagen op het advies van 20 juni 2025 van de Reclassering Nederland. Uit dit advies volgt dat het gaat om een jonge verdachte, die een voorzichtige positieve wending heeft ingezet. Het risico op recidive wordt ingeschat als gemiddeld-hoog, met name omdat de verdachte geen dagbesteding heeft, beïnvloedbaar is en er negatieve sociale contacten op na houdt. Ook is er volgens de reclassering vermoedelijk sprake van middelengebruik, wat de verdachte passief kan maken. De reclassering adviseert de verdachte een (deels) voorwaardelijk straf op te leggen met de bijzondere voorwaarden van een meldplicht bij de reclassering, ambulante behandeling bij De Waag, begeleid wonen of maatschappelijke opvang, een contactverbod met de aangevers, dagbesteding en het meewerken aan middelencontrole. Het risico op onttrekking aan voorwaarden wordt laag ingeschat, omdat de verdachte zich in het verleden en tijdens zijn schorsingstoezicht in de afgelopen anderhalf jaar aan de afspraken heeft gehouden. De verdachte heeft ter terechtzitting aangegeven dat hij bereid is om zich te houden aan de geadviseerde bijzondere voorwaarden.
De op te leggen straf
Gelet op de aard en de ernst van het gepleegde feit acht de rechtbank oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van een aanzienlijke duur gerechtvaardigd. De rechtbank ziet in de leeftijd, de persoonlijke omstandigheden en de proceshouding van de verdachte echter aanleiding om hier van af te wijken en hem niet terug naar de gevangenis te sturen.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat aan de verdachte een vrijheidsbenemende straf van 401 dagen moet worden opgelegd. De rechtbank zal echter bepalen dat een gedeelte van de vrijheidsbenemende straf, te weten 360 dagen, vooralsnog niet ten uitvoer zal worden gelegd en zal daaraan een proeftijd verbinden van twee jaren, zodat de verdachte ervan wordt weerhouden zich voor het einde van die proeftijd schuldig te maken aan een strafbaar feit. Aan het voorwaardelijk strafdeel worden de bijzondere voorwaarden verbonden die in het reclasseringsrapport van 20 juni 2025 zijn geadviseerd, met uitzondering van het contactverbod en het begeleid wonen of maatschappelijke opvang. Daarnaast zal de rechtbank de verdachte een taakstraf van 240 uur opleggen.
Dadelijke uitvoerbaarheid
De rechtbank is - gelet op het strafblad van de verdachte en hetgeen de reclassering heeft overwogen over het recidivegevaar - van oordeel dat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de verdachte opnieuw een feit zal plegen dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen. Daarom zal de rechtbank bevelen dat de hierna genoemde bijzondere voorwaarden dadelijk uitvoerbaar zijn.

7.Vordering benadeelde partijen en schadevergoedingsmaatregel

7.1.
Vordering benadeelde partij [slachtoffer A]
De vordering
Namens de benadeelde partij [slachtoffer A] heeft mr. M.F. van der Sleen een vordering tot schadevergoeding van € 12.265,35 ingediend wegens materiële en immateriële schade die hij als gevolg van het ten laste gelegde zou hebben geleden, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag.
De gestelde materiële schade bestaat uit het verlies van arbeidsvermogen (€ 4.823,53), medische kosten (€ 341,82), het geldbedrag dat bij de afpersing is afgenomen (€ 1.100,00) en een bedrag (€ 6.000,00) aan immateriële schade.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de gehele vordering wordt toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht om de post “verlies van arbeidsvermogen” niet-ontvankelijk te verklaren, omdat er onvoldoende causaal verband is tussen de afpersing en het ontslag. Daarnaast heeft hij verzocht om de immateriële schade toe te wijzen tot een bedrag van maximaal € 1.500,00. Ten aanzien van de medische kosten en het bedrag dat is weggenomen bij de afpersing heeft de raadsman zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Oordeel van de rechtbank
Materiële schade
De rechtbank zal de vordering toewijzen tot een bedrag van € 341,82 aan medische kosten, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 8 februari 2024 tot aan de dag van de volledige betaling. Dit bedrag vloeit rechtstreeks voort uit het bewezenverklaarde feit en is voldoende onderbouwd.
Voor het overige zal de rechtbank de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in zijn vordering. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is onvoldoende gebleken dat de post “verlies van arbeidsvermogen” rechtstreekse schade betreft, omdat het tijdsverloop tussen het bewezenverklaarde feit en het ontslag van de verdachte zeer gering was en door de benadeelde partij onvoldoende onderbouwd is dat het ontslag desondanks hiervan het gevolg is geweest.
Het geldbedrag dat door de benadeelde partij aan de verdachte is betaald was bedoeld voor goederen die benodigd zijn voor het opzetten van een (grootschalige) hennepplantage. Niet valt uit te sluiten dat dit geldbedrag de opbrengst was van criminele activiteiten van de benadeelde partij en om dit duidelijk te krijgen is nadere bewijslevering en verder onderzoek nodig. Dat brengt in dit stadium van het strafproces echter een onevenredige belasting daarvan met zich mee. In zoverre kan de vordering bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Immateriële schade
Gelet op artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek (BW) ontstaat het recht op vergoeding van immateriële schade als gevolg van onrechtmatig handelen onder meer in geval van aantasting in de persoon door het oplopen van lichamelijk letsel, door schade in de eer of goede naam of op andere wijze.
[slachtoffer A] heeft voldoende onderbouwd gesteld dat hij lichamelijk letsel heeft opgelopen in de vorm van een wond op zijn achterhoofd dat inmiddels een litteken is geworden waarvan hij regelmatig last heeft. Daarnaast heeft [slachtoffer A] psychische klachten opgelopen door de impact van het incident.
Gelet op de gevolgen die het bewezenverklaarde voor de benadeelde partij heeft gehad, de onderbouwing daarvan en in aanmerking genomen de bedragen aan immateriële schadevergoeding die in vergelijkbare gevallen plegen te worden toegekend, komt de rechtbank een bedrag van € 3.000,00 aan immateriële schade billijk voor. In zoverre zal de vordering dan ook worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 8 februari 2024 tot aan de dag der algehele voldoening.
Voor het overige verklaart de rechtbank de de benadeelde partij niet-ontvankelijk in dit deel van de vordering.
Proceskosten
Daarnaast dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken. De tot op heden door de benadeelde partij gemaakte kosten worden begroot op nihil.
Schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank ziet als gevolg van het bewezen verklaarde handelen door de verdachte [kort gezegd: afpersing] aanleiding ter zake van de vordering van de benadeelde partij de schadevergoedingsmaatregel van artikel 36f Sr op te leggen.
7.2.
Vordering benadeelde partij [slachtoffer B]
De vordering
Namens benadeelde partij [slachtoffer B] heeft mr. M.F. van der Sleen een vordering tot schadevergoeding van € 5.500,00 ingediend wegens immateriële schade die zij als gevolg van het ten laste gelegde feit zou hebben geleden, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de gehele vordering wordt toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht om de immateriële schade toe te wijzen tot een bedrag van maximaal € 1.000,00 tot € 2.000,00.
Oordeel van de rechtbank
Gelet op artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek (BW) ontstaat het recht op vergoeding van immateriële schade als gevolg van onrechtmatig handelen onder meer in geval van aantasting in de persoon door het oplopen van lichamelijk letsel, door schade in de eer of goede naam of op andere wijze.
[slachtoffer B] heeft gesteld dat zij door de afpersing psychisch letsel heeft opgelopen. Sinds het incident is ze erg gespannen en piekert ze veel. Ze is doorverwezen naar een psycholoog en deze heeft vastgesteld dat zij PTSS heeft, onder meer als gevolg van de afpersing. [slachtoffer B] heeft hiermee voldoende onderbouwd dat zij op andere wijze in haar persoon is aangetast.
Gelet op de gevolgen die het bewezenverklaarde voor de benadeelde partij heeft gehad, de onderbouwing daarvan en in aanmerking genomen de bedragen aan immateriële schadevergoeding die in vergelijkbare gevallen plegen te worden toegekend, komt de rechtbank een bedrag van € 2.000,00 billijk voor. In zoverre zal de vordering dan ook worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 8 februari 2024 tot aan de dag der algehele voldoening.
Voor het overige verklaart de rechtbank de benadeelde partij niet-ontvankelijk in de vordering.
Proceskosten
Daarnaast dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken. De tot op heden door de benadeelde partij gemaakte kosten worden begroot op nihil.
Schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank ziet als gevolg van het bewezen verklaarde handelen door de verdachte [kort gezegd: afpersing] aanleiding ter zake van de vordering van de benadeelde partij de schadevergoedingsmaatregel van artikel 36f Sr op te leggen.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36f en 317 van het Wetboek van Strafrecht.

9.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan zoals hiervoor onder 3.4 weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.
Bepaalt dat het bewezen verklaarde feit het hierboven onder 4 vermelde strafbare feit oplevert.
Verklaart de verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
401 (vierhonderdéén) dagen.
Beveelt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte, groot
360 (driehonderdzestig) dagen nietten uitvoer zal worden gelegd en stelt daarbij een proeftijd vast van twee jaren.
Bepaalt dat de tijd die de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Stelt als algemene voorwaarde dat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit.
Stelt als bijzondere voorwaarden dat de verdachte:
- zich meldt op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt. De reclassering zal contact met de verdachte opnemen voor de eerste afspraak;
- zich laat behandelen door De Waag of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling start zo snel mogelijk. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. De verdachte houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling;
- zich inspant voor het vinden en behouden van betaald werk en/of een opleiding, met een vaste structuur. Hij werkt hierbij mee aan het reeds opgestarte traject met de jobcoach;
- meewerkt aan controle van het gebruik van drugs om het middelengebruik te beheersen en hier inzicht in te krijgen. De reclassering kan urineonderzoek en ademonderzoek (blaastest) gebruiken voor de controle. De reclassering bepaalt hoe vaak de verdachte wordt gecontroleerd.
Geeft aan voornoemde reclasseringsinstelling de opdracht als bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Voorwaarden daarbij zijn dat de verdachte gedurende de proeftijd:
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- medewerking zal verlenen aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht, daaronder begrepen.
Verklaart de voorwaarden dadelijk uitvoerbaar
Veroordeelt verdachte tot het verrichten van
240 (tweehonderdveertig) urentaakstraf die bestaat uit het verrichten van onbetaalde arbeid, bij het niet of niet naar behoren verrichten daarvan te vervangen door 120 dagen hechtenis.
Wijst toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij
[slachtoffer A]geleden schade tot een bedrag van
€ 3.341,82 (drieduizend driehonderdeenenveertig euro en tweeëntachtig eurocent), bestaande uit € 341,82 als vergoeding voor de materiële en € 3.000,00 als vergoeding voor de immateriële schade, en veroordeelt verdachte tot betaling van dit bedrag vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 8 februari 2024 tot aan de dag der algehele voldoening, aan [slachtoffer A], voornoemd, tegen behoorlijk bewijs van kwijting.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering.
Veroordeelt de verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken.
Legt de verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van slachtoffer [slachtoffer A] de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van
€ 3.341,82 (drieduizend driehonderdeenenveertig euro en tweeëntachtig eurocent), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 43 dagen gijzeling en bepaalt dat het te betalen bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 8 februari 2024 tot aan de dag der algehele voldoening. De toepassing van de gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de Staat en dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij.
Wijst toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij
[slachtoffer B]geleden schade tot een bedrag van
€ 2.000,00 (tweeduizend euro), bestaande de immateriële schade, en veroordeelt de verdachte tot betaling van dit bedrag vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 8 februari 2024 tot aan de dag der algehele voldoening, aan [slachtoffer B], voornoemd, tegen behoorlijk bewijs van kwijting.
Veroordeelt de verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering.
Legt de verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van slachtoffer [slachtoffer B] de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van
€ 2.000,00 (tweeduizend euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 30 dagen gijzeling en bepaalt dat het te betalen bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 8 februari 2024 tot aan de dag der algehele voldoening. De toepassing van de gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de Staat en dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij.
Heft op het reeds geschorste bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. A.K. Korteweg, voorzitter,
mr. C.S. Schoorl en mr. A. Stronkhorst, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffiers mr. M.T. Sluis en mr. J.J. Idzenga, griffiers,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 7 augustus 2025.