3.3.1.Vrijspraak feit 1 primair en feit 2 primair en subsidiair
Feit 1 primair
Onder feit 1 primair wordt de verdachte ervan beschuldigd dat hij zijn zoon [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel heeft toegebracht, dat bestond uit meerdere ribfracturen, een compressiefractuur en metafysaire hoekfracturen aan de linker- en/of rechterpols.
Met de officier van justitie en de raadsman is de rechtbank van oordeel dat de verdachte moet worden vrijgesproken van het toebrengen van een compressiefractuur en van een metafysaire hoekfractuur aan de rechterpols omdat er onvoldoende bewijs voor het bestaan van deze fracturen in het dossier voorhanden is. Het radiologisch beeldmateriaal is namelijk herbeoordeeld door [deskundige], specialist kinderradiologie. [deskundige] heeft dat wat eerder door anderen als compressiefractuur werd aangeduid niet als fractuur aangemerkt, maar als een normaal-variant. [deskundige] heeft verder niet met zekerheid kunnen vaststellen dat sprake was van een metafysaire hoekfractuur aan de rechterpols.
De rechtbank is van oordeel dat de verdachte ook moet worden vrijgesproken van het toebrengen van de metafysaire hoekfractuur aan de linker pols. Uit (de bijlage bij) het rapport van de forensisch kinderarts (hierna ook: de deskundige) van het NFI (hierna ook: het NFI-rapport) blijkt dat een dergelijke fractuur niet goed te dateren is op basis van radiologisch herkenbare genezingskenmerken. Verder valt in genoemde bijlage te lezen dat metafysaire hoekfracturen bij jonge kinderen ontstaan als gevolg van een zogenaamde forse, afschuivende kracht en/of trekkracht in de lengterichting die op het uiteinde van het bot van een lang pijpbeen wordt uitgeoefend. Hierbij kunnen niet-kalkhoudende delen aan het botuiteinde (deels) afschuiven van de meer centraal gelegen kalkhoudende delen van het bot. De rechtbank constateert dat de beschreven wijze van ontstaan niet past bij de in de tenlastelegging opgenomen, en door de verdachte toegegeven, handelingen. Het is niet uitgesloten dat de metafysaire hoekfractuur aan de linker pols is ontstaan door een gebeurtenis waar de verdachte niet bij betrokken was. Bij deze stand van zaken kan niet bewezen worden dat de verdachte verantwoordelijk is voor de metafysaire hoekfractuur aan de linker pols van [slachtoffer].
De rechtbank acht op grond van de bewijsmiddelen wel bewezen dat door toedoen van de verdachte meerdere ribfracturen bij [slachtoffer] zijn ontstaan. De rechtbank staat vervolgens voor de vraag of deze ribfracturen kunnen worden aangemerkt als zwaar lichamelijk letsel in de zin van artikel 302 juncto artikel 82 van het Wetboek van Strafrecht. Bij de beantwoording van deze vraag kunnen als algemene uitgangspunten gelden de aard van het letsel, de eventuele noodzaak en aard van medisch ingrijpen en het uitzicht op (volledig) herstel.
Uit het NFI-rapport volgt dat weliswaar sprake is geweest van lichamelijk letsel in de vorm van meerdere ribfracturen, maar dat de fracturen zonder medisch ingrijpen een maand na constatering van de letsels volledig en zonder restverschijnselen waren genezen. De ribfracturen kunnen daarom naar het oordeel van de rechtbank niet als zwaar lichamelijk letsel worden aangemerkt. Het voorgaande betekent dat de verdachte van feit 1 primair wordt vrijgesproken.
Feit 2 primair en subsidiair
Onder feit 2 wordt de verdachte ervan beschuldigd dat hij zijn zoon [slachtoffer] een aantal letsels heeft toegebracht, te weten een sleutelbeenfractuur, een ribfractuur (rib 9 rechts), oogwitbloedingen beiderzijds en meerdere bloeduitstortingen. Primair is dit ten laste gelegd als een poging tot zware mishandeling, subsidiair als mishandeling begaan tegen zijn kind.
De verdachte heeft verklaard dat hij [slachtoffer] op de ochtend van 15 oktober 2023 op zijn rug heeft neergelegd op een aankleedkussen op de tafel in de woonkamer. [slachtoffer] werd rustig en de verdachte is op de bank gaan zitten, waar hij vervolgens in slaap is gevallen. De verdachte werd wakker door gehuil van [slachtoffer]. [slachtoffer] lag toen op zijn buik op de grond. Volgens de verdediging moeten in ieder geval de sleutelbeenfractuur en de ribfractuur aan deze val worden toegeschreven. Van opzet aan de kant van de verdachte was gelet op de door de verdachte geschetste toedracht geen sprake, aldus de verdediging.
De politie heeft naar aanleiding van de verklaring van de verdachte een reconstructie met een pop uitgevoerd in de woning van de verdachte, waarbij de verdachte aanwezig is geweest. De foto’s van deze reconstructie zijn aan het dossier toegevoegd. Er is geen tekstuele toelichting of uitleg bij deze reconstructie. De rechtbank kan op grond van alleen de foto’s van de reconstructies echter geen vaststellingen doen.
De deskundige van het NFI heeft ter terechtzitting toegelicht dat het door de verdachte geschetste scenario in zijn algemeenheid niet waarschijnlijk is gelet op de prille leeftijd van [slachtoffer] (9 weken). Er zijn echter altijd uitzonderingen mogelijk en als bij het NFI bekend zou zijn geweest dat [slachtoffer] zich eerder heeft voortbewogen, had dat moeten worden meegewogen, aldus de deskundige. Bij de beoordeling van de plausibiliteit van de verklaring van de verdachte komt naar het oordeel van de rechtbank gewicht toe aan een tapgesprek van 21 oktober 2023 (dossierpagina 111/112) tussen [betrokkene], de partner van de verdachte en moeder van [slachtoffer], en haar moeder. Daarin zegt de moeder van [betrokkene]: “
kijk het is natuurlijk al een keer geweest, dat [slachtoffer] op tafel lag en dat hij in ene verschoof weet je.”
“Ja, ja toen lag hij op zijn rug”, zegt [betrokkene]. Moeder: “
maar toen schrokken jullie ook zo, weet je dat nog?” “dat hij in ene zo snel was, dat hij dat deed.”
Uit dit gesprek blijkt dat [slachtoffer] weliswaar qua leeftijd nog in de zogeheten premobiele fase verkeerde, maar dat hij er toch klaarblijkelijk al een keer eerder in geslaagd was om zich (ruggelings) te verplaatsen.
Naar het oordeel van de rechtbank valt daarom niet uit te sluiten dat wat de verdachte heeft verklaard over een val van de tafel, zich daadwerkelijk heeft voorgedaan.
Anders dan de officier van justitie naar voren heeft gebracht, is de rechtbank van oordeel dat de verdachte niet wisselend heeft verklaard over de positie waarin hij [slachtoffer] op de tafel had neergelegd. De rechtbank stelt vast dat de verdachte in zijn verhoren door de politie en de rechter-commissaris hier niet naar is gevraagd. Eerst ter zitting heeft de verdachte zich desgevraagd hier voor het eerst expliciet over uitgelaten en heeft hij verklaard dat hij [slachtoffer] op zijn rug op het kussen had neergelegd. Dat [slachtoffer] op zijn buik zou hebben gelegen, komt alleen naar voren in twee tapgesprekken van de partner van de verdachte waar de verdachte zelf niet aan deelnam.
In het NFI-rapport wordt vermeld dat de sleutelbeenbreuk qua ontstaansmoment en qua mogelijk optredende (in)directe krachtsinwerking(en) op het sleutelbeen passend is bij een val van de tafel.
Voor de fractuur van rib 9 geldt dat deze breuk bij de tweede skeletstatus op 1 november 2023 botnieuwvorming toonde, wat betekent dat de breuk doorgaans minimaal twee weken daarvoor moet zijn ontstaan, dat wil dus zeggen rond de bewuste datum van 15 oktober 2023. De deskundige heeft ter zitting verklaard dat het mogelijk is dat een val van de tafel zowel de sleutelbeenbreuk als de breuk van rib 9 achterzijde heeft veroorzaakt. Zij heeft daarbij toegelicht dat tijdens de val bijvoorbeeld een stoel kan zijn geraakt en ook dat een ribfractuur niet hoeft te ontstaan op de plek waar de krachtsuitoefening plaatsvindt. De rechtbank begrijpt dit aldus dat een krachtsuitoefening op de voorzijde van het lichaam (zoals bij een val op de buik) kan resulteren in een ribfractuur aan de achterzijde van het lichaam.
Gelet op het vorenstaande kan niet worden uitgesloten dat de sleutelbeenfractuur en de fractuur van rib 9 zijn ontstaan door het door de verdachte geschetste scenario, namelijk de val van de tafel.
Over de oogwitbloedingen heeft de verdachte verklaard dat deze al eerder, voor 15 oktober 2023, waren besproken op het consultatiebureau en dat het consultatiebureau aangaf dat de bloedingen konden zijn veroorzaakt doordat [slachtoffer] zich boos maakte en zich aanspande. Dit wordt bevestigd door de partner van de verdachte (dossierpagina 152). Ter zitting heeft de deskundige bevestigd dat het niet vaak voorkomt, maar dat het wel mogelijk is dat oogwitbloedingen worden veroorzaakt doordat een kind zich erg druk maakt of door obstipatie. Overigens kunnen de oogwitbloedingen volgens de deskundige ook passen bij een val van een tafel.
De rechtbank concludeert dat voor de oogwitbloedingen andere oorzaken denkbaar zijn dan krachtsuitoefening(en) door de verdachte.
Over de bloeduitstortingen schrijft de deskundige in haar rapport dat zij gezien het aantal (zes) en de lichaamslocaties de combinatie van bloeduitstortingen niet passend acht bij een val van de tafel. Anderzijds stelt de rechtbank vast dat uit het dossier en het verhandelde ter zitting geen aanwijzingen naar voren zijn gekomen voor een toedracht die concreet en ondubbelzinnig tot de verdachte is te herleiden.
Voor alle hiervoor genoemde letsels geldt aldus dat de rechtbank niet buiten redelijke twijfel kan vaststellen dat het de verdachte is geweest die deze letsels onder feit 2 opzettelijk aan [slachtoffer] heeft toegebracht.
Dit betekent dat de verdachte moet worden vrijgesproken van hetgeen hem onder 2 primair en 2 subsidiair is ten laste gelegd.