In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Noord-Holland geoordeeld over een vordering van AirHelp Germany GmbH tegen British Airways Plc. De vordering betreft compensatie voor een geannuleerde vlucht van Amsterdam naar Londen op 14 november 2022. De passagier, vertegenwoordigd door AirHelp, vorderde een bedrag van € 250,00 op basis van de Verordening (EG) nr. 261/2004. De vervoerder, British Airways, stelde dat de annulering het gevolg was van buitengewone omstandigheden en dat zij alle redelijke maatregelen had getroffen om de passagier te compenseren. De kantonrechter oordeelde echter dat de vervoerder niet voldoende had onderbouwd dat zij alle redelijke maatregelen had getroffen, aangezien de aangeboden alternatieve vlucht pas een dag later was en er geen bewijs was dat er geen eerdere alternatieven beschikbaar waren. De kantonrechter wees de vordering van AirHelp toe, maar compenseerde de proceskosten omdat AirHelp de vervoerder rauwelijks had gedagvaard. Het vonnis benadrukt de verplichtingen van vervoerders onder de Europese regelgeving en de noodzaak om adequaat te reageren op annuleringen.