In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Noord-Holland op 28 augustus 2025 uitspraak gedaan in een verzoek tot het houden van een voorlopig getuigenverhoor. Verzoeker, die in persoon procedeert, heeft het verzoek ingediend met het doel bewijs te verkrijgen voor een voorgenomen schadeclaim tegen verweerder, een oogarts die in het verleden een affectieve relatie zou hebben gehad met de moeder van verzoekers minderjarige dochter. De kantonrechter heeft het verzoek afgewezen, omdat verzoeker onvoldoende belang heeft bij het verzochte getuigenverhoor. De kantonrechter oordeelt dat de voorgenomen vordering in de hoofdzaak geen kans van slagen heeft. Dit oordeel is gebaseerd op de overweging dat een affectieve relatie van een arts met de partner van een patiënt op zichzelf niet onrechtmatig is, en dat verzoeker niet heeft aangetoond welke schade hij heeft geleden. De proceskosten worden aan verzoeker opgelegd, omdat hij ongelijk heeft gekregen. De beslissing is openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.