In deze zaak, die diende voor de Rechtbank Noord-Holland op 13 augustus 2025, hebben de eisende partijen, aangeduid als [eiseressen], een kort geding aangespannen tegen de gedaagde partij, aangeduid als [gedaagde]. De eisende partijen, vertegenwoordigd door advocaten mr. M.J.P. Schipper en mr. L. Bond, vorderden op grond van artikel 4:78 van het Burgerlijk Wetboek (BW) dat de gedaagde hen bepaalde stukken zou verstrekken. De procedure begon met een dagvaarding op 23 juni 2025, gevolgd door een mondelinge behandeling op 6 augustus 2025. De gedaagde is niet verschenen, waardoor de voorzieningenrechter verstek heeft verleend.
De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat de vordering van de eisende partijen niet onrechtmatig of ongegrond is en heeft deze toegewezen. De gedaagde is in het ongelijk gesteld en moet de proceskosten vergoeden, die zijn begroot op een totaal van € 2.074,94. De voorzieningenrechter heeft de gedaagde ook veroordeeld om de opgevraagde stukken binnen veertien dagen na het vonnis te verstrekken, op straffe van een dwangsom van € 500,- per dag, met een maximum van € 25.000,-. Daarnaast is de gedaagde veroordeeld tot betaling van wettelijke rente over de proceskosten indien deze niet tijdig worden voldaan. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard en het meer of anders gevorderde is afgewezen.