ECLI:NL:RBNHO:2025:9755

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
19 juni 2025
Publicatiedatum
21 augustus 2025
Zaaknummer
C/15/364690 / JU RK 25-582 en C/15/365245 / JU RK 25-676
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige met ernstige gedragsproblemen

Op 19 juni 2025 heeft de kinderrechter van de Rechtbank Noord-Holland uitspraak gedaan in de zaken C/15/364690 / JU RK 25-582 en C/15/365245 / JU RK 25-676, betreffende de verlenging van de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige. De kinderrechter heeft vastgesteld dat de minderjarige, geboren op [geboortedatum] in [plaats], onder toezicht is gesteld sinds 3 oktober 2017, met verlengingen tot 3 juli 2025. De minderjarige heeft in het verleden in een gezinshuis gewoond, maar zijn uithuisplaatsing is op 1 februari 2023 beëindigd. Sinds 13 mei 2025 verblijft hij bij [accommodatie van een jeugdhulpaanbieder]. De gecertificeerde instelling (GI) heeft verzocht om verlenging van de ondertoezichtstelling en een machtiging tot uithuisplaatsing, omdat de zorgen over de minderjarige zijn toegenomen. De kinderrechter heeft de zitting met gesloten deuren gehouden, waarbij de ouders, de GI en de minderjarige aanwezig waren. De kinderrechter heeft geconcludeerd dat de ontwikkeling van de minderjarige ernstig wordt bedreigd door zijn gedrag, dat hij niet meer thuis kan wonen en dat specialistische hulp noodzakelijk is. De kinderrechter heeft de ondertoezichtstelling verlengd tot 19 juni 2026 en de machtiging tot uithuisplaatsing verleend voor dezelfde periode. De beslissing is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Familie- en Jeugdrecht
Locatie Alkmaar
Zaaknummers: C/15/364690 / JU RK 25-582 en C/15/365245 / JU RK 25-676
Datum uitspraak: 19 juni 2025
Beschikking van de kinderrechter over een verlenging ondertoezichtstelling en verlening machtiging tot uithuisplaatsing
in de zaak van
De gecertificeerde instelling De Jeugd- & Gezinsbeschermers,
hierna te noemen: de GI,
gevestigd te Alkmaar,
over
[de minderjarige], geboren op [geboortedatum] in [plaats] ,
hierna te noemen: [de minderjarige] .
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:
[de moeder],
hierna te noemen: de moeder,
wonende op een bij de rechtbank bekend adres,
advocaat: mr. N. Schiettekatte, kantoorhoudende in Rotterdam,
[de vader],
hierna te noemen: de vader,
wonende in [plaats] .
De kinderrechter merkt als informant aan:
[partner](partner vader),
hierna te noemen: partner [partner] ,
wonende in [plaats] .

1.Het verloop van de procedure

1.1.
De kinderrechter neemt de volgende stukken mee in de beoordeling:
in de zaak met nummer C/15/364690 / JU RK 25-582
- het verzoekschrift van de GI van 7 april 2025 strekkende tot verlenging van de ondertoezichtstelling, met bijlagen, ontvangen op 25 april 2025.
in de zaak met nummer C/15/365245 / JU RK 25-676
- het verzoekschrift van de GI van 10 april 2025 strekkende tot verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing, met bijlagen, ontvangen op 12 mei 2025.
1.2.
De zitting met gesloten deuren van de beide zaken heeft plaatsgevonden op 19 juni 2025. Daarbij waren aanwezig:
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
- de vader en zijn partner [partner] ;
- de GI, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de GI] .
De GI heeft op de zitting spreekaantekeningen overgelegd.
1.3.
De kinderrechter heeft [de minderjarige] naar zijn mening gevraagd. [de minderjarige] heeft hierover een gesprek gevoerd met de kinderrechter. Tijdens de zitting heeft de kinderrechter samengevat wat [de minderjarige] heeft verteld. De aanwezigen hebben daarop kunnen reageren.

2.De feiten

2.1.
De ouders zijn belast met het ouderlijk gezag over [de minderjarige] .
2.2.
Bij beschikking van 3 oktober 2017 is [de minderjarige] onder toezicht gesteld. Deze
maatregel is daarna steeds verlengd, voor het laatst bij beschikking van 25 juni 2024 tot 3
juli 2025.
2.3.
Bij beschikking van 2 juni 2020 is een machtiging tot uithuisplaatsing van
[de minderjarige] verleend. Op grond van die machtiging heeft [de minderjarige] van 6 juli 2020 tot januari
2023 in gezinshuis [gezinshuis] gewoond. Op 1 februari 2023 is de uithuisplaatsing van
[de minderjarige] beëindigd.
2.4.
[de minderjarige] verblijft sinds 13 mei 2025 bij [accommodatie van een jeugdhulpaanbieder] .

3.Het verzoek

3.1.
De GI verzoekt de ondertoezichtstelling van [de minderjarige] te verlengen voor de duur van een jaar. Ook verzoekt de GI een machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder te verlenen voor de duur van de ondertoezichtstelling. Tot slot verzoekt de GI de beslissing uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.
3.2.
De GI heeft deze verzoeken in de verzoekschriften als volgt onderbouwd.
De zorgen over [de minderjarige] nemen sterk toe. Hij is de afgelopen maanden meermaals betrokken geweest bij incidenten waarbij hij geweld tegen anderen heeft gebruikt. Er is aangifte gedaan tegen [de minderjarige] en er hebben meerdere gesprekken met hem plaatsgevonden, waarbij ook de politie aanwezig is geweest. [de minderjarige] is sterk beïnvloedbaar voor een negatief netwerk om hem heen. Dit negatieve netwerk zorgt er ook voor dat hij regelmatig blowt. De incidenten vinden in en rondom de school plaats, en ook in de vrije momenten buiten school brengt [de minderjarige] zichzelf in de problemen. [de minderjarige] is niet meer welkom op zijn stage en op school zijn er herstelgesprekken nodig voordat hij daar weer welkom is in de les.
De vader en zijn partner [partner] zijn nauw betrokken bij de overleggen en communicatie over [de minderjarige] . Ook de moeder is daarbij (vaak online) aanwezig.
De vader kan zijn boosheid richting [de minderjarige] niet altijd onder controle houden. Hij geeft zelf aan dat dit uit onmacht komt. De boosheid en het schreeuwen kan voor [de minderjarige] een trigger zijn naar het verleden.
iHub heeft een psychologisch onderzoek uitgevoerd. Uit dit onderzoek is gebleken dat [de minderjarige] een IQ-score van 65 heeft. Ook blijkt dat hij significante uitdagingen heeft op meerdere cognitieve domeinen, wat zijn functioneren (zowel op school als in het dagelijks leven) beïnvloedt.
Er is intensieve ambulante hulpverlening betrokken, maar deze hulp heeft er niet voor gezorgd dat de zorgen rondom [de minderjarige] afnemen.
Nu het op school niet goed gaat, [de minderjarige] geen stage heeft, er diverse politiecontacten zijn geweest, er aangifte is gedaan en het de vader en zijn partner [partner] niet lukt om [de minderjarige] te bieden wat hij nodig heeft is de GI op zoek gegaan naar een passende woonplek voor [de minderjarige] , zoals bijvoorbeeld [accommodatie van een jeugdhulpaanbieder] , waar hij de juiste begeleiding, behandeling en dagbesteding krijgt om tot zijn ontwikkelingstaken te komen.
De GI ziet de volgende doelen:
  • het inzetten van bij de huidige zorgen passende hulpverlening;
  • het zoeken van een bij zijn IQ-score passende verblijfplek, waar [de minderjarige] de
juiste behandeling, dagbesteding en begeleiding wordt geboden;
 de communicatie en samenwerking tussen de ouders monitoren, de vader blijven
sturen in zijn boosheid richting [de minderjarige] en met de moeder in gesprek blijven over hoe de GI en de hulpverlening de situatie rondom [de minderjarige] zien.
3.3.
Op de zitting heeft de GI hieraan toegevoegd dat er op 13 mei 2025 een intakegesprek heeft plaatsgevonden bij [accommodatie van een jeugdhulpaanbieder] , waarop [de minderjarige] nog dezelfde dag een kamer kreeg en ook zijn behandeltraject mocht starten. [accommodatie van een jeugdhulpaanbieder] is volgens de GI een goede setting voor [de minderjarige] omdat hem daar begeleiding, structuur en regelmaat wordt geboden. Er moet de komende tijd aandacht zijn voor het weglopen van [de minderjarige] , maar de GI wijst er ook op dat [de minderjarige] de tijd moet krijgen om aan [accommodatie van een jeugdhulpaanbieder] te wennen. Een plaatsing van [de minderjarige] bij de moeder thuis is voor de GI geen reële optie. Zo is het voor de moeder lastig om in te zien hoe groot de zorgen rondom [de minderjarige] zijn en is het maar zeer de vraag of [de minderjarige] bij haar de hulp zal krijgen die hij nodig heeft.

4.De standpunten

De moeder
4.1.
Door en namens de moeder is op de zitting aangegeven dat zij met de verzochte verlenging van de ondertoezichtstelling instemt, maar zich tegen de verzochte duur van de machtiging tot uithuisplaatsing verzet. Volgens de moeder zou deze machtiging voor kortere duur – te weten drie of zes maanden – verleend moeten worden, met aanhouding van het verzoek voor het overige. In de tussentijd moet door de GI onderzocht worden of [de minderjarige] bij haar geplaatst kan worden. [accommodatie van een jeugdhulpaanbieder] is volgens de moeder niet de juiste plek voor [de minderjarige] . Zo maakt de moeder zich zorgen over zijn veiligheid, bijvoorbeeld omdat [de minderjarige] de afgelopen periode vijf tot zes keer is weggelopen en tot diep in de nacht weg blijft.
4.2.
Door de moeder is bij de GI aangegeven dat zij het goed vindt als de ondertoezichtstelling verlengd wordt. Het gaat niet goed in het contact tussen [de minderjarige] en de vader en daar moet volgens haar naar gekeken worden. De moeder is het – hoewel ze het lastig vindt – ook eens met de verzochte machtiging tot uithuisplaatsing. Zij ziet dat [de minderjarige] hulp nodig heeft en denkt dat [accommodatie van een jeugdhulpaanbieder] hem daarbij kan helpen.
Ter zitting heeft de moeder verklaard dat zij niet positief is over [accommodatie van een jeugdhulpaanbieder] en dat zij het onzin vindt dat [de minderjarige] daar geplaatst moet worden. Moeder denkt dat [de minderjarige] het beste af is als hij weer bij haar thuis komt wonen.
De vader en zijn partner [partner]
4.3.
Door de vader en zijn partner [partner] is op de zitting aangegeven dat zij zich hevig verzetten tegen een plaatsing bij de moeder thuis, zoals door haar is verzocht. Het gaat nu niet goed met [de minderjarige] omdat de invloed van de moeder op hem groot is en negatief uitpakt.
4.4.
Door de vader en zijn partner [partner] is bij de GI aangegeven dat zij het eens zijn met de verzochte verlenging van de ondertoezichtstelling. Ze hebben zorgen over [de minderjarige] . Hij komt steeds meer in de problemen en heeft hulp nodig. De vader en zijn partner [partner] zijn het ook eens met de verzochte machtiging tot uithuisplaatsing. Ze hebben van alles geprobeerd om het thuis wonen te laten slagen, maar dat is helaas niet gelukt en maakt hen verdrietig. Ze weten dat [de minderjarige] eerder een nare ervaring heeft gehad met een uithuisplaatsing en willen niet dat dat hem nog eens overkomt. Tegelijkertijd zien ze dat hij hulp nodig heeft.

5.De mening van [de minderjarige]

5.1.
heeft in het gesprek met de kinderrechter aangegeven dat hij het liefst zo snel mogelijk weer teruggaat naar huis, naar zijn vader en zijn partner [partner] , en anders naar zijn moeder. Thuis konden bepaalde dingen beter, maar ging het op zich wel goed. [de minderjarige] denkt daarbij niet dat hij hulp nodig heeft. Hij redt zichzelf.
5.2.
[de minderjarige] heeft bij de GI aangegeven dat hij het liefst geen verandering wil. Na een gesprek met zijn moeder heeft [de minderjarige] aangegeven dat hij hulp nodig heeft en dat [accommodatie van een jeugdhulpaanbieder] hem kan helpen.

6.De beoordeling

de ondertoezichtstelling (C/15/364690 / JU RK 25-582)
6.1.
De kinderrechter is van oordeel dat aan de voorwaarden voor een verlenging van de ondertoezichtstelling is voldaan. [1] De kinderrechter legt hieronder uit waarom.
6.2.
Uit de overgelegde stukken en de behandeling op de zitting is gebleken dat er grote zorgen rondom [de minderjarige] zijn en dat zijn ontwikkeling nog steeds ernstig wordt bedreigd. [de minderjarige] laat het afgelopen jaar in toenemende mate agressief en zorgwekkend gedrag zien. Hij komt hierdoor regelmatig met de politie in aanraking, is zeer recent veroordeeld door de strafrechter en is ook (zonder herstelgesprek) niet meer welkom op zowel zijn stage als school. [de minderjarige] lijkt op alle leefgebieden te worden overvraagd en zijn gedragsproblematiek is zo ernstig dat zijn verzorging en opvoeding de draagkracht van de vader en zijn partner [partner] overstijgt. [de minderjarige] is sterk beïnvloedbaar en uit het afgenomen psychologisch onderzoek is gebleken dat hij grote uitdagingen heeft op meerdere cognitieve domeinen, wat ook van invloed is op zijn dagelijks functioneren. Tot slot geldt nog steeds dat het de ouders, zonder de hulp van hun beide partners, onvoldoende lukt om op constructieve wijze op ouderniveau met elkaar over [de minderjarige] te communiceren en met elkaar afspraken te maken.
6.3.
De ernstige ontwikkelingsbedreiging kan niet of onvoldoende worden weggenomen met vrijwillige hulpverlening, omdat hulpverlening in het vrijwillig kader in het verleden onvoldoende heeft bijgedragen aan het wegnemen van de zorgen en de zorgen nu juist verder zijn toegenomen. Het is daarom noodzakelijk dat de regie in handen van de GI blijft.
6.4.
De ondertoezichtstelling is daarom nog steeds nodig. De kinderrechter zal de ondertoezichtstelling, gelet op de hierna te nemen beslissing met betrekking tot de machtiging tot uithuisplaatsing, verlengen tot 19 juni 2026 en het meer verzochte afwijzen nu het van belang wordt geacht dat voor de beide maatregelen dezelfde looptijd geldt.
de machtiging tot uithuisplaatsing (C/15/365245 / JU RK 25-676)
6.5.
Ook is de kinderrechter van oordeel dat de verzochte machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] noodzakelijk is in het belang van zijn verzorging en opvoeding. [2] Uit wat hiervoor in het kader van de ondertoezichtstelling is overwogen blijkt dat de zorgen rondom [de minderjarige] inmiddels dusdanig zijn dat hij niet meer thuis kan wonen en dat hij specialistische behandeling en begeleiding nodig heeft. Het is in [de minderjarige] zijn belang dat zijn plek in [accommodatie van een jeugdhulpaanbieder] , waar hij de behandeling zou moeten krijgen die hij nodig heeft, gewaarborgd is door middel van een machtiging tot uithuisplaatsing. Deze machtiging zal voor een jaar worden verleend en niet, zoals namens de moeder is bepleit, voor kortere duur. Voor de kinderrechter is het duidelijk dat [de minderjarige] behandeling in een professionele setting nodig heeft en dat de moeder de zorgen niet volledig onderschrijft en ook niet volledig voor hulp openstaat. De kinderrechter is daarom met de GI van oordeel dat (het toewerken naar) een plaatsing bij de moeder op dit moment niet in het belang van [de minderjarige] is.
6.6.
De kinderrechter verklaart de beslissing uitvoerbaar bij voorraad, zoals is verzocht. Dat wil zeggen dat de beslissing direct geldt, ook als iemand in hoger beroep gaat.

7.De beslissing

De kinderrechter:
in de zaak met nummer C/15/364690 / JU RK 25-582
7.1.
verlengt de ondertoezichtstelling van
[de minderjarige]tot 19 juni 2026;
7.2.
wijst het meer of anders verzochte af;
in de zaak met nummer C/15/365245 / JU RK 25-676
7.3.
verleent een machtiging tot uithuisplaatsing van
[de minderjarige]in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder met ingang van 19 juni 2025 tot 19 juni 2026;
7.4.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
Deze beslissing is gegeven en in het openbaar uitgesproken op 19 juni 2025 door mr. W.P. van der Haak, kinderrechter, in aanwezigheid van mr. T.E.J. Bruinen als griffier, en op schrift gesteld op 3 juli 2025.
Tegen eindbeslissingen in deze beschikking is hoger beroep mogelijk bij het gerechtshof Amsterdam. Hiervoor is een advocaat nodig. Wie kunnen hoger beroep instellen:
  • degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
  • andere belanghebbenden, binnen drie maanden na de betekening van deze beschikking of binnen drie maanden nadat zij op andere wijze daarvan kennis hebben genomen.

Voetnoten

1.Artikel 1:260 BW.
2.Artikel 1:265b, eerste lid, BW.