ECLI:NL:RBNHO:2025:9848

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
22 augustus 2025
Publicatiedatum
26 augustus 2025
Zaaknummer
C/15/368257 / KG ZA 25-514 en C/15/368080 / KG ZA 25-503
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot nakoming zorgregeling en vervangende toestemming voor inschrijving basisschool en paspoort voor minderjarige

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Noord-Holland op 22 augustus 2025, zijn de ouders van een vierjarig kind verwikkeld in een geschil over de zorgregeling en de inschrijving van het kind op een basisschool. De man, vertegenwoordigd door advocaat mr. D. Eijpe, vordert nakoming van de zorgregeling die in een eerdere beschikking is vastgesteld, waarin is bepaald dat het kind hoofdverblijf bij hem heeft. De vrouw, vertegenwoordigd door advocaat mr. A.M.C.A. Ippel, weigert uitvoering te geven aan deze beschikking en vordert schorsing van de executie ervan. De voorzieningenrechter wijst de vordering van de vrouw tot schorsing af en verleent de man vervangende toestemming om het kind in te schrijven bij een basisschool en in het BRP-register, evenals voor het aanvragen van een nieuw paspoort. De voorzieningenrechter oordeelt dat de vrouw niet aannemelijk heeft gemaakt dat nakoming van de zorgregeling niet in het belang van het kind zou zijn. De man heeft een spoedeisend belang bij zijn vorderingen, aangezien de schoolperiode aanstaande is en het kind zo snel mogelijk moet worden ingeschreven. De vrouw heeft geen alternatieve scholen voorgesteld en haar bezwaren tegen de schoolkeuze van de man zijn niet onderbouwd. De voorzieningenrechter benadrukt het belang van frequent contact tussen het kind en beide ouders en wijst de vorderingen van de vrouw af, terwijl de man in zijn vorderingen wordt toegewezen.

Uitspraak

RECHTBANK Noord-Holland

Civiel recht
Zittingsplaats Haarlem
Zaaknummers: C/15/368257 / KG ZA 25-514 en C/15/368080 / KG ZA 25-503
Vonnis in kort gedingen van 22 augustus 2025
in de zaken van
[de man],
te [plaats] ,
eisende partij,
hierna te noemen: de man,
advocaat: mr. D. Eijpe,
tegen
[de vrouw],
te [plaats] ,
gedaagde partij,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. A.M.C.A. Ippel.
De zaken in het kort
Partijen zijn de ouders van hun vierjarige kind. In een recente beschikking van deze rechtbank is bepaald dat het kind hoofdverblijf zal hebben bij de man en is de zorgregeling van de ouders met het kind vastgesteld. De vrouw weigert uitvoering te geven aan de beschikking. De man vordert nakoming van de zorgregeling. Ook vordert de man vervangende toestemming om het kind in te schrijven bij een basisschool in [plaats] en in het BRP-register. Verder vordert hij vervangende toestemming voor het aanvragen van een nieuw paspoort voor het kind, omdat de vrouw weigert het paspoort af te geven. De vrouw vordert schorsing van de executie van de beschikking, vervangende toestemming om het kind bij een basisschool in [plaats] in te schrijven en een tijdelijke zorg- en vakantieregeling te bepalen.
De voorzieningenrechter wijst de vordering tot schorsing van de executie af, zodat de beschikking uitgevoerd kan worden. Aan de man wordt vervangende toestemming verleend tot inschrijving van het kind bij een basisschool in [plaats] en in het BRP-register en voor het aanvragen van een nieuw paspoort voor het kind.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding met producties 1 t/m 10 in de zaak C/15/368080 / KG ZA 25-503
  • de dagvaarding met producties 1 t/m 5 in de zaak C/15/368257 / KG ZA 25-514
1.2.
In overleg met de rechtbank hebben partijen verzocht om voeging van de zaken op de datum van de eerstgeplande zitting. Dit verzoek is toegestaan. De vrouw heeft vervolgens één conclusie van antwoord ingediend voor beide zaken, waarbij de producties 1 t/m 6 zijn overgelegd en een eis in reconventie is ingesteld. De man heeft daarna nog producties 11 tot en met 43 in het geding gebracht.
1.3.
De mondelinge behandeling van de kort gedingen heeft op 15 augustus 2025 plaatsgevonden. De griffier heeft van deze zitting aantekeningen gemaakt. De advocaten hebben gebruik gemaakt van spreekaantekeningen, die zij hebben overgelegd.
1.4.
Ter gelegenheid van de mondelinge behandeling zijn verschenen:
- de man, bijgestaan door mr. Eijpe voornoemd
- de vrouw, bijgestaan door mr. Ippel voornoemd en mr. S.N. Ziekman-Meijerink.
1.5.
Vervolgens is vonnis bepaald op uiterlijk 21 augustus 2025.
1.6.
Een door de vrouw op 19 augustus 2025 in persoon ingediend wrakingsverzoek is bij beslissing van 22 augustus 2025 door de wrakingskamer van de rechtbank niet-ontvankelijk verklaard.

2.De feiten

2.1.
Partijen hebben een affectieve relatie gehad, die inmiddels is geëindigd.
2.2.
Het minderjarige kind van partijen is:
- [de minderjarige] , geboren op [geboortedatum] in [plaats] (hierna: [de minderjarige] )
De man heeft [de minderjarige] erkend. De ouders hebben gezamenlijk het gezag over [de minderjarige] .
2.3.
In een beschikking van deze rechtbank van 21 juli 2025 (hierna: de beschikking) is beslist dat de hoofdverblijfplaats van [de minderjarige] bij de man zal zijn. De verdeling van de zorg- en opvoedingstaken (hierna: zorgregeling) is verdeeld als volgt:
‘ [de minderjarige] verblijft van woensdagmiddag 12:00 uur, althans uit school, tot zondag 9:00 uur bij de moeder;
Hiernaast worden de vakanties en feestdagen in onderling overleg bij helfte gedeeld, waarbij geldt dat:
- in schoolvakanties van één week voornoemde reguliere zorgregeling zal doorlopen;
- [de minderjarige] in de zomervakantie drie weken aaneensluitend bij iedere ouder verblijft;
- [de minderjarige] in de overige vakanties het ene jaar de eerste week bij de ene ouder verblijft en de tweede week bij de andere ouder, en in het daaropvolgende jaar andersom;
- de kerstdagen apart worden verdeeld in die zin dat [de minderjarige] het ene jaar eerste kerstdag bij de ene ouder viert en tweede kerstdag bij de andere ouder en in het daaropvolgende jaar andersom;
- [de minderjarige] tijdens oud en nieuw het ene jaar bij de ene ouder verblijft en het andere jaar
bij de andere ouder.’
2.4.
In een e-mail van 1 augustus 2025 heeft de vrouw aan de man een alternatieve zorgregeling voorgesteld die inhoudt:

van 4-7 bij de man
van 7 -10 bij de vrouw
van 10-14 bij de man
van 14-18 bij de vrouw
van 18-21 bij de man
Van 21 augustus 2025 geldt dan weer de gewone wekelijkse zorgregeling, in ieder geval tot er in hoger beroep mogelijk iets anders beslist zou worden.
2.5.
De man is niet akkoord gegaan met de door de vrouw voorgestelde alternatieve zorgregeling. Sinds 23 juli jl. heeft de man geen omgang meer met [de minderjarige] gehad.
2.6.
De vrouw heeft tegen de beschikking hoger beroep ingesteld. In hoger beroep is een incident ingesteld waarin is verzocht om schorsing van de uitvoerbaarheid bij voorraad van de beschikking. De mondelinge behandeling in het incident in hoger beroep staat gepland op 26 september 2025.

3.Het geschil

in conventie
in de zaak C/15/368257 / KG ZA 25-514
3.1.
De man vordert – samengevat – de vrouw te veroordelen tot nakoming van de in de beschikking vastgestelde zorgregeling, op straffe van een dwangsom van € 500,- per dag met een maximum van € 25.000,-, en tot betaling van de proceskosten.
3.2.
De man stelt dat de in de beschikking vastgestelde zorgregeling in beginsel moet worden nagekomen, tenzij sprake is van dusdanige ernstige of bijzondere omstandigheden dat niet-nakoming gerechtvaardigd is. Niet-nakoming van de zorgregeling door de vrouw is in strijd met de beslissing en levert daarmee een onrechtmatige daad op. De vrouw maakt niet aannemelijk dat nakoming van de zorgregeling niet in het belang van [de minderjarige] zou zijn.
in de zaak C/15/368080 / KG ZA 25-503
3.3.
De man vordert – samengevat – hem vervangende toestemming te verlenen om [de minderjarige] in te schrijven bij basisschool [basisschool] in [plaats] en op het adres van de man in het BRP-register van de gemeente [gemeente] . Daarnaast vordert de man hem vervangende toestemming te verlenen om een nieuw paspoort voor [de minderjarige] aan te vragen, dan wel de vrouw te veroordelen binnen drie dagen na betekening van dit vonnis aan de man een geldig paspoort van [de minderjarige] af te geven, op straffe van een dwangsom van € 250,- per dag met een maximum van € 10.000,-.
3.4.
De man stelt dat [de minderjarige] zo snel mogelijk moet worden ingeschreven op een basisschool in [plaats] omdat het hoofdverblijf van [de minderjarige] bij de man zal zijn. Het is in het belang van [de minderjarige] en diens ontwikkeling dat hij bij aanvang van het schooljaar '25/'26 ingeschreven staat bij een basisschool. Op 24 juli 2025 heeft de vrouw laten weten dat zij niet instemt met de schoolkeuze en aldus haar toestemming niet verleent. De principiële bezwaren van de vrouw zijn ongegrond, dan wel komen voor haar eigen risico. Verder dient [de minderjarige] ingeschreven te worden in het BRP-register op het adres van de man als gevolg van de aanwijzing van de woning van de man als hoofdverblijfplaats van het kind. Ondanks een verzoek daartoe heeft de vrouw tot op heden haar toestemming niet verleend. De man heeft een geldig paspoort nodig van [de minderjarige] om de inschrijvingen te voltrekken. De vrouw weigert het paspoort af te geven.
in de beide zaken
3.5.
De vrouw voert verweer. De vrouw concludeert tot niet-ontvankelijkheid van de man, dan wel tot afwijzing van de vorderingen van de man en te bepalen dat partijen ieder hun eigen proceskosten dragen.
3.6.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
in reconventie
in de beide zaken
3.7.
De vrouw vordert – samengevat – de uitvoerbaarheid bij voorraad van de beschikking te schorsen tot het moment waarop in hoger beroep definitief is beslist, vervangende toestemming aan haar te verlenen om [de minderjarige] in te schrijven bij basisschool [basisschool] in [plaats] en een tijdelijke zorg- en vakantieregeling te bepalen, waarbij [de minderjarige] niet langer dan drie nachten aaneengesloten bij de man verblijft en vanaf 21 augustus 2025 de reguliere zorgregeling (één weekend per veertien dagen bij de man) geldt. Volgens de vrouw is er een zwaarwegend belang om de beschikking nog niet uit te voeren in afwachting van de uitspraak in hoger beroep. De vrouw is altijd de hoofdverzorger van [de minderjarige] geweest en de door de rechtbank vastgestelde zorgregeling is in verband met de reisbewegingen onuitvoerbaar.
3.8.
De man voert verweer. De reconventionele vorderingen moeten worden afgewezen omdat het dezelfde eisen en verzoeken zijn als in de vorige procedure. Daarnaast is het spoedeisend belang niet onderbouwd en bestaat dit spoedeisend belang ook niet, hetgeen moet leiden tot niet-ontvankelijkheid van de vrouw in haar vorderingen. De man betoogt verder dat de uitvoerbaarheid bij voorraad in de beschikking wel degelijk is onderbouwd, zodat voor een nieuwe belangenafweging geen ruimte meer is. Als wel tot een belangenafweging wordt gekomen, dan heeft de man een zwaarwegender belang dan de vrouw, namelijk de mogelijkheid om [de minderjarige] te zien. Met de eisen tot vervangende toestemming voor inschrijving van een school en het vaststellen van een nieuwe zorg- en vakantieregeling is sprake van een verkapt hoger beroep. Als de voorzieningenrechter van mening is dat de huidige zorgregeling te belastend is, dan biedt de laatste eis in reconventie de mogelijkheid om een andere zorgregeling vast te stellen.
3.9.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

in de beide zaken
4.1.
Vanwege de omstandigheid dat de zaken op de zitting gevoegd zijn behandeld en partijen akkoord hebben gegeven dat de processtukken in beide zaken onderdeel uitmaken van het procesdossier, zal de voorzieningenrechter de vorderingen gezamenlijk behandelen.
Spoedeisend belang
4.2.
De man heeft een spoedeisend belang bij zijn vorderingen. De man stelt namelijk dat de vrouw weigert haar medewerking te verlenen aan omgang tussen de man en [de minderjarige] , hoewel zij daartoe op grond van de beschikking verplicht is. De man en [de minderjarige] hebben elkaar hierdoor in ieder geval al sinds 23 juli 2025 niet meer gezien. Daarnaast is in de beschikking voor de ontwikkeling van [de minderjarige] van groot belang geacht dat partijen [de minderjarige] zo spoedig mogelijk op een basisschool in [plaats] zullen inschrijven, hetgeen de vrouw weigert. De scholen starten op 25 augustus 2025. Een beslissing in hoger beroep kan niet worden afgewacht.
4.3.
Ook de vrouw heeft een spoedeisend belang bij haar vorderingen. De vrouw stelt dat de zorgregeling zoals vastgesteld in de beschikking onuitvoerbaar is en niet in het belang van [de minderjarige] . Omdat de beschikking uitvoerbaar bij voorraad is verklaard, is het spoedeisend belang bij schorsing van de executie hiermee gegeven. Daarbij is mede van belang dat de mondelinge behandeling in het incident in hoger beroep tot schorsing van de executie pas op 26 september 205 gepland staat, zodat niet op korte termijn een uitspraak valt te verwachten.
Geen schorsing van de uitvoerbaarheid bij voorraad
4.4.
De voorzieningenrechter stelt onder verwijzing naar de uitspraak van de Hoge Raad van 20 december 2019 het volgende voorop. [1]
Uitgangspunt is dat een uitgesproken veroordeling hangende een hogere voorziening uitvoerbaar dient te zijn en zonder de voorwaarde van zekerheidstelling ten uitvoer kan worden gelegd. Afwijking van dit uitgangspunt kan worden gerechtvaardigd door omstandigheden die meebrengen dat het belang van de veroordeelde bij behoud van de bestaande toestand zolang niet op het door hem ingestelde rechtsmiddel is beslist, of diens belang bij zekerheidstelling, ook gegeven dit uitgangspunt, zwaarder weegt dan het belang van degene die de veroordeling in de ten uitvoer te leggen uitspraak heeft verkregen, bij de uitvoerbaarheid bij voorraad daarvan of bij deze uitvoerbaarheid zonder dat daaraan de voorwaarde van zekerheidstelling wordt verbonden.
Bij de toepassing van de onder a. genoemde maatstaf in een incident of in kort geding moet worden uitgegaan van de beslissingen in de ten uitvoer te leggen uitspraak en van de daaraan ten grondslag liggende vaststellingen en oordelen, en blijft de kans van slagen van het tegen die beslissing aangewende of nog aan te wenden rechtsmiddel buiten beschouwing, met dien verstande dat de rechter in zijn oordeelsvorming kan betrekken of de ten uitvoer te leggen beslissing(en) berust(en) op een kennelijke misslag.
Indien de beslissing over de uitvoerbaarheid bij voorraad in de ten uitvoer te leggen uitspraak is gemotiveerd, moet de eiser, afgezien van het geval dat deze beslissing berust op een kennelijke misslag, aan zijn verzoek feiten en omstandigheden ten grondslag leggen die bij het nemen van deze beslissing niet in aanmerking konden worden genomen doordat zij zich eerst na de betrokken uitspraak hebben voorgedaan en die kunnen rechtvaardigen dat van die eerdere beslissing wordt afgeweken.
4.5.
De voorzieningenrechter stelt vast dat uit de overwegingen in de beschikking weliswaar volgt dat de rechter het in het belang van [de minderjarige] achtte dat vóór de start van het nieuwe schooljaar uitvoering zou worden gegeven aan de uitspraak, maar dat de uitvoerbaarheid bij voorraad niet expliciet door de bodemrechter is gemotiveerd. Dit betekent dat de voorzieningenrechter toekomt aan een belangenafweging zoals vermeld onder a. en b.
4.6.
Bij die belangenafweging moeten de belangen van de ouders, maar in het bijzonder het belang van [de minderjarige] worden afgewogen. De vrouw betoogt dat de vaststelling van het hoofdverblijf bij de man en de vastgestelde zorgregeling niet in het belang van [de minderjarige] zijn, omdat hij nooit langer dan drie nachten bij de man heeft verbleven en zij de hoofdverzorger en de primaire hechtingsfiguur van [de minderjarige] is. Dit belang van [de minderjarige] is al door de bodemrechter gewogen. Als de vrouw het niet eens is met de wijze waarop de bodemrechter die belangen heeft gewogen, dient zij dit in hoger beroep aan de orde te stellen. Uit de rechtspraak van de Hoge Raad volgt dat de kans van slagen van het hoger beroep buiten beschouwing moet worden gelaten. Het is dus niet aan de voorzieningenrechter om in dit kort geding opnieuw deze belangenafweging te maken.
4.7.
De vrouw heeft verder aangevoerd dat de zorgregeling ook praktisch onuitvoerbaar is en niet in het belang van [de minderjarige] , gelet op de reisbewegingen die zij en [de minderjarige] tussen [plaats] en [plaats] moeten maken. De vrouw heeft verklaard niet te beschikken over een auto, waardoor zij – als [de minderjarige] naar een school in [plaats] zou gaan – op twee dagen om zes uur in de ochtend moeten vertrekken om daar op tijd te zijn. Dit is volgens de vrouw veel te belastend voor [de minderjarige] , zowel fysiek als emotioneel. De voorzieningenrechter realiseert zich dat tenuitvoerlegging van de zorgregeling veel van de vrouw en [de minderjarige] vraagt, maar is van oordeel dat dit belang, bezien in het licht van de andere belangen die in deze zaak spelen, niet zodanig zwaarwegend is dat het moet leiden tot schorsing van de tenuitvoerlegging. [de minderjarige] heeft er namelijk ook een groot belang dat hij met beide ouders veelvuldig contact heeft. Wat betreft de reistijd naar de school in [plaats] heeft de man ter zitting opnieuw het aanbod gedaan om een auto voor de vrouw te regelen zodat zij niet met het openbaar vervoer hoeft te reizen. In dat geval is de reistijd aanzienlijk korter dan door de vrouw geschetst. De voorzieningenrechter heeft partijen ter zitting nog de optie voorgehouden om, totdat [de minderjarige] leerplichtig is, het aantal schooldagen van [de minderjarige] te beperken, zodat het aantal reisbewegingen (voorlopig) minder is.
4.8.
De vrouw acht het niet in het belang van [de minderjarige] dat hij gewend zal raken aan een school in [plaats] en vervolgens bij een gegrondverklaring van het hoger beroep weer opnieuw zal moeten wennen aan een school in [plaats] . De voorzieningenrechter acht ook dit belang niet dermate zwaarwegend dat dit moet leiden tot schorsing van de tenuitvoerlegging van de beschikking van de rechtbank. Ter zitting hebben beide ouders [de minderjarige] beschreven als een lief, vrolijk en sociaal kind dat met iedereen goed omgaat. De voorzieningenrechter gaat ervan uit dat, als [de minderjarige] na een uitspraak in hoger beroep alsnog hoofverblijf bij de vrouw zal krijgen en naar een school in [plaats] zal moeten gaan, hij die overstap zonder al te grote problemen zal kunnen maken. [de minderjarige] is nog jong en naar omschrijving een flexibel kind dat – indien nodig – prima in staat zal zijn zich aan te passen aan een andere omgeving. Schorsing van de executie om deze reden zou bovendien tot een omgekeerde schoolwissel leiden als het gerechtshof de beschikking van de rechtbank bekrachtigt. Op dit moment is [de minderjarige] nog niet aan een school gewend, zodat niet valt in te zien dat het belang aan de ene kant zwaarder zou moeten wegen dan het belang aan de andere kant.
4.9.
De stelling van de vrouw dat het uitvoeren van de beschikking haar procespositie in hoger beroep slechter zou kunnen maken, kan ook niet leiden tot schorsing van de tenuitvoerlegging. In het tegengestelde geval – dus bij schorsing – geldt dit immers ook voor de man. Bovendien lijkt deze stelling de visie van de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad) zoals beschreven in de beschikking te onderschrijven, dat de vrouw [de minderjarige] als instrument inzet in plaats van dat zij contact tussen [de minderjarige] en de man stimuleert. De voorzieningenrechter heeft ook tijdens de zitting geconstateerd dat de vrouw het belang van frequent contact tussen de man en [de minderjarige] en een gelijkwaardige rol van de man als opvoeder onvoldoende lijkt in te zien. Zij handelt daar in elk geval niet naar, bijvoorbeeld door [de minderjarige] tijdens de zomervakantie het contact met de man grotendeels te ontzeggen en hem niet inhoudelijk te betrekken bij een eventuele schoolkeuze in [plaats] . De voorzieningenrechter acht deze opstelling van de vrouw zorgelijk en niet in het belang van [de minderjarige] . De voorzieningenrechter heeft de vrouw ter zitting voorgehouden te proberen meer in oplossingen te denken, juist in het belang van [de minderjarige] .
4.10.
Gelet op het voorgaande wijst de voorzieningenrechter de vordering tot schorsing van de executie van de beschikking en de andere vorderingen van de vrouw af. Dit betekent dat de gehele beschikking en dus alle beslissingen daarin ongewijzigd moeten worden uitgevoerd. De vrouw zal worden veroordeeld tot nakoming van de beschikking, op straffe van verbeurte van een dwangsom zoals in de beslissing vermeld. De voorzieningenrechter acht deze prikkel tot nakoming noodzakelijk omdat de vrouw eerder heeft laten zien een rechterlijke uitspraak naast zich neer te leggen door de vakantieregeling – die zij zelf had verzocht – niet na te komen.
Vervangende toestemming
4.11.
Als gevolg van het feit dat de beslissingen in de beschikking moeten worden uitgevoerd, zullen ook de vorderingen van de man tot vervangende toestemming beoordeeld worden. De voorzieningenrechter zal hierna achtereenvolgens ingaan op de inschrijving voor de basisschool, de inschrijving in het BRP-register en de aanvraag van een nieuw paspoort.
inschrijving basisschool
4.12.
Vast staat dus dat het hoofdverblijf van [de minderjarige] bij de man in [plaats] zal zijn. De rechtbank heeft in de beschikking overwogen dat zij ervan uitgaat dat partijen [de minderjarige] zo spoedig mogelijk, in onderling overleg, op een basisschool in [plaats] zullen inschrijven, omdat zowel de rechtbank als de Raad dit van groot belang acht voor de ontwikkeling van [de minderjarige] . Het verzoek van de vrouw om te bepalen dat [de minderjarige] op een basisschool in [plaats] wordt ingeschreven, is afgewezen.
4.13.
Hoewel de vrouw aanvoert het niet eens te zijn met de door de man voorgestelde basisschool [basisschool] in [plaats] , heeft de vrouw geen alternatieve scholen voorgesteld. Eén van de bezwaren van de vrouw tegen basisschool [basisschool] is dat de school niet aansluit bij de levensovertuiging van partijen. Ter zitting heeft de man toegelicht dat hij kennis heeft gemaakt met basisschool [basisschool] en dat hij de directrice heeft gesproken. De directrice heeft de man gerustgesteld in die zin dat de school eigen richtlijnen volgt en niet indruist tegen de levensovertuiging van partijen. Die toezegging werd voor de man bevestigd doordat op de school ook kinderen met een Marokkaanse en Islamitische achtergrond zitten. Door de vrouw is niet nader onderbouwd waarom basisschool [basisschool] in strijd met haar levensovertuiging zou zijn. Daarnaast heeft de man ter zitting verklaard dat hij ook nog twee andere basisscholen heeft benaderd, de vrije school en de [basisschool] , maar dat op deze scholen geen plek vrij is voor [de minderjarige] .
4.14.
Gelet op het voorgaande zal de voorzieningenrechter de vordering tot vervangende toestemming om [de minderjarige] in te schrijven op basisschool [basisschool] in [plaats] toewijzen, omdat het in het belang van [de minderjarige] is dat hij met ingang van het nieuwe schooljaar naar school gaat.
inschrijving BRP-register
4.15.
Als gevolg van de beslissing dat het hoofdverblijf van [de minderjarige] bij de man in [plaats] is, zal [de minderjarige] ook ingeschreven moeten worden in het BRP-register. Omdat de vrouw tot op heden iedere medewerking daartoe weigert zal de voorzieningenrechter de man vervangende toestemming verlenen om [de minderjarige] in te schrijven op het adres van de man in [plaats] . De vrouw heeft onder meer aangevoerd dat zij door inschrijving allerlei toeslagen gaat missen, maar door de vaststelling van het hoofdverblijf van [de minderjarige] bij de vader, zal de man de verblijfsoverstijgende kosten van [de minderjarige] moeten gaan dragen. Daarbij heeft de man tijdens de zitting aangegeven bereid te zijn het kindgebonden budget met de vrouw te delen.
aanvraag nieuw paspoort
4.16.
Voor het bewerkstelligen van de inschrijvingen is het paspoort van [de minderjarige] nodig. Dit is door de vrouw niet betwist. Ondanks diverse verzoeken van de man weigert de vrouw het paspoort van [de minderjarige] af te geven. De voorzieningenrechter zal de man daarom vervangende toestemming verlenen om een nieuw paspoort voor [de minderjarige] aan te vragen. De voorzieningenrechter houdt de vrouw voor dat het haar uiteraard vrijstaat om alsnog vrijwillig het paspoort van [de minderjarige] aan de man af te geven.
Proceskosten
4.17.
In zaken met een familierechtelijk karakter is het uitgangspunt dat de proceskosten tussen partijen worden gecompenseerd. De rechtbank ziet geen aanleiding om af te wijken van dit standpunt. Dit betekent dat iedere partij de eigen proceskosten draagt.
Afspraken ter zitting
4.18.
Partijen hebben tijdens een schorsing van de zitting afgesproken dat [de minderjarige] in de laatste vakantieweek bij de man verblijft van zondagochtend 16 augustus 2025 tot woensdagochtend 20 augustus en van donderdagmiddag 21 augustus 2025 tot vrijdagmiddag 22 augustus 2025, waarbij de man [de minderjarige] ophaalt en terugbrengt.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
in de zaak C/15/368257 / KG ZA 25-514
in conventie
5.1.
veroordeelt de vrouw tot nakoming van de door de rechtbank Noord-Holland bij beschikking van 21 juli 2025 vastgestelde zorgregeling,
5.2.
bepaalt dat de vrouw een dwangsom zal verbeuren van € 500,00 voor iedere dag dat zij niet aan de onder 5.1 uitgesproken veroordeling voldoet, tot een maximum van € 10.000,- is bereikt,
in de zaak C/15/368080 / KG ZA 25-503
in conventie
5.3.
verleent de man – ter vervanging van de toestemming van de vrouw – vervangende toestemming om [de minderjarige] in te schrijven bij basisschool [basisschool] aan [adres] in [plaats] ,
5.4.
verleent de man – vervanging van de toestemming van de vrouw – vervangende toestemming om [de minderjarige] in te schrijven op het adres van de man in het BRP-register van de gemeente [gemeente] ,
5.5.
verleent de man – ter vervanging van de toestemming van de vrouw – vervangende toestemming om een nieuw paspoort voor [de minderjarige] aan te vragen,
in de zaken C/15/368257 / KG ZA 25-514 en C/15/368080 / KG ZA 25-503
in conventie
5.6.
compenseert de kosten van de procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt,
5.7.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad,
5.8.
wijst het meer of anders gevorderde af,
in reconventie
5.9.
wijst de vorderingen af,
5.10.
compenseert de kosten van de procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.A.J. Berkers en in het openbaar uitgesproken op 22 augustus 2025.
1589
Tegen dit vonnis kan hoger beroep worden ingesteld bij het Gerechtshof te Amsterdam binnen vier weken na de dag van de uitspraak. Het beroep moet worden ingesteld door tussenkomst van een advocaat.
Als het vonnis uitvoerbaar bij voorraad is verklaard, heeft het vonnis al wel geldende werking zolang op het (eventuele) beroep niet is beslist.

Voetnoten

1.Hoge Raad 20 december 2019, ECLI:NL:HR:2019:2026.