ECLI:NL:RBNHO:2025:9854

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
11 september 2025
Publicatiedatum
26 augustus 2025
Zaaknummer
11582130 \ CV EXPL 25-660
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontbinding huurovereenkomst wegens overlast door huurders

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Noord-Holland op 11 september 2025 uitspraak gedaan in een geschil tussen Stichting Wooncompagnie en twee gedaagden, die als huurders van een woning in Zaanstad werden beschuldigd van het veroorzaken van overlast. De vordering van Wooncompagnie tot ontbinding van de huurovereenkomst werd toegewezen, omdat de gedaagden zich niet als goede huurders hadden gedragen. De kantonrechter oordeelde dat de gedaagden structureel overlast hadden veroorzaakt, wat leidde tot een gevoel van onveiligheid in de buurt. Ondanks de argumenten van de gedaagden dat zij niet de enige veroorzakers van de overlast waren, werd vastgesteld dat hun gedrag ernstig genoeg was om de ontbinding van de huurovereenkomst te rechtvaardigen. De kantonrechter wees ook de vordering tot vergoeding van herstelkosten af, omdat deze te laat was ingediend. De gedaagden werden veroordeeld tot betaling van de proceskosten, die op € 789,47 werden vastgesteld. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad.

Uitspraak

RECHTBANKNOORD-HOLLAND
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Zaanstad
Zaaknummer: 11582130 \ CV EXPL 25-660 WD
Vonnis van 11 september 2025
in de zaak van
de stichting
STICHTING WOONCOMPAGNIE,
te Hoorn,
eisende partij,
hierna te noemen: Wooncompagnie,
gemachtigde: mr. K.A.M. Jaspers,
tegen

1.[gedaagde sub 1] ,

te [woonplaats] ,
2.
[gedaagde sub 2],
te [woonplaats] ,
gedaagde partijen,
hierna samen te noemen: [gedaagden] ,
gemachtigde: mr. A.D. van Koningsveld.
De zaak in het kort
De kantonrechter wijst de vordering tot ontbinding van de huurovereenkomst wegens overlast toe. De vordering tot vergoeding van herstelkosten neemt de kantonrechter niet in behandeling wegens strijd met de goede procesorde.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding, met 13 producties;
- de conclusie van antwoord;
- het tussenvonnis van 19 juni 2025;
- de van de zijde van Wooncompagnie ingekomen akte overlegging producties en vermeerdering van eis, met 12 producties (14 tot en met 25);
- de van de zijde van [gedaagden] ingekomen producties 1 tot en met 10;
- de mondelinge behandeling van 19 augustus 2025, waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt en waar namens [gedaagden] het woord is gevoerd aan de hand van een pleitnota, die is overgelegd.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.2. De feiten

2.1.
Wooncompagnie verhuurt met ingang van 8 november 2018 aan [gedaagden] de woning aan het adres [adres 1] in [woonplaats] (hierna: het gehuurde).
2.2.
Op 13 februari 2025 heeft Wooncompagnie [gedaagden] schriftelijk gesommeerd onmiddellijk te stoppen met het veroorzaken van overlast en het aanrichten van vernielingen.
2.3.
Op 21 februari 2025 heeft de burgemeester van Purmerend Wooncompagnie per brief een bestuurlijke waarschuwing gestuurd wegens ernstige overlast vanuit het door [gedaagden] van Wooncompagnie gehuurde perceel.
2.4.
Bij vonnis in kort geding van 27 maart 2025 zijn [gedaagden] veroordeeld tot ontruiming van het gehuurde binnen een termijn van drie dagen na betekening van dat vonnis.
2.5.
Nadat Wooncompagnie het kort geding vonnis aan [gedaagden] heeft betekend en de ontruiming aan hen heeft aangezegd, hebben [gedaagden] in kort geding een executiegeschil opgestart. De mondelinge behandeling van dit executiegeschil heeft plaatsgevonden op 14 april 2025. Na afloop van de mondelinge behandeling heeft de kort geding rechter de executie van het vonnis van 27 maart 2025 geschorst voor de duur van vier weken.
2.6.
Op 15 mei 2025 hebben [gedaagden] het gehuurde ontruimd.

3.Het geschil

3.1.
Wooncompagnie vordert na vermindering en vermeerdering van eis – samengevat – dat de kantonrechter:
(i) de huurovereenkomst tussen partijen ontbindt;
(ii) [gedaagden] veroordeelt tot betaling van een bedrag van € 19.112,55.
3.2.
Wooncompagnie legt aan de vordering het volgende ten grondslag. [gedaagden] zijn in hun verplichtingen als huurder tekortgeschoten, door structureel overlast en een gevoel van onveiligheid in de buurt te veroorzaken. Deze tekortkoming rechtvaardigt de ontbinding van de huurovereenkomst.
Hierbij komt dat na de ontruiming van 15 mei 2025 is gebleken dat [gedaagden] schade aan het gehuurde hebben toegebracht. Het met het herstel van de schade gemoeide bedrag is € 19.112,55. [gedaagden] dienen dit bedrag aan Wooncompagnie te vergoeden.
3.3.
[gedaagden] voeren verweer. [gedaagden] stellen ten eerste dat zij niet hoofdverantwoordelijk zijn voor alle onrust in de buurt. Het ligt voornamelijk aan de bewoner van [adres 2] . Verder ligt het aan de samenstelling van de buurt – veel mensen met maatschappelijke uitdagingen – die dicht op elkaar wonen, waardoor soms conflicten kunnen ontstaan. Tussen [gedaagden] spelen bij tijd en wijle privékwesties, maar zij hebben nooit zodanig ernstige ruzie dat de buurt er zo’n last van heeft dat de huurovereenkomst moet worden ontbonden. [gedaagden] leven op goede voet met bijna alle omwonenden. Bij verschillende incidenten zijn [gedaagden] niet zelf de aanstichter geweest, maar zijn zij uitgelokt door anderen, bijvoorbeeld op 15 februari 2025. Op die dag zijn [gedaagden] aangevallen en met stenen bekogeld, waarna zij zichzelf en hun huis hebben willen verdedigen.
Desondanks spannen de gemeente, politie en (een deel van) de buurt nu tegen [gedaagden] samen om ze uit de woning te krijgen.
Dat [gedaagden] niet hoofdverantwoordelijk zijn geweest, blijkt uit het feit dat de onrust in de buurt niet is weergekeerd, na het vertrek van [gedaagden] . Zo is op 24 juni 2025 de woning aan de [adres 2] nog beschoten. Daar komt nog bij dat bepaalde omwonenden zich ondanks het vertrek van [gedaagden] niet veilig voelden en zijn verhuisd.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Het uitgangspunt is dat [gedaagden] zich als goed huurder moeten gedragen. Dit betekent dat [gedaagden] zich moeten houden aan hun verplichtingen uit de huurovereenkomst, de algemene voorwaarden en de wet.
4.2.
Wooncompagnie heeft in de dagvaarding aangegeven op grond van welke voorvallen zij van mening is dat [gedaagden] tekort zijn geschoten in de nakoming van de huurovereenkomst. De door Wooncompagnie aangedragen voorvallen zijn voorzien van datum en tijdstip. De kantonrechter stelt vast dat [gedaagden] , op een enkele uitzondering na, op zichzelf niet betwisten dat de voorvallen hebben plaatsgevonden. Alleen het door Wooncompagnie gestelde vernielen van de eigen auto en het opblazen van de brievenbus van [adres 2] , hebben [gedaagden] betwist.
4.3.
De rol van [gedaagden] bij het opblazen van de brievenbus en het vernielen van hun auto, hoeft in deze procedure niet te worden opgehelderd. Wie hiervoor verantwoordelijk is geweest kan in het midden blijven. De overige – niet betwiste – voorvallen zijn namelijk volgens de kantonrechter zo ernstig dat sprake is van een tekortkoming die de ontbinding van de huurovereenkomst rechtvaardigt. De kantonrechter legt uit waarom.
4.4.
[gedaagden] hebben zich in de buurt herhaaldelijk storend, intimiderend en bedreigend gedragen. Concreet valt – onder meer - te noemen: (i) onderling schreeuwend ruzie maken en vechten, ook op straat, (ii) andermans zaken vernielen (eind juni 2024 en 12 september 2024), (iii) uitschelden en bedreigen van omwonenden (“vuile kanker neger, je komt de volgende keer aan de beurt” (16 oktober 2024)), (iv) met een of meer mes(sen) over straat gaan onder de mededeling een bepaalde omwonende te zullen vermoorden (15 februari 2025). Op basis van het van dit laatstgenoemde voorval beschikbare beeldmateriaal kan de kantonrechter vaststellen dat betrokkenen op dat moment niet verwikkeld waren in een onderlinge ruzie.
4.5.
Dat dit geen op zichzelf staande incidenten zijn, maar voorvallen die deel zijn van een langdurig patroon van overlast, volgt uit het feit dat de politie al sinds 2020 intensief betrokken is bij de familie en dat de politie sindsdien verschillende malen heeft opgetreden en melding heeft gemaakt bij Veilig Thuis. Dit alles staat beschreven in de door de burgemeester op 21 februari 2025 aan Wooncompagnie verzonden waarschuwingsbrief en is door [gedaagden] niet weersproken.
4.6.
De kantonrechter neemt zonder meer aan dat [gedaagden] in de afgelopen jaren in een stressvolle situatie hebben geleefd en met problemen (financieel en psycho-sociaal) te kampen hebben gehad. Ook andere problemen die in de buurt leven en de spanningen tussen de verschillende (andere) omwonenden, zijn belastend voor [gedaagden] geweest en zullen een rol hebben gespeeld in de mate waarin [gedaagden] in staat zijn geweest om adequaat te reageren op frustraties en incidenten.
4.7.
Echter, ook als dat in ogenschouw wordt genomen, ontkomt de kantonrechter niet aan de conclusie dat [gedaagden] zich jarenlang structureel niet als goed huurder hebben gedragen en daartoe waren zij op grond van de met Wooncompagnie gesloten huurovereenkomst wel gehouden. Dit leidt tot de slotsom dat [gedaagden] tekort zijn geschoten in de nakoming van de huurovereenkomst. Het feit dat [gedaagden] niet in staat zijn gebleken om enige verklaring over te leggen van een buurtgenoot die het voor hen opneemt, heeft daarbij niet geholpen.
4.8.
In geval van een tekortkoming is de vordering tot ontbinding in beginsel toewijsbaar. De kantonrechter merkt op dat voor het recht op ontbinding van een huurovereenkomst niet is vereist dat een tekortkoming aan een huurder als [gedaagden] kan worden toegerekend. Ook indien de hiervoor beschreven gedragingen van [gedaagden] door de buurt zijn uitgelokt, doet dat in beginsel niet af aan het recht van Wooncompagnie om op die grond de ontbinding van de huurovereenkomst te vorderen.
4.9.
De bijzondere aard of geringe betekenis van de tekortkoming kan bij wijze van uitzondering in de weg staan aan de ontbinding [1] . Het is aan [gedaagden] om voldoende feiten en omstandigheden aan te voeren waaruit volgt dat deze uitzondering van toepassing is. De door de kantonrechter te maken afweging of de tekortkoming de gevorderde ontbinding van de huurovereenkomst rechtvaardigt, geschiedt aan de hand van alle omstandigheden van het geval.
4.10.
De kantonrechter ziet onder ogen dat [gedaagden] met hun gezin groot belang hebben bij de continuering van de huurovereenkomst en dat de beëindiging daarvan hun voor grote problemen stelt. Problemen die zij op dit moment al aan den lijve ondervinden, doordat zij sinds 15 mei 2025 dakloos zijn. Dit brengt echter niet mee dat haar tekortkoming vanwege een bijzondere aard of geringe betekenis de gevorderde ontbinding van de huurovereenkomst niet rechtvaardigt.
4.11.
Tegenover het belang van [gedaagden] staat namelijk het belang van Wooncompagnie om als verhuurder jegens de omwonenden, waarvan meerderen ook huurder van Wooncompagnie zullen zijn, gehouden is om te zorgen voor een voldoende veilige woonomgeving.
4.12.
Gelet op dit belang, is de ontbinding van de huurovereenkomst onontkoombaar. Immers, uit het voorgaande blijkt dat de overlastgevende problematiek van [gedaagden] structureel is en er zijn geen concrete aanwijzingen dat hierin in de nabije toekomst verbetering zal optreden.
4.13.
Dat, zoals [gedaagden] stellen, ook anderen in de buurt overlast veroorzaken en het vertrek van [gedaagden] de problemen in de buurt niet heeft opgelost, leidt niet tot een ander oordeel. Deze door [gedaagden] aangedragen omstandigheden, doen niet af aan de aard en ernst van hun eigen tekortkoming en evenmin aan het belang van Wooncompagnie bij de door haar gevorderde ontbinding van de huurovereenkomst.
4.14.
De kantonrechter zal de vordering tot ontbinding van de huurovereenkomst toewijzen.
4.15.
De kantonrechter zal de eisvermeerdering die ziet op de vergoeding van herstelkosten buiten beschouwing laten wegens strijd met de goede procesorde. De kantonrechter is van oordeel dat deze te laat is ingediend. De kantonrechter neemt daarbij in aanmerking dat Wooncompagnie door haar eisvermeerdering een compleet nieuw feitelijk en juridisch complex debat opent. De vordering tot ontbinding van de huurovereenkomst en de vordering tot vergoeding van herstelkosten aan het gehuurde staan los van elkaar. Gelet daarop is de eisvermeerdering, die ter griffie is ontvangen op 8 augustus 2025, te laat. [gedaagden] hebben op de mondelinge behandeling uitgelegd dat zij door deze handelwijze zijn belemmerd in de mogelijkheden om zich tegen deze vordering te verweren. Omdat de kantonrechter de eisvermeerdering buiten beschouwing laat, wordt hierop in het navolgende dictum niet beslist. De in het dictum opgenomen afwijzing van “het meer of ander gevorderde”, ziet op de ingangsdatum van de wettelijke rente over de proceskosten.
4.16.
[gedaagden] zijn grotendeels in het ongelijk gesteld en moeten daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van Wooncompagnie worden begroot op:
- kosten van de dagvaarding
144,47
- griffierecht
135,00
- salaris gemachtigde
408,00
(2 punten × € 204,00)
- nakosten
102,00
(plus de kosten van betekening zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
789,47
4.17.
De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten wordt toegewezen zoals vermeld in de beslissing.

5.De beslissing

De kantonrechter
5.1.
ontbindt de tussen partijen bestaande huurovereenkomst met betrekking tot het gehuurde aan het adres [adres 1] in [woonplaats] ,
5.2.
veroordeelt [gedaagden] in de proceskosten van € 789,47, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met de kosten van betekening als [gedaagden] niet tijdig aan de veroordelingen voldoen en het vonnis daarna wordt betekend,
5.3.
veroordeelt [gedaagden] tot betaling van de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de proceskosten als deze niet binnen veertien dagen na aanschrijving zijn betaald,
5.4.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.5.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.S. Reid en in het openbaar uitgesproken op 11 september 2025.

Voetnoten

1.Zie artikel 6: 265 lid 1 BW