ECLI:NL:RBNHO:2025:9857

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
19 augustus 2025
Publicatiedatum
26 augustus 2025
Zaaknummer
15/230122-24
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van betrokkenheid bij cocaïnewasserij op basis van onvoldoende bewijs van actieve betrokkenheid en onduidelijke verklaringen

Op 19 augustus 2025 heeft de Rechtbank Noord-Holland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van betrokkenheid bij cocaïnewasserij. De zaak kwam voor de rechtbank na een onderzoek op de openbare terechtzitting van 5 augustus 2025. De verdachte werd beschuldigd van het opzettelijk bereiden, bewerken, en verkopen van cocaïne, evenals het voorbereiden van de invoer van cocaïne in Nederland. De officier van justitie eiste bewezenverklaring van de ten laste gelegde feiten, terwijl de verdediging pleitte voor integrale vrijspraak.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat zij bevoegd was om van de zaak kennis te nemen. De bewijsvoering van de officier van justitie steunde op twee hoofdpunten: een foto van een kentekenbewijs en bankpas op naam van de verdachte, aangetroffen op de telefoon van een medeverdachte, en een DNA-spoor van de verdachte op een halfgelaatsmasker in de cocaïnewasserij. De rechtbank oordeelde echter dat de verklaring van de medeverdachte over de identiteit van de huurder niet als ondubbelzinnig bewijs kon worden beschouwd. Bovendien was het DNA-spoor aangetroffen op een verplaatsbaar object, wat onvoldoende bewijs opleverde voor actieve betrokkenheid van de verdachte.

Uiteindelijk concludeerde de rechtbank dat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs was om de verdachte schuldig te verklaren aan de ten laste gelegde feiten. De verdachte werd vrijgesproken van alle beschuldigingen, en de rechtbank besloot dat de verweren met betrekking tot het ontbreken van een testrapport van het NFI en de samenloop van de feiten onbesproken konden blijven. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer, bestaande uit drie rechters, en de griffier was aanwezig tijdens de zitting.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Team Straf, zittingsplaats Alkmaar
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15/230122-24 (P)
Uitspraakdatum: 19 augustus 2025
Tegenspraak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 5 augustus 2025 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats],
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres 1].
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. S. van Driel en van hetgeen de verdachte en zijn raadsman, mr. J. van Weers, advocaat te Amsterdam, naar voren hebben gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
1
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 november 2021 tot en met 5 januari 2022 te Zuidschermer, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk heeft bereid en/of bewerkt en/of verwerkt en/of verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad, één of meer hoeveelheden van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
2
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 november 2021 tot en met 5 januari 2022 te Zuidschermer, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, voor te bereiden en/of te bevorderen,
te weten
- het opzettelijk binnen en/of buiten het grondgebied van Nederland brengen,
- het opzettelijk telen, bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken en/of vervoeren, en/of
- het opzettelijk vervaardigen
van cocaïne, in elk geval een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid van de Opiumwet
- een ander heeft getracht te bewegen om dat feit te plegen, te doen plegen, mede te plegen en/of uit te lokken, om daarbij behulpzaam te zijn en/of om daartoe gelegenheid, middelen en/of inlichtingen te verschaffen,
- zich en/of een ander gelegenheid, middelen en/of inlichtingen tot het plegen van dat feit heeft getracht te verschaffen,
- voorwerpen, vervoermiddelen, stoffen, gelden en/of andere betaalmiddelen voorhanden heeft gehad, waarvan hij/zij, verdachte en/of zijn/haar mededader(s), wist(en) of ernstige reden had(den) om te vermoeden dat zij bestemd waren tot het plegen van dat feit,
door dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet, voor te bereiden en/of te bevorderen,
- voorwerpen, vervoermiddelen, stoffen, gelden en/of andere betaalmiddelen, te weten grote hoeveelheden chemicaliën, waaronder sodium bicarbonate, caustic soda, calciumchloride, en/of meerdere onderdelen van terugwinnings-, productie- en verwerkingsopstellingen, waaronder een hydraulische pers, persmallen, een droogkast, magnetrons, verpakkingsmateriaal, verwarmingsspiralen, koolstoffilters,
een vacuümmeermachine en een compressor, voorhanden heeft gehad waarvan hij, verdachte, wist of ernstige reden had om te vermoeden dat zij bestemd waren tot het plegen van dat feit en/of
- zich en/of een ander gelegenheid, middelen en/of inlichtingen tot het plegen van dat feit heeft getracht te verschaffen door een loods/garage te huren en die loods/garage als (opslag/productie)locatie ter beschikking te stellen.

2.Voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is van de zaak kennis te nemen, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3.Standpunten van partijen

3.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten. Op het standpunt van de officier van justitie zal hierna, voor zover van belang, nader worden ingegaan.
3.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft integrale vrijspraak bepleit van de ten laste gelegde feiten. Op het verweer van de raadsman zal hierna, voor zover van belang, worden ingegaan.

4.Oordeel van de rechtbank

De rechtbank acht het niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de ten laste gelegde feiten heeft begaan en zal hem daarom vrijspreken. De rechtbank legt hierna uit hoe zij tot dit oordeel is gekomen.
Op 5 januari 2022 is de politie binnengetreden in een loods op het perceel [adres 2] in Zuidschermer. In de loods bevond zich, zo blijkt uit de bevindingen van de Landelijke Faciliteit Ontmantelen (LFO), een niet meer in werking zijnde zogeheten cocaïnewasserij. De loods is eigendom van [medeverdachte] (hierna: de medeverdachte). De medeverdachte heeft verklaard dat hij de loods sinds half november 2021 verhuurde aan iemand met wie hij via zijn autobedrijf in contact was gekomen. Volgens de officier van justitie was de huurder de verdachte.
De verdachte heeft echter iedere betrokkenheid bij de ten laste gelegde feiten ontkend.
Daartoe heeft de verdachte gesteld dat hij nooit in de loods is geweest en de medeverdachte niet kent.
Het door de officier van justitie aangedragen bewijs voor betrokkenheid van de verdachte bij de cocaïnewasserij steunt in de kern op twee pijlers.
In de telefoon van de medeverdachte is een met die telefoon gemaakte foto aangetroffen, waarop een kentekenbewijs en een bankpas te zien zijn, beide op naam van de verdachte. De officier van justitie heeft aangevoerd dat de medeverdachte ter zitting heeft verklaard dat hij de loods heeft verhuurd aan degene van wie de foto in zijn telefoon is gevonden, dat hij daarmee doelde op de genoemde foto (op pagina 194 van het dossier) en dat dat de persoon moet zijn, die naast hem zit, namelijk de verdachte. Deze verklaring van de medeverdachte is op verzoek van de officier van justitie op de terechtzitting gevoegd in het proces-verbaal van de zitting van de verdachte en maakt daarmee derhalve deel uit van het dossier van de verdachte.
De rechtbank overweegt dat de verklaring van de medeverdachte ter zitting op de vraag of de naam op de documenten de naam is van de degene die naast het zit (verdachte), inhoudende:
‘dat moet hem dan wel zijn’, niet kan worden opgevat als een ondubbelzinnige bevestiging dat dit de persoon is aan wie de medeverdachte de loods had verhuurd. Deze formulering lijkt eerder een conclusie naar aanleiding van de eerder voorgehouden stukken en foto van de documenten (kentekenbewijs en bankpas) op naam van de verdachte. Daarbij merkt de rechtbank op dat deze foto pas is gemaakt op 15 december 2021, geruime tijd na het aangaan van de verhuur van de loods. Dat maakt het onwaarschijnlijk dat de foto heeft gediend als middel om de identiteit van de huurder vast te leggen bij het aangaan van de huurovereenkomst.
De verdachte heeft verklaard dat het kentekenbewijs en de bankpas mogelijk in handen van een derde zijn gekomen doordat deze in zijn auto lagen en hij zijn auto vaak uitleende. Naar het oordeel van de rechtbank kan deze verklaring niet als a priori onaannemelijk terzijde worden geschoven.
De rechtbank is – overeenkomstig het standpunt van de raadsman - op grond van het vorenstaande van oordeel dat de bewuste foto geen bewijs oplevert voor betrokkenheid van de verdachte als huurder of gebruiker van de loods.
Het tweede dragende element in de bewijsvoering van de officier van justitie is het DNA-spoor van de verdachte, dat is aangetroffen op een halfgelaatsmasker in de cocaïnewasserij.
De rechtbank constateert dat hierbij sprake is van een DNA-mengprofiel van minimaal twee personen, waaronder de verdachte. De rechtbank stelt verder vast dat het spoor is aangetroffen op een verplaatsbaar object en dat niet kan worden vastgesteld waar, wanneer en op welke wijze het DNA van de verdachte op dit object terecht is gekomen. Naar het oordeel van de rechtbank is het enkele aantreffen van het DNA van de verdachte op één voorwerp in de loods onvoldoende voor de conclusie dat de verdachte actieve betrokkenheid heeft gehad bij de aangetroffen cocaïnewasserij.
Ten overvloede merkt de rechtbank op dat de persoonsbeschrijving die de medeverdachte van de huurder heeft gegeven niet geheel overeenkomt met de verdachte en bovendien zo algemeen en aspecifiek is dat het überhaupt niet eenduidig op de verdachte is te betrekken. Daar komt nog bij dat de medeverdachte verklaart dat de huurder ‘Mustafa’ heette, terwijl de voornaam van de verdachte ‘[naam]’ is.
Het voorgaande leidt de rechtbank tot het oordeel dat de verdachte van beide hem ten laste gelegde feiten moet worden vrijgesproken.
Gelet op dit oordeel kunnen de verweren met betrekking tot het ontbreken van een testrapport van het NFI en de mogelijk problematische samenloop van feit 1 en feit 2, onbesproken blijven.

5.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte onder 1 en 2 is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. I.A. Groenendijk, voorzitter,
mrs. M.E. Francke en A.K. Korteweg, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier A. Helder,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 19 augustus 2025.