ECLI:NL:RBNHO:2025:9877

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
26 augustus 2025
Publicatiedatum
26 augustus 2025
Zaaknummer
1296638
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Bodemzaak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Huurkoopovereenkomst en aansprakelijkheid bij niet-levering van een auto aan de juiste partij

In deze zaak gaat het om een huurkoopovereenkomst tussen [eiser] B.V. en [betrokkene 1], waarbij de auto niet aan de contractant, maar aan een derde, [betrokkene 4], is geleverd. De kantonrechter heeft op 27 augustus 2025 geoordeeld dat de overeenkomst geldig tot stand is gekomen, ondanks het feit dat de auto niet aan [betrokkene 1] is geleverd. De rechter oordeelt dat [eiser] de vordering tot betaling van de hoofdsom van € 26.466,30 kan toewijzen, maar wijst de vordering tot afgifte van de auto af, omdat deze niet aan [betrokkene 1] is geleverd. De rechter concludeert dat [bedrijf] tekort is geschoten in haar verplichting om de auto aan [betrokkene 1] te leveren, en dat [betrokkene 1] recht heeft op schadevergoeding in de vrijwaringszaak. De proceskosten worden toegewezen aan de partijen die in het ongelijk zijn gesteld.

Uitspraak

RECHTBANKNOORD-HOLLAND
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Haarlem
Zaaknummers: 11296638 \ CV EXPL 24-6245 en 11519675 \ CV EXPL 25-563
Vonnis van 27 augustus 2025
in de
hoofdzaakvan
[eiser] B.V.,
te [plaats 1],
eisende partij,
hierna te noemen: [eiser],
gemachtigde: Janssen & Janssen c.s. gerechtsdeurwaarders,
tegen
[gedaagde],in haar hoedanigheid van bewindvoerder over de goederen van
[betrokkene 1],
te [plaats 2],
gedaagde partij,
hierna te noemen: [betrokkene 1],
gemachtigde: mr. H.M. Hueting,
en de
vrijwaringvan
[gedaagde],in haar hoedanigheid van bewindvoerder over de goederen van
[betrokkene 1],
te [plaats 2],
eisende partij,
hierna te noemen: [betrokkene 1],
gemachtigde: mr. H.M. Hueting,
tegen

1.[bedrijf] V.O.F.

2. [betrokkene 2]

3. [betrokkene 3]

te [plaats 3]
gedaagden,
hierna gezamenlijk te noemen: [bedrijf] (ten behoeve van de leesbaarheid in vrouwelijk enkelvoud),
gemachtigde: mr. B.J. Driessen.

1.De procedure in de hoofdzaak en de vrijwaring

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het incidenteel vonnis van 8 januari 2025;
- de dagvaarding in de vrijwaringszaak van [betrokkene 1];
- de conclusie van antwoord van [bedrijf];
- het e-mailbericht van 20 juni 2025 van de gemachtigde van [betrokkene 1], met de mededeling dat [betrokkene 1] onder bewind is gesteld en dat de bewindvoerder instemt met voortzetting van de procedure;
- de mondelinge behandeling van 3 juli 2025, waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.
1.3.
Bij beschikking van 25 november 2024 zijn de goederen van [betrokkene 1] onder bewind gesteld. De bewindvoerder is vrijwillig verschenen en heeft verklaard dat de gemachtigde van [betrokkene 1] de procedure voort kan zetten. Ter zitting is het bewind aan de orde gesteld. Partijen is gevraagd of zij behoefte hebben op het verschijnen van de bewindvoerder te reageren. Die behoefte hadden zij niet. In deze procedure wordt de bewindvoerder als formele procespartij aangemerkt. Omdat dat het vonnis makkelijker leesbaar maakt, wordt de bewindvoerder verder aangeduid als “[betrokkene 1]”.

2.De vorderingen en het geschil

2.1.
[eiser] vordert:
a. een verklaring voor recht dat de huurkoopovereenkomst met betrekking tot de auto is ontbonden dan wel – waar nodig – deze te ontbinden per de datum van dit vonnis.
b. [betrokkene 1] te veroordelen tot afgifte van de auto aan [eiser], dan wel een door haar aan te wijzen derde, binnen 72 uur na betekening van het in dezen te wijzen vonnis, zulks op straffe van een dwangsom van € 800,00 per dag dat hij/zij met de afgifte in gebreke blijft, met een maximum van € 50.000,-, althans een door de kantonrechter in goede justitie te
bepalen bedrag.
c. [betrokkene 1] te veroordelen tot betaling aan [eiser] van een bedrag van € 29.459,73, te vermeerderen met de rente ad 18% per jaar, subsidiair de wettelijke handelsrente ex art. 6:119a BW, meer subsidiair de wettelijke rente ex art. 6:119 BW over een bedrag van € 26.466,30 gerekend vanaf de datum van de dagvaarding tot aan de dag der voldoening, met dien verstande dat indien de auto wordt ingeleverd en vervolgens verkocht wordt door [eiser], de verkoopopbrengst in mindering strekt op de openstaande vordering.
d. [betrokkene 1] te veroordelen in de kosten van deze procedure.
e. [betrokkene 1] te veroordelen tot betaling aan [eiser], zulks tegen behoorlijk bewijs van
kwijting, van het bedrag van € 859,10, indien [eiser] tot inname van de auto moet
overgaan.
f. [betrokkene 1] te veroordelen tot betaling aan [eiser], zulks tegen behoorlijk bewijs van
kwijting, van het bedrag van € 211,75 indien [eiser] tot aangifte bij de politie moet
overgaan.
2.2.
[betrokkene 1] vordert in de vrijwaringszaak dat [bedrijf] hoofdelijk wordt veroordeeld tot al hetgeen waartoe [betrokkene 1] in de hoofdzaak zal worden veroordeeld.
2.3.
Het geschil laat zich als volgt samenvatten.
Tussen [eiser] en [betrokkene 1] bestaat een huurkoopovereenkomst met betrekking tot een Volkswagen Polo (hierna: ‘de overeenkomst’ en ‘de auto’). De auto is geleverd door [bedrijf]. Vanwege uitblijvende betalingen heeft [eiser] de overeenkomst ontbonden. Het komt in deze zaak (kort gezegd) aan op de vraag of [betrokkene 1] de bedragen die zij op grond van de overeenkomst verschuldigd is, aan [eiser] moet betalen en, zo ja, of zij die verplichting tot betaling op [bedrijf] kan afwentelen.
2.4.
Om het tussen partijen gerezen geschil in de juiste context te bezien, is het van belang de gebeurtenissen voorafgaand aan het sluiten van die overeenkomst te benoemen. [betrokkene 1] – een jonge vrouw van destijds 18 jaar die door een verstandelijke beperking sterk beïnvloedbaar is – is via Snapchat in contact gekomen met een jongen, die zichzelf [betrokkene 4] noemde. [betrokkene 4] heeft [betrokkene 1] beloofd te helpen met o.a. het verkrijgen van haar rijbewijs en het opzetten van een eigen bedrijf in cosmeticaproducten. Inmiddels is duidelijk dat [betrokkene 4] misbruik heeft gemaakt van [betrokkene 1]. Zij zijn samen naar de Kamer van Koophandel gegaan om [betrokkene 1] in te schrijven als ondernemer. Ook hebben zij een telefoonabonnement afgesloten, waarbij [betrokkene 1] de verstrekte telefoon direct aan [betrokkene 4] moest geven. Ook is een zakelijke rekening geopend en een opslagruimte gehuurd. Die opslag bleek later te zijn gebruikt voor illegale activiteiten. [betrokkene 4] heeft op enig moment het identiteitsbewijs van [betrokkene 1] ingenomen. De volledige naam van [betrokkene 4] is onbekend, evenals zijn verblijfplaats.
2.5.
[betrokkene 4] is ook betrokken geweest bij het totstandkomen van de overeenkomst die in deze procedure centraal staat. Uit de gewisselde stukken en het ter zitting besprokene, zijn de volgende relevante feiten en omstandigheden af te leiden. Eind januari 2024 is de auto in ieder geval door [betrokkene 4] bezichtigd op de locatie van [bedrijf] in [plaats 3]. Op die dag heeft [bedrijf] ook de overeenkomst opgesteld, op naam van (het bedrijf van) [betrokkene 1]. [bedrijf] stelt dat [betrokkene 1] daar ook bij was en dat zij de identiteit van [betrokkene 1] heeft gecontroleerd; [betrokkene 1] betwist dat. [betrokkene 1] stelt over dat moment dat zij op het station stond onderweg naar een vriendin in Tilburg, toen [betrokkene 4] belde en tegen haar zij dat ze een betaalverzoek zou krijgen voor € 0,01. Die moest ze betalen, omdat dat nodig was voor het verkrijgen van haar rijbewijs. Die betaling heeft [betrokkene 1] gedaan. [betrokkene 4] beschikte op dat moment over het identiteitsbewijs van [betrokkene 1]. Op 15 februari 2024 is de auto door [betrokkene 4] opgehaald. [bedrijf] denkt dat [betrokkene 1] daarbij aanwezig was, omdat er ook een vrouw aanwezig was. Omdat de vrouw bleef zitten in de (andere) auto waarmee ze aankwamen (met nog een derde persoon), heeft [bedrijf] niet kunnen vaststellen of de vrouw inderdaad [betrokkene 1] was. Omdat volgens [bedrijf] bij de bezichtiging van de auto eind januari 2024 [betrokkene 4] ook samen met een vrouw was, ging [bedrijf] ervan uit dat [betrokkene 1] de vriendin was van [betrokkene 4] en [betrokkene 4] namens [betrokkene 1] handelde. [bedrijf] heeft de auto aan [betrokkene 4] meegegeven, zonder nog een verdere controle op identiteit te doen.
2.6.
Vanuit een meer juridisch oogpunt speelt het volgende.
[betrokkene 1] stelt zich in de hoofdzaak op het standpunt dat de overeenkomst nimmer tot stand is gekomen, omdat geen levering van de auto aan [betrokkene 1] heeft plaatsgevonden. Omdat geen levering van de auto heeft plaatsgevonden, heeft [betrokkene 1] ter zitting nog een beroep gedaan op schuldeisersverzuim. [eiser] heeft erop gewezen dat zij op grond van de overeenkomst niet verantwoordelijk is voor de levering van de auto; die verantwoordelijkheid ligt bij [bedrijf]. Verder heeft [betrokkene 1] gesteld dat op [eiser] een zorgplicht rustte; zij had bij het sluiten van de overeenkomst moeten onderzoeken of de wil en de verklaring van [betrokkene 1] wel overeenkwamen. Hilterman betwist dat op haar een onderzoeksplicht rust; dat [betrokkene 4] misbruik van [betrokkene 1] heeft gemaakt, kan niet aan [eiser] worden tegengeworpen. [betrokkene 1] stelt zich in de vrijwaring op het standpunt dat [bedrijf] onrechtmatig heeft gehandeld, door de auto aan [betrokkene 4] af te geven in plaats van aan [betrokkene 1]. [bedrijf] stelt dat zij de identiteit van [betrokkene 1] heeft vastgesteld tijdens de bezichtiging van de auto en het sluiten van de overeenkomst. Zij wijst er verder op dat [betrokkene 4] tijdens dat moment degene was die veelal het woord voerde en dat zij de auto dus aan [betrokkene 4] mocht meegeven. Zij mocht er vanuit gaan dat [betrokkene 4] namens [betrokkene 1] optrad, aldus [bedrijf].
2.7.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

3.De beoordeling

in de hoofdzaak
Totstandkoming overeenkomst
3.1.
Het standpunt van [betrokkene 1] dat de overeenkomst niet tot stand is gekomen omdat de auto niet aan haar geleverd is, volgt de kantonrechter niet. Vast staat dat [betrokkene 1] de overeenkomst (digitaal) getekend heeft door € 0,01 te betalen. De overeenkomst is tot stand gekomen door ondertekening en zodra aan de daarvoor in de overeenkomst verder gestelde voorwaarden (die o.a. betrekking hebben op de tenaamstelling van de auto) is voldaan. Dat aan die voorwaarden voldaan is, wordt door [betrokkene 1] niet betwist. Dat de auto niet aan [betrokkene 1] is geleverd heeft – ongeacht wiens verantwoordelijkheid die levering is, waarop hierna wordt teruggekomen – geen effect op de totstandkoming van de overeenkomst.
Zorgplicht
3.2.
[betrokkene 1] heeft gesteld dat op [eiser] een zorgplicht rustte die inhoudt dat zij verder onderzoek diende te doen naar [betrokkene 1] en haar wil de overeenkomst te sluiten. Dat standpunt volgt de kantonrechter ook niet. In zijn algemeenheid kan een dergelijke zorgplicht bij het sluiten van een overeenkomst niet worden aangenomen. Onder omstandigheden kan een dergelijke zorgplicht wel bestaan, als de wederpartij van degene die een overeenkomst tekent, kon vermoeden dat die partij dat niet daadwerkelijk (zelf) wilde, maar [betrokkene 1] heeft onvoldoende feiten en omstandigheden gesteld om aan te nemen dat daar in deze zaak aanleiding voor bestaat. Omdat de overeenkomst online gesloten is, kon [eiser] niet weten van de betrokkenheid van [betrokkene 4] of de verstandelijke beperking van [betrokkene 1]. Het feit dat [betrokkene 1] destijds pas 18 jaar was en kort daarvoor een eenmanszaak gestart was, is onvoldoende om zonder meer een plicht voor [eiser] aan te nemen om verder te onderzoeken of [betrokkene 1] daadwerkelijk de overeenkomst wilde sluiten. Ook een 18-jarige kan een onderneming starten en ten behoeve van die onderneming een auto (huur)kopen. Dat komt wellicht niet heel vaak voor, maar op zichzelf geen reden voor [eiser] om nader onderzoek te doen. Dat [betrokkene 1] niet beschikte over een rijbewijs, kon [eiser] niet weten. Er bestaat geen algemene verplichting om de (huur)koop van een auto te controleren of degene die de auto koopt, beschikt over een rijbewijs. Bovendien komt deze overeenkomst tot stand nadat de andere twee partijen ([betrokkene 1] en [bedrijf]) elkaar, zo had [eiser] wel mogen aannemen omdat [bedrijf] de auto aan [betrokkene 1] zou leveren, elkaar in persoon hebben getroffen, zodat eventuele onvolkomenheden in de totstandkoming met name door [bedrijf] hadden moeten worden ontdekt.
Schuldeisersverzuim
3.3.
Op grond van de overeenkomst is [bedrijf] verantwoordelijk voor de levering van de auto. Daarom kan geen sprake zijn van schuldeisersverzuim van [eiser] als gevolg van het uitblijven van die (correcte) levering.
Conclusie in de hoofdzaak, nevenvorderingen en proceskosten
3.4.
De conclusie in de hoofdzaak is dat een geldige overeenkomst tot stand is gekomen tussen [betrokkene 1] en [eiser] (en [bedrijf]) en dat [eiser] nakoming van die overeenkomst door [betrokkene 1] kan vorderen. Dat betekent dat de kantonrechter de gevorderde hoofdsom van € 26.466,30 wegens niet betaalde leasetermijnen zal toewijzen.
3.5.
De vordering van [eiser] tot afgifte van de auto wijst de kantonrechter af. Ter zitting is vastgesteld dat nakoming van die vordering voor [betrokkene 1] onmogelijk is, omdat niet [betrokkene 1] maar [betrokkene 4] over de auto beschikt. [eiser] wordt hierdoor ook niet benadeeld, omdat in haar geldvordering besloten ligt dat zij de volledige waarde van de auto vergoed krijgt. Ook het bedrag dat wordt gevorderd voor het geval tot inname moet worden overgegaan, wijst de kantonrechter af. [eiser] heeft immers niet gesteld, en dat is ook niet gebleken, dat het aan [betrokkene 1] is toe te rekenen dat zij de auto niet zelf kan teruggeven, nog daargelaten dat niet is gebleken dat [eiser] ook daadwerkelijk tot inname kan overgaan omdat onduidelijk is waar de auto op dit moment is.
3.6.
[eiser] vordert nog betaling van een bedrag van € 211,75, voor het geval zij over dient te gaan tot het doen van aangifte van verduistering. Uit het feitencomplex zoals onder 2. van dit vonnis is weergegeven, volgt dat een dergelijke aangifte niet tegen [betrokkene 1] maar tegen [betrokkene 4] zou moeten worden gericht. Deze vordering wijst de kantonrechter daarom ook af.
3.7.
De gevorderde vervallen rente heeft [eiser] onjuist berekend, omdat die uitgaat van de contractuele rente over de volledige hoofdsom over de volledige periode, terwijl de overeenkomst op grond waarvan [eiser] die rente vordert buitengerechtelijk is ontbonden op 29 juli 2024. De contractuele rente wordt toegewezen over de maandtermijnen maart t/m juli 2024 (€ 1.512,36) vanaf de respectievelijke vervaldata tot aan het moment van ontbinding. Over de totale hoofdsom zal de wettelijke handelsrente worden toegewezen, vanaf het moment van ontbinding tot aan het moment van voldoening.
3.8.
[eiser] vordert vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten. Daarvoor is een contractuele grondslag gesteld en [betrokkene 1] heeft tegen deze vordering geen verweer gevoerd. Daarom zal het gevorderde bedrag van € 2.646,63 worden toegewezen.
3.9.
[betrokkene 1] is in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van [eiser] worden begroot op:
- kosten van de dagvaarding
115,84
- griffierecht
1.409,00
- salaris gemachtigde
1.086,00
(2 punten × € 543,00)
- nakosten
135,00
(plus de kosten van betekening zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
2.745,84
in de vrijwaringszaak
3.10.
Tussen [betrokkene 1] en [bedrijf] staat vast dat [bedrijf] op grond van de overeenkomst gehouden was de auto aan [betrokkene 1] te leveren. Vast staat ook dat [bedrijf] dat niet heeft gedaan; zij heeft de auto aan [betrokkene 4] meegegeven. [bedrijf] stelt dat zij er vanuit mocht gaan dat [betrokkene 4] namens [betrokkene 1] handelde. Het komt er dus op aan of [bedrijf] een beroep kan doen het bepaalde in artikel 3:61 Burgerlijk Wetboek (BW) in die zin dat zij op grond van een gedraging of verklaring van [betrokkene 1] redelijkerwijs heeft mogen aannemen dat aan [betrokkene 4] een toereikende volmacht was verleend.
3.11.
Voor toerekening van schijn van volmachtverlening aan de vertegenwoordigde ([betrokkene 1]) kan plaats zijn wanneer de wederpartij ([bedrijf]) gerechtvaardigd op volmachtverlening heeft mogen vertrouwen op grond van feiten en omstandigheden die voor risico van [betrokkene 1] komen en waaruit naar verkeersopvattingen zodanige schijn van vertegenwoordigingsbevoegdheid kan worden afgeleid. [1] Dat risicobeginsel gaat echter niet zo ver dat voor toepassing daarvan ook ruimte is in gevallen waarin het tegenover de wederpartij gewekte vertrouwen uitsluitend is gebaseerd op verklaringen en gedragingen van een onbevoegd handelende persoon ([betrokkene 4]). De schijn van vertegenwoordigingsbevoegdheid kan ook berusten op feiten en omstandigheden die zich hebben voorgedaan na de totstandkoming van de betrokken rechtshandeling.
3.12.
Toegespitst op deze zaak zijn de volgende omstandigheden van belang.
[bedrijf] stelt dat zij er vanuit mocht gaan dat [betrokkene 4] namens [betrokkene 1] handelde, omdat hij tijdens de bezichtiging en het sluiten van de overeenkomst met name degene was die het woord deed. Volgens [bedrijf] heeft [betrokkene 4] gezegd dat [betrokkene 1] zijn vriendin was. [bedrijf] heeft er ook nog op gewezen dat dit vaak de situatie is, als een man en een vrouw een auto uitzoeken: de man is meestal degene die op de voorgrond treedt. Ook heeft [bedrijf] gesteld dat de verrichtte aanbetalingen door [betrokkene 4] zijn verricht, namens [betrokkene 1]. Ten slotte heeft [bedrijf] gesteld dat zij veronderstelde dat het [betrokkene 1] was die in de auto was blijven zitten op de dag van aflevering.
3.13.
[betrokkene 1] heeft betwist bij de bezichtiging en/of de levering van de auto aanwezig te zijn geweest, maar ook als zij daarbij wel aanwezig was, dan zou het beroep op artikel 3:61 BW niet slagen. Daartoe overweegt de kantonrechter als volgt.
De stellingen van [bedrijf] zijn onvoldoende om er vanuit te mogen gaan dat aan [betrokkene 4] een toereikende volmacht was verleend. In die stellingen zijn immers in het geheel geen gedragingen of verklaringen van [betrokkene 1] te ontdekken, laat staan dat het om gedragingen of verklaringen gaat waaruit [bedrijf] heeft mogen afleiden dat aan [betrokkene 4] een toereikende volmacht was verleend. Het enige dat [betrokkene 1] volgens de stellingen van [bedrijf] heeft gedaan, is (op de achtergrond) aanwezig zijn bij de bezichtiging, het sluiten van het contract en de aflevering van de auto. Dat is onvoldoende. Dat geldt temeer, omdat het een zakelijke overeenkomst betreft ten aanzien van een kostbaar product, dat ook nog eens specifiek op naam van [betrokkene 1] is gesteld, terwijl [betrokkene 4] formeel geen enkele betrokkenheid had bij de onderneming van [betrokkene 1] en [bedrijf] ook de identiteit van [betrokkene 4] niet heeft vastgesteld.
3.14.
[bedrijf] heeft op de zitting nog gesteld dat zij bij het sluiten van het contract de identiteit van [betrokkene 1] heeft gecontroleerd aan de hand van haar identiteitsbewijs. Voor zover [bedrijf] daarmee heeft willen betogen dat zij daaruit heeft mogen afleiden dat [betrokkene 4] kennelijk een toereikende volmacht had, is de kantonrechter van oordeel dat niet is komen vast te staan dat [betrokkene 1] zelf haar identiteitsbewijs heeft getoond aan [bedrijf]. [betrokkene 1] heeft immers betwist dat zij haar identiteitsbewijs heeft getoond omdat zij stelt niet bij het sluiten van het contract in [plaats 3] aanwezig te zijn geweest. [bedrijf] heeft haar stelling dat zij de identiteit van [betrokkene 1] aan de hand van haar identiteitsbewijs heeft gecontroleerd, niet onderbouwd. Voor zover [bedrijf] al het identiteitsbewijs van [betrokkene 1] heeft gecontroleerd, moet er vanuit worden gegaan dat [betrokkene 4] dat identiteitsbewijs aan [bedrijf] heeft getoond, gelet op de stelling van [betrokkene 1] dat [betrokkene 4] eerder haar identiteitsbewijs had ingenomen. Daaruit heeft [bedrijf] in elk geval niet mogen afleiden dat [betrokkene 4] een toereikende volmacht had.
3.15.
De conclusie is dat het beroep op artikel 3:61 BW faalt en dat [bedrijf] de auto niet aan [betrokkene 4] had mogen afleveren.
3.16.
[bedrijf] is daarmee tekortgeschoten in haar verplichting op grond van de overeenkomst om de auto aan [betrokkene 1] te leveren. [betrokkene 1] lijdt als gevolg daarvan schade; zij is verplicht op grond van de overeenkomst om de leasetermijnen aan [eiser] te betalen, waartoe zij in de hoofdzaak ook is veroordeeld, maar – als gevolg van de tekortkoming van [bedrijf] – staat daar niets tegenover. De kosten die zij maakt – al hetgeen waartoe zij in de hoofdzaak wordt veroordeeld – zijn als schade aan te merken. De vordering van [betrokkene 1] in de vrijwaringszaak om [bedrijf] te veroordelen die schade te vergoeden, zal de kantonrechter dan ook toewijzen.
3.17.
[bedrijf] is in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van [betrokkene 1] worden begroot op:
- kosten van de dagvaarding
150,00
- griffierecht
90,00
- salaris gemachtigde
1.086,00
(2 punten × € 543,00)
- nakosten
135,00
(plus de kosten van betekening zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
1.461,00

4.De beslissing

De kantonrechter
in de hoofdzaak
4.1.
verklaart voor recht dat de huurkoopovereenkomst met betrekking tot de auto is ontbonden,
4.2.
veroordeelt [betrokkene 1] tot betaling aan [eiser] van de hoofdsom van € 26.466,30, te vermeerderen met de contactuele rente van 18% per jaar over € 1.512,36 vanaf de respectieve vervaldata tot aan 29 juli 2024 en de wettelijke handelsrente ex art. 6:119a BW over € 26.466,30 vanaf 29 juli 2024 tot aan de dag van voldoening,
4.3.
veroordeelt [betrokkene 1] om aan [eiser] te betalen een bedrag van € 2.646,63 aan buitengerechtelijke kosten,
4.4.
veroordeelt [betrokkene 1] in de proceskosten van € 2.745,84, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met de kosten van betekening als [betrokkene 1] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend,
4.5.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad,
4.6.
wijst het meer of anders gevorderde af,
in de vrijwaringszaak
4.7.
veroordeelt [bedrijf] V.O.F., [betrokkene 2] en [betrokkene 3] hoofdelijk om aan [betrokkene 1] te betalen al hetgeen waartoe [betrokkene 1] in de hoofdzaak is veroordeeld,
4.8.
veroordeelt [bedrijf] V.O.F., [betrokkene 2] en [betrokkene 3] hoofdelijk in de proceskosten van € 1.461,-, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met de kosten van betekening als [betrokkene 1] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend,
4.9.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. J. van der Kluit en in het openbaar uitgesproken op 27 augustus 2025.

Voetnoten

1.HR 19 februari 2010, ECLI:NL:HR:2010:BK 7671 en HR 2 december 2011, ECLI:NL:HR:BU4909