ECLI:NL:RBNHO:2025:9971

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
28 augustus 2025
Publicatiedatum
28 augustus 2025
Zaaknummer
11720827 \ CV EXPL 25-1533
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Bodemzaak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ambtshalve toetsing van huurprijswijzigingsbeding in huurovereenkomst

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Noord-Holland op 28 augustus 2025 uitspraak gedaan in een bodemzaak tussen Stichting Parteon en een gedaagde partij die niet is verschenen. De eisende partij vorderde ontbinding van de huurovereenkomst van een garage, ontruiming van het gehuurde en betaling van een bedrag van € 1.119,70, vermeerderd met een gebruiksvergoeding en wettelijke rente. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de gedaagde partij tekortschiet in de nakoming van de huurovereenkomst, wat de ontbinding en ontruiming rechtvaardigt.

De kantonrechter heeft ambtshalve getoetst of er sprake was van oneerlijke bedingen in de huurovereenkomst, met name het huurprijswijzigingsbeding. Dit beding bleek niet te voldoen aan de transparantievereisten zoals gesteld in de Richtlijn 93/13/EEG, omdat het geen duidelijke redenen voor prijswijzigingen bevatte en de consument niet in staat stelde de economische gevolgen te begrijpen. Daarom heeft de kantonrechter het beding vernietigd.

De uitspraak resulteerde in de toewijzing van een hoofdsom van € 130,17 aan de eisende partij, en de gedaagde partij werd veroordeeld tot ontruiming van de garage binnen 14 dagen na betekening van het vonnis. De kantonrechter heeft ook de proceskosten aan de zijde van de eisende partij toegewezen. De uitspraak is openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Bewind
locatie Zaanstad
Zaaknr./rolnr.: 11720827 \ CV EXPL 25-1533
Uitspraakdatum: 28 augustus 2025
Verstekvonnis van de kantonrechter in de zaak van:
Stichting Parteon
te Zaanstad
de eisende partij
gemachtigden: [gemachtigde] en mr. F.A. Rippen
tegen
[gedaagde]
te [plaats]
de gedaagde partij
niet verschenen

1.De procedure

1.1.
De eisende partij heeft de gedaagde partij gedagvaard. Tegen de gedaagde partij is verstek verleend.

2.De beoordeling

2.1.
De eisende partij vordert – samengevat – ontbinding van de huurovereenkomst van een garage aan de [adres] in [plaats] (hierna: het gehuurde), ontruiming van het gehuurde en veroordeling van de gedaagde partij tot betaling van € 1.119,70, vermeerderd met een gebruiksvergoeding voor elke maand dat het gehuurde in gebruik blijft, te vermeerderen met de wettelijke rente en de proceskosten en te verminderen met deelbetalingen.
2.2.
De eisende partij legt aan de vordering ten grondslag dat de gedaagde partij tekortschiet in de nakoming van de huurovereenkomst en dat deze tekortkoming ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming van het gehuurde rechtvaardigt.
Geen ambtshalve toetsing van de precontractuele informatieplichten
2.3.
De vordering is gebaseerd op een overeenkomst tussen een handelaar en een consument, gesloten op 13 december 2012. Gelet op de implementatie van de Richtlijn 2011/83 betreffende consumentenrechten per 13 juni 2014 wordt deze overeenkomst niet ambtshalve getoetst aan de informatieplichten van Afdeling 2B van Titel 5, Boek 6 BW.
Ambtshalve toetsing van oneerlijke bedingen
2.4.
De kantonrechter is, gelet op het Dexia-arrest [1] , gehouden om onderzoek te doen naar (mogelijk) oneerlijke bedingen in de toepasselijke algemene voorwaarden. Volgens Richtlijn 93/13/EEG betreffende oneerlijke bedingen in consumentenovereenkomsten is een beding oneerlijk wanneer dit het evenwicht tussen de wederzijdse rechten en verplichtingen ten nadele van de consument aanzienlijk verstoort. De kantonrechter moet in iedere procedure over ieder onderdeel van de vordering beoordelen of daarover in de algemene voorwaarden afspraken zijn gemaakt en of die afspraken al dan niet oneerlijk zijn ten opzichte van de consument. Als de kantonrechter oordeelt dat een contractuele afspraak oneerlijk is, moet het beding worden vernietigd en moet de vordering op dat onderdeel worden afgewezen (ook als de eisende partij in de procedure een beroep doet op wettelijke bepalingen in plaats van op die contractuele afspraak).
2.5.
Artikel 4.2 van de huurovereenkomst betreft een huurprijswijzigingsbeding. Dat luidt als volgt:
‘4.2 De huurprijs kan jaarlijks op 1 juli worden verhoogd met een door de verhuurder vast te stellen percentage.’
2.6.
Dit beding valt onder punt 1 onder j en l en punt 2 sub b en d van de bijlage bij Richtlijn 93/13/EEG. Deze bijlage bevat een indicatieve en niet-uitputtende lijst van bedingen die als oneerlijk kunnen worden aangemerkt. [2] Op grond van deze punten in samenhang met vaste jurisprudentie van het Europese Hof van Justitie [3] is een prijswijzigingsbeding slechts aanvaardbaar wanneer de gronden voor de prijswijziging in de overeenkomst of algemene voorwaarden worden genoemd en deze een geldige reden voor wijziging vormen. Het beding moet ook voldoen aan het transparantievereiste. Dit transparantievereiste moet ruim worden uitgelegd, en impliceert dat een normaal geïnformeerde en redelijk omzichtige en oplettende gemiddelde consument bij het sluiten van de overeenkomst in staat moet worden gesteld om de concrete werking van het beding te begrijpen, en op basis van duidelijke en begrijpelijke criteria de – mogelijk aanzienlijke – economische gevolgen van het beding voor zijn financiële verplichtingen te beoordelen. De bedingen dienen duidelijk en begrijpelijk te zijn opgesteld. [4] Het betrokken beding moet voor de consument niet alleen grammaticaal duidelijk en begrijpelijk zijn, maar de economische redenen voor de toepassing van het contractuele beding en het verband van dat beding met andere bedingen van de overeenkomst moeten voor die consument eveneens duidelijk en begrijpelijk zijn. De consument dient verder een reële mogelijkheid te hebben om de overeenkomst op te zeggen in het geval van een eenzijdige wijziging.
2.7.
Aan de hiervoor genoemde vereisten voldoet onderhavig prijswijzigingsbeding niet; het bevat immers geen enkele reden voor toepassing van het beding en ook geen mogelijkheid voor de consument om de economische gevolgen daarvan in te schatten. Op basis van dit beding zou de eisende partij de huurprijs immers jaarlijks met een onbeperkt percentage kunnen verhogen. Gelet hierop wordt dit beding vermoed oneerlijk te zijn.
2.8.
De eisende partij heeft in de dagvaarding aangegeven dat zij zich bij voorbaat refereert aan het oordeel van de kantonrechter met betrekking tot de ambtshalve toetsing van bedingen in de huurovereenkomst en de toepasselijke algemene voorwaarden en niet wenst om zich hier nog nader over uit te laten. Daarom vernietigt de kantonrechter het prijswijzigingsbeding in de huurovereenkomst.
2.9.
Dit heeft tot gevolg dat alleen de oorspronkelijk overeengekomen prijs verschuldigd is (€ 73,98 per maand). De oorspronkelijke hoofdsom is daarom toewijsbaar tot een bedrag van € 1.405,62 (€73,98 x 19).
2.10.
Uit de overgelegde stukken blijkt daarnaast dat op de overeenkomst(en) de volgende algemene voorwaarden van de eisende partij van toepassing zijn verklaard: ‘Algemene huurvoorwaarden (garage/autobox/parkeergelegenheid)’ van 17 november 1986 (hierna: de algemene voorwaarden).
2.11.
De kantonrechter heeft geconstateerd dat in de algemene voorwaarden (verder) geen bedingen staan die verband houden met de onderhavige vordering. Daarom zal de kantonrechter deze bedingen niet toetsen op (on)eerlijkheid.
Wat is toewijsbaar?
2.12.
De gedaagde partij heeft deelbetalingen gedaan van (in totaal) € 1.275,45. Gelet op het voorgaande is de gevorderde hoofdsom toewijsbaar tot een bedrag van € 130,17. Voor het overige is de vordering toewijsbaar, omdat deze de kantonrechter niet onrechtmatig of ongegrond voorkomt.
Conclusie en proceskosten
2.13.
De vordering wordt (gedeeltelijk) toegewezen.
2.14.
De gedaagde partij wordt (overwegend) in het ongelijk gesteld en zal daarom in de proceskosten worden veroordeeld.

3.De beslissing

De kantonrechter:
3.1.
ontbindt de tussen partijen bestaande huurovereenkomst;
3.2.
veroordeelt de gedaagde partij om de garage aan het adres [adres] binnen 14 dagen na betekening van dit vonnis te ontruimen met alle zich daarin en/of daarop bevindende zaken;
3.3.
veroordeelt de gedaagde partij tot betaling aan de eisende partij van € 130,17, te vermeerderen met de wettelijke rente over dat bedrag vanaf 21 mei 2025 tot aan de dag van de gehele betaling;
3.4.
veroordeelt de gedaagde partij om aan de eisende partij een bedrag van 73,98 per maand, of gedeelte daarvan, dat de gedaagde het gehuurde in gebruik heeft na 31 mei 2025;
3.5.
veroordeelt de gedaagde partij tot betaling van de proceskosten, die de kantonrechter aan de kant van de eisende partij tot en met vandaag vaststelt op:
dagvaarding € 146,14;
griffierecht € 340,00;
salaris gemachtigde € 40,00;
3.6.
verklaart de veroordeling(en) in dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
3.7.
wijst de vordering voor het overige af.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.P.E. Oomens en op bovengenoemde datum in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter

Voetnoten

1.HvJ EU 27 januari 2021, C‑229/19 en C‑289/19, ECLI:NL:EU:C:68 (Dexia).
2.Artikel 3 lid 3 Richtlijn 93/13/EEG.
3.HvJ EU 26 april 2012, C-472/10, ECLI:EU:C:2012:242 en HvJ EU 21 maart 2013 (RWE Vertrieb), C-92/11, ECLI:C:EU:2013:180; zie ook het Rapport Ambtshalve Toetsing III pag. 35 en 36.
4.Artikel 5 Richtlijn 93/13/EEG.