ECLI:NL:RBNHO:2025:9976

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
14 augustus 2025
Publicatiedatum
28 augustus 2025
Zaaknummer
15/346859-21
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor witwassen, opzettelijk geen aangifte doen bij de douane, en het voorhanden hebben van vervalste documenten en verdovende middelen

Op 14 augustus 2025 heeft de Rechtbank Noord-Holland een vonnis uitgesproken in een strafzaak tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan meerdere strafbare feiten, waaronder witwassen van contante geldbedragen en andere goederen ter waarde van meer dan € 163.000, het opzettelijk geen aangifte doen van deze bedragen bij de douane, en het voorhanden hebben van vervalste reisdocumenten en een valse COVID-testverklaring. De verdachte werd op 29 december 2021 aangehouden op Schiphol, waar bij hem aanzienlijke contante bedragen en vervalste documenten werden aangetroffen. De rechtbank oordeelde dat de verdachte opzettelijk niet voldeed aan zijn aangifteplicht en dat hij wist of redelijkerwijs moest vermoeden dat de documenten vals waren. De rechtbank legde een gevangenisstraf van 50 maanden op, waarbij rekening werd gehouden met de overschrijding van de redelijke termijn en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. De rechtbank concludeerde dat de verdachte geen verifieerbare verklaring had gegeven voor de herkomst van de geldbedragen en goederen, en dat hij betrokken was bij de invoer van cocaïne. De rechtbank verklaarde de in beslag genomen voorwerpen verbeurd en onttrok andere voorwerpen aan het verkeer.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Team Straf, zittingsplaats Haarlem
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15/346859-21 (P)
Uitspraakdatum: 14 augustus 2025
Tegenspraak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van
31 juli 2025 in de zaak tegen:
[naam verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] (Suriname),
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres].
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie,
mr. J.J. van Bree, en van wat de verdachte en zijn raadsman, mr. E.G.S. Roethof, advocaat te
Amsterdam, naar voren hebben gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan de verdachte is, na nadere omschrijving van de tenlastelegging als bedoeld in artikel 314a van het Wetboek van Strafvordering (Sv), ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 29 december 2021, te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, althans in Nederland, één of meer voorwerp(en), te weten:
- een contant geldbedrag van (ongeveer) EUR 155.000,00 in zijn koffer; en/of
- een contant geldbedrag van (ongeveer) EUR 8.000,00 in zijn handbagage; en/of
- één horloge, merk Rolex, type Sea-Dweller; en/of
- één horloge, merk Franck Muller, type Conquistador; en/of
- één (gouden) schakelketting; en/of
- één (gouden) armband; en/of
- zeven (gouden) ringen; en/of
- één paar (gouden) oorbellen; en/of
- eenenveertig stuks (exclusieve) designerkleding; en/of (in de nieuwverpakking)
- één Samsung Galaxy Z Fold; en/of
- één Apple Iphone 13; en/of
- twee Samsungs A12; en/of
- twee Samsungs S21,
heeft verworven, voorhanden gehad, overgedragen en/of omgezet en/of van dat/die voornoemd(e) voorwerp(en) gebruik heeft gemaakt en/of de werkelijke aard en/of de herkomst en/of de vindplaats en/of de vervreemding en/of de verplaatsing heeft verborgen en/of verhuld en/of heeft verborgen en/of verhuld wie de rechthebbende was en/of wie dit/die voorwerp(en) voorhanden had, terwijl hij wist, althans redelijkerwijs had moeten vermoeden, dat dit/die voorwerp(en) - onmiddellijk of middellijk - (mede) afkomstig was/waren uit enig (eigen) misdrijf;
2.
hij op of omstreeks 29 december 2021 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, althans in Nederland, al dan niet opzettelijk, niet heeft voldaan aan zijn verplichting tot het doen van (schriftelijke) (volledige en/of juiste) aangifte, zoals bedoeld in artikel 3 van de Verordening (EU) 2018/1672 van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 23 oktober 2018 betreffende de controle van liquide middelen die de Unie binnenkomen of verlaten en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1889/2005, immers heeft hij toen en daar geen of onvolledige of onjuiste aangifte gedaan, terwijl hij die Unie binnenkwam of verliet en liquide middelen ten bedrage van 10.000,- of meer vervoerde, te weten één of meerdere contante geldbedragen van (ongeveer)
- EUR 155.000,00; en/of
- EUR 8.000,00;
3.
hij op of omstreeks 29 december 2021 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, een reisdocument en/of een of meer identiteitsbewijzen als bedoeld in het eerste lid van artikel 231 van het Wetboek van Strafrecht, te weten
- een nationale identiteitskaart van België, voorzien van het nummer [ID-nummer A], op naam gesteld van [naam A] en/of
- een nationaal paspoort van België, voorzien van het nummer [nummer B], op naam gesteld van [naam B], waarvan hij, verdachte, wist of redelijkerwijs moest vermoeden dat deze vals of vervalst was/ waren, heeft afgeleverd en/of voorhanden heeft gehad;
4.
hij op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 28 december 2021 tot en met 29 december 2021 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, en/of Amsterdam, althans in Nederland, (telkens) opzettelijk gebruik heeft gemaakt van en/of opzettelijk heeft afgeleverd en/of opzettelijk voorhanden heeft gehad, een vals en/of vervalst geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen, te weten een valse of vervalste (test)verklaring (uit naam van “[bedrijf A].” en/of "[bedrijf B]”), bestaande die valshe(i)d(en) en/of vervalsing(en) hierin dat in strijd met de waarheid (onder meer) is vermeld dat hij, verdachte, op 28 december 2021 (door “[bedrijf A].” en/of “[bedrijf B]”), is getest op (aanwezigheid (in diens lichaam) van) het virus COVID-19, en/of dat hij, verdachte, op 28 december 2021, een negatief (test)resultaat heeft (ontvangen) op (de aanwezigheid (in diens lichaam) van) het virus COVID-19, bestaande dat gebruik maken en/of afleveren en/of voorhanden hebben hierin, dat hij, verdachte, die verklaring heeft verstrekt en/of doen toekomen aan (medewerker(s) van) de vliegmaatschappij en/of de luchthaven Schiphol en/of het reisbureau (ten behoeve van diens (voorgenomen) reis naar Suriname), en/of dat hij deze verklaring bij zich had om op elk moment tijdens zijn reis te kunnen tonen ten bewijzen van zijn negatieve testresultaat, terwijl hij, verdachte, (telkens) wist, althans redelijkerwijs moest vermoeden, dat die verklaring bestemd was tot gebruik als ware dit geschrift echt en onvervalst;
5.
hij, op een of meer tijdstip (pen) in of omstreeks de periode van 3 september 2018 tot en met 29 december 2021, te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, en/of Amsterdam en/of elders in Nederland en/of Suriname en/of Frans-Guyana en/of Frankrijk, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, te weten: [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] en/of een onbekend gebleven persoon in de telefoon van [verdachte] genaamd: “[medeverdachte 3]”, althans alleen, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht, meerdere hoeveelheden, althans een hoeveelheid, (van een materiaal bevattende) cocaïne, in elk geval (een) middel(en) vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet, dan wel dat hij, ten aanzien van het/de hiervoor genoemde middel(en), het verdere vervoer, de opslag, de aflevering, ontvangst of de op overdracht gerichte handeling(en) mogelijk heeft gemaakt;
6.
hij, op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 3 september 2018 tot en met 29 december 2021 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, en/of Amsterdam en/of elders in Nederland en/of Suriname en/of Frans-Guyana en/of Frankrijk, tezamen en in vereniging met een ander of anderen , althans alleen, om (een) feit(en), bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet voor te bereiden en/of te bevorderen, te weten
- het meermalen, althans eenmaal, opzettelijk binnen en/of buiten het grondgebied van Nederland brengen en/of
- het opzettelijk telen, bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken en/of vervoeren van (een) hoeveelhe(i)d(en) (van een materiaal bevattende) cocaïne, in elk geval (een) middel(en) vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I,
- ( een) ander(en) heeft bewogen en/of heeft getracht te bewegen om dat/die feit(en) te plegen en/of te doen plegen en/of mede te plegen en/of uit te lokken en/of om daarbij behulpzaam te zijn en/of om daartoe gelegenheid en/of middelen en/of inlichtingen te verschaffen, en/of
- zich en/of (een) ander(en) gelegenheid en/of middelen en/of inlichtingen tot het plegen van dat/die feit(en) heeft verschaft en/of heeft getracht te verschaffen en/of
- ( een) voorwerp (en) en/of (een) vervoermiddel(en) en/of (een) stof(fen), waarvan hij wist of ernstige reden had om te vermoeden dat zij bestemd was/waren tot het plegen van dat/die feit(en),
immers heeft/hebben hij, verdachte, en/of (een of meer van) zijn mededader(s), opzettelijk,
- een of meer (drugs)koeriers benaderd, namelijk [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] en/of een onbekend gebleven persoon in de telefoon van [verdachte] genaamd: “[medeverdachte 3]”, om verdovende middelen en/of cocaïne mee te nemen van en/of naar Nederland en/of Frans-Guyana en/of Suriname naar Frankrijk en/of die (drugs)koeriers voorzien van voornoemde verdovende middelen en/of cocaïne en/of
- aanwijzingen gegeven en/of informatie ontvangen over het slikken en/of duwen van bollen met cocaïne en/of
- gelegenheid geboden om de bollen met cocaïne te produceren en/of
- vliegtickets en/of verblijf betaald en/of geboekt voor die (drugs)koeriers en/of
- een of meer vliegtickets verstrekt aan/voor die (drugs)koeriers en/of
- contact met zijn, verdachtes, mededader(s) onderhouden, al dan niet om aan te sturen en/of instructies en/of aanwijzingen te ontvangen en/of te versturen, en/of informatie gedeeld over (de reizen van) die (drugs)koeriers en/of
- afbeeldingen van de paspoorten/identiteitsbewijzen/verblijfsvergunningen van voornoemde
(drugs)koeriers aan zijn medeverdachte(n) gestuurd en/of opgeslagen
- vervoer van en/naar Nederland en/of Frans Guyana en/of Suriname en/of Frankrijk voor die (drugs)koeriers georganiseerd en/of
- administratie en/of notities bijgehouden over de te maken/gemaakte kosten voor het buiten en/of binnen het grondgebied van Nederland brengen van verdovende middelen en/of cocaïne door voornoemde (drugs)koeriers.

2.Voorvragen

2.1
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de dagvaarding ten aanzien van de onder 5 en 6 ten laste gelegde feiten nietig moet worden verklaard, omdat de dagvaarding onvoldoende feitelijk is omschreven en daarom niet voldoet aan de eisen van artikel 261 Sv. De raadsman heeft daartoe aangevoerd dat het voor de verdediging onduidelijk is op welke reizen wordt gedoeld.
2.2
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het verweer moet worden verworpen en dat de dagvaarding geldig is.
2.3
Oordeel van de rechtbank
2.3.1
Beroep op nietigheid van de dagvaarding
Op grond van artikel 261 Sv moet de tenlastelegging een opgave behelzen van het strafbare feit dat ten laste wordt gelegd en de omstandigheden waaronder dat feit zou zijn begaan. De rechtbank is van oordeel dat de tenlastelegging, bezien in samenhang met de inhoud van het onderliggende dossier, voldoende duidelijk is voor de verdachte om te weten wat hem wordt verweten en waartegen hij zich moet verdedigen. In de tenlastelegging worden in de onder 5 en 6 vermelde feiten namen van de medeverdachten genoemd die gekoppeld kunnen worden aan de verschillende reizen. De tenlastelegging voldoet dan ook aan de eisen die worden gesteld in artikel 261 Sv. Het beroep op nietigheid van de dagvaarding wordt daarom verworpen. De dagvaarding is geldig.
2.3.2
Overige voorvragen
De rechtbank is bevoegd kennis te nemen van de zaak, de officier van justitie is ontvankelijk en er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

3.Beoordeling van het bewijs

3.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot vrijspraak van het onder 4 ten laste gelegde feit en tot bewezenverklaring van de onder 1, 2, 3, 5 en 6 ten laste gelegde feiten, met dien verstande dat de verdachte ten aanzien van het onder 6 ten laste gelegde feit partieel vrijgesproken moet worden van het medeplegen.
3.2
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft vrijspraak bepleit van de onder 1, 3, 4, 5 en 6 ten laste gelegde feiten. Op de verweren van de raadsman zal hierna, voor zover van belang, worden ingegaan. Ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde feit heeft de raadsman zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
3.3
Oordeel van de rechtbank
3.3.1
Bewijsmiddelen
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van de onder 1, 2, 3, 4, 5 en 6 ten laste gelegde feiten op grond van de bewijsmiddelen die in de bijlage bij dit vonnis zijn opgenomen.
Ten aanzien van feit 2 (geen aangifte doen liquide middelen)
De rechtbank heeft vastgesteld dat ten aanzien van het onder 2 bewezen verklaarde feit sprake is van een bekennende verdachte als bedoeld in artikel 359, derde lid, laatste volzin Sv. Omdat de verdachte deze feiten heeft bekend en door of namens hem geen vrijspraak is bepleit, zal de rechtbank volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen, te weten:
- (…)
3.3.2
Bewijsoverweging ten aanzien van feit 1 (witwassen)
Juridisch kader
Voor een bewezenverklaring van witwassen is vereist dat komt vast te staan dat de in de tenlastelegging vermelde geldbedragen en overige goederen middellijk of onmiddellijk van enig misdrijf afkomstig zijn en dat de verdachte dat ook wist of redelijkerwijs had moeten vermoeden. Het onderzoek in de onderhavige zaak heeft geen direct bewijs opgeleverd voor een criminele herkomst van de in de tenlastelegging opgenomen geldbedragen en overige goederen. Indien op grond van de beschikbare bewijsmiddelen geen rechtstreeks verband valt te leggen tussen het voorwerp en een bepaald misdrijf, kan niettemin bewezen worden geacht dat een voorwerp ‘uit enig misdrijf’ afkomstig is, als het op grond van de vastgestelde feiten en omstandigheden niet anders kan zijn dan dat het voorwerp uit enig misdrijf afkomstig is. Als de door het Openbaar Ministerie aangedragen feiten en omstandigheden een vermoeden rechtvaardigen dat het niet anders kan zijn dan dat het voorwerp uit enig misdrijf afkomstig is, mag van de verdachte worden verlangd dat hij een concrete, verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring geeft dat het voorwerp niet van misdrijf afkomstig is. Bij de beoordeling van deze verklaring spelen de omstandigheden waaronder en het moment en de wijze waarop deze tot stand is gekomen mede een rol. Zo kan het van belang zijn of de verdachte vanaf het begin een tegenwicht tegen de verdenking heeft geboden of dat hij in een laat stadium van het onderzoek is gaan verklaren op een wijze die aan de hiervoor genoemde vereisten voldoet. Zodra het door de verdachte geboden tegenwicht daartoe aanleiding geeft, ligt het vervolgens op de weg van het Openbaar Ministerie om nader onderzoek te (laten) doen naar de, uit de verklaring van de verdachte blijkende, alternatieve herkomst van de geldbedragen of de overige goederen. Uit de resultaten van dat onderzoek zal ten slotte moeten blijken of met voldoende mate van zekerheid kan worden uitgesloten dat de geldbedragen of de overige goederen waarop de verdenking betrekking heeft, een legale herkomst hebben en dat dus een criminele herkomst als enige aanvaardbare verklaring kan gelden.
Vermoeden van witwassen
De eerste vraag die de rechtbank bij haar beoordeling van de verdenking van witwassen moet beantwoorden, is of sprake is van een vermoeden van witwassen.
Op grond van de inhoud van de bewijsmiddelen en wat ter terechtzitting is besproken, stelt de rechtbank vast dat de verdachte op 29 december 2021 op de luchthaven Schiphol was om uit te reizen naar Paramaribo, Suriname. Tijdens een douanecontrole werd in de ruimbagage van de verdachte, verstopt in de broekzakken van verschillende broeken die in zijn koffer zaten, een contant geldbedrag van ongeveer € 155.000,- aangetroffen. Daarnaast werd in zijn handbagage, een schoudertas, een contant geldbedrag van ongeveer € 8.000,- aangetroffen. Desgevraagd antwoordde de verdachte in eerste instantie dat hij met een bedrag van € 8.000,- reisde en dat hij niets wist van geld in zijn koffer. De verdachte heeft bij de douane geen aangifte gedaan van de geldbedragen. Daarnaast had de verdachte op dat moment een horloge van het merk Franck Muller, een horloge van het merk Rolex, gouden sieraden, designerkleding en mobiele telefoons bij zich. Bij de Belastingdienst zijn geen inkomsten van de verdachte bekend. Deze feiten en omstandigheden in onderlinge samenhang bezien rechtvaardigen naar het oordeel van de rechtbank een vermoeden van witwassen.
Verklaringen van de verdachte
De vraag die de rechtbank vervolgens moet beantwoorden, is of de verdachte een concrete, verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring heeft gegeven voor de (legale) herkomst van de in de tenlastelegging genoemde geldbedragen en overige goederen.
Geldbedragen
De verdachte heeft bij zijn tweede verhoor bij de FIOD op 3 februari 2022 verklaard dat het geld niet van hem is, maar van zijn neef. Hij wilde de naam van zijn neef niet noemen. Zijn neef zit in de goudhandel en de verdachte moest in Nederland een machine kopen met dit geld. De koop is niet doorgegaan en hij moest het geld terugbrengen naar zijn neef in Suriname, aldus de verdachte. Ter terechtzitting van 29 oktober 2024 heeft de raadsman van de verdachte een document overgelegd, te weten een verklaring van 17 november 2021 op naam van en ondertekend door [naam C], de neef van de verdachte (hierna: [naam C]). In de verklaring staat – kort gezegd – dat hij een geldbedrag van € 170.000,- aan de verdachte heeft “toevertrouwd” en dat dit geld diende voor de aanschaf van zwaar materiaal voor de exploitatie van zijn zandconcessie. Deze verklaring is onderbouwd met onder meer een kwitantie van 17 november 2021 en een uittreksel uit het handelsregister in Suriname van het bedrijf [bedrijf D] N.V.. [naam C] is vervolgens op 12 maart 2025 als getuige bij de rechter-commissaris gehoord.
De rechtbank staat voor de vraag of de verklaring die de verdachte over de contante geldbedragen heeft gegeven een concrete, verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring is waarnaar het Openbaar Ministerie onderzoek had moeten doen. Die vraag beantwoordt de rechtbank ontkennend. De rechtbank is van oordeel dat de verklaring van de verdachte op essentiële punten afwijkt van die van [naam C], dat de verdachte wisselend heeft verklaard en dat zijn verklaring op onderdelen onduidelijk is. Daarbij wijst de rechtbank in het bijzonder op de volgende onderdelen uit de verklaringen:
  • De verdachte heeft bij de FIOD verklaard dat zijn neef in de goudhandel zit. [naam C] heeft bij zijn verhoor bij de rechter-commissaris echter verklaard dat hij niet in de goudhandel zit;
  • [naam C] heeft bij zijn verhoor bij de rechter-commissaris verklaard dat hij de verklaring heeft opgesteld naar aanleiding van het verzoek van de raadsman omdat er bewijs nodig was dat het geld van hem was. Nadat de rechter-commissaris hem heeft voorgehouden dat de verdachte is aangehouden op 29 december 2021 en dat de verklaring is gedateerd 17 november 2021, heeft [naam C] verklaard dat hij dan de datum moet hebben overgenomen die op de kwitantie staat. Hij zou het geld op die dag aan de verdachte hebben meegegeven. Ten slotte heeft hij verklaard dat hij de verklaring ergens in 2024 heeft opgemaakt;
  • [naam C] heeft bij zijn verhoor bij de rechter-commissaris verklaard dat de aankoop van de machine niet door kon gaan, omdat het bedrijf geen contante betalingen accepteerde. Hij wist de naam van het bedrijf niet meer. De verdachte heeft, bij de ondervraging ter terechtzitting, echter verklaard dat de aankoop van de machine niet door kon gaan, omdat het bedrijf gesloten was vanwege de lock-down door het COVID-virus. Ook weet de verdachte niet meer welk bedrijf het was.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de verklaring van de verdachte over de herkomst van de contante geldbedragen niet concreet, verifieerbaar en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijk is.
Horloges
Ten aanzien van het horloge van het merk Franck Muller heeft de verdachte bij de douane op 29 december 2021 verklaard dat hij die een aantal jaren geleden gekocht heeft in Amsterdam voor rond de € 10.000,-. Daarnaast heeft de verdachte - voor het eerst ter terechtzitting van 31 juli 2025 - verklaard dat hij beide horloges heeft gekocht van geld dat hij heeft verdiend met het doen van zwarte klussen en geld dat zijn vrouw heeft geleend van de bank. De rechtbank is van oordeel dat de verklaringen die de verdachte over de herkomst van de horloges geeft niet concreet en niet verifieerbaar zijn. De rechtbank stelt vast dat in de woning van de verdachte een aankoopbewijs van het horloge van het merk Rolex en een garantiecertificaat van het horloge van het merk Franck Muller zijn aangetroffen. Het enkele aantreffen van deze bewijzen geeft echter geen duidelijkheid over de herkomst van de gelden waarmee de horloges zouden zijn gekocht. Ook de verklaring van de verdachte ter terechtzitting schiet tekort. Deze verklaring is pas in een laat stadium ingediend en bevat geen enkel concreet verifieerbaar element waaruit blijkt waar en wanneer hij deze zwarte klussen zou hebben gedaan en wat hij uit die zwarte klussen of leningen (aan contant geld) zou hebben verkregen.
Gouden sieraden
Ten aanzien van de gouden sieraden heeft de verdachte bij de rechter-commissaris op 31 december 2021 verklaard dat hij deze al heel lang heeft. De rechtbank stelt vast dat deze verklaring niet is onderbouwd en dus niet concreet en evenmin verifieerbaar is.
Designerkleding en mobiele telefoons
Ten aanzien van de bij de verdachte aangetroffen designerkleding en mobiele telefoons stelt de rechtbank vast dat de verdachte geen verklaring heeft afgelegd.
Conclusie
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de verdachte geen concrete, verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaringen heeft gegeven over de herkomst van de contante geldbedragen en overige goederen. Het Openbaar Ministerie was daarom ook niet gehouden nader onderzoek te verrichten. De rechtbank concludeert dat het niet anders kan zijn dan dat de in de tenlastelegging vermelde geldbedragen en overige goederen (middellijk of onmiddellijk) afkomstig waren uit enig misdrijf en dat de verdachte daarvan op de hoogte was. De rechtbank acht daarmee wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan opzettelijk witwassen.
3.3.3
Bewijsoverweging ten aanzien van feit 3 (valse reisdocumenten)
Uit de bewijsmiddelen volgt dat op 29 december 2021 te Schiphol in de koffer van de verdachte een Belgisch paspoort op naam van [naam B] en een Belgische identiteitskaart op naam van [naam A] zijn aangetroffen. De documenten zijn aangetroffen in een enveloppe die in een overhemd verstopt zit. De documenten zijn onderzocht door de afdeling Falsificaten van de Koninklijke Marechaussee. Deze heeft geconcludeerd dat de in het paspoort aangebrachte personaliabladzijde vals is, net als de op het paspoort aangebrachte stempelafdrukken. Het paspoort is daarom vervalst. De identiteitskaart blijkt een nabootsing van het origineel exemplaar te zijn en is daarom vals.
De verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij de enveloppe heeft gekregen van iemand op straat. Hij weet niet hoe diegene heet, maar hij had hem wel eens eerder gezien. Op het moment dat hij diegene tegenkwam op straat, had die persoon de enveloppe bij zich en vroeg hij aan de verdachte of hij deze enveloppe bij aankomst in Suriname aan de broer van die persoon wilde geven. Op het moment dat de verdachte in Suriname zou aankomen, zou hij contact moeten opnemen met die persoon voor verdere instructies. De verdachte wist wel dat er paspoorten in de enveloppe zaten, maar hij wist niet dat deze vals waren, aldus de verdachte.
De rechtbank is, gelet op de gang van zaken rondom de verkrijging van de enveloppe en de inhoud daarvan, van oordeel dat de verdachte op zijn minst genomen redelijkerwijs moest vermoeden dat de documenten die daarin zaten vals of vervalst zijn. De rechtbank acht het onder 3 ten laste gelegde feit dan ook wettig en overtuigend bewezen.
3.3.4
Bewijsoverweging ten aanzien van feit 4 (valse COVID-testverklaring)
Uit de bewijsmiddelen volgt dat de verdachte bij zijn aanhouding op 29 december 2021 te Schiphol een (negatieve) testverklaring voor het virus COVID-19 bij zich had. Deze testverklaring zou zijn afgegeven door het bedrijf [bedrijf A]. Uit navraag bij het bedrijf [bedrijf A] blijkt dat [bedrijf A] deze testverklaring niet heeft afgegeven. De rechtbank stelt dan ook vast dat de testverklaring vals is. De rechtbank staat vervolgens voor de vraag of de verdachte opzettelijk deze valse testverklaring voorhanden heeft gehad, terwijl hij wist, of redelijkerwijs moest vermoeden, dat die verklaring bestemd was tot gebruik als ware het echt en onvervalst. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
De verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij op 28 december 2021 niet wist dat de testverklaring vals was omdat hij daadwerkelijk op COVID is getest en de testverklaring daarom op rechtmatige wijze heeft verkregen. Hij is getest door een kennis, genaamd [naam D] (hierna: [naam D]). [naam D] heeft de test bij haar thuis afgenomen. Zij deed dat in opdracht van het bedrijf [bedrijf A]. De verdachte is getest door [naam D] zelf.
De rechtbank overweegt dat [naam D], als getuige bij de rechter-commissaris gehoord, heeft verklaard dat niet zijzelf, maar een collega de COVID-test bij de verdachte heeft afgenomen. De verklaring van [naam D] wijkt op dit basale en in het oog springende onderdeel dus af van de verklaring van de verdachte. Daar komt bij dat [naam E], mede-eigenaar van het bedrijf [bedrijf A], ook als getuige gehoord, heeft verklaard dat het bedrijf [bedrijf A] op het moment dat de COVID-test bij de verdachte zou zijn afgenomen al een jaar niet meer met [naam D] samenwerkte. Gelet op het voorgaande, in onderlinge samenhang bezien, stelt de rechtbank vast dat de verklaring van de verdachte dat hij een COVID-test heeft ondergaan, onaannemelijk is. De rechtbank stelt die verklaring dan ook terzijde. De rechtbank is aldus van oordeel dat de verdachte geen COVID-test door het bedrijf [bedrijf A] en afgenomen door [naam D], heeft ondergaan. Dit oordeel brengt met zich dat het niet anders kan zijn dan dat de verdachte wist dat de testverklaring die hij voorhanden had, vals was. In tegenstelling tot het standpunt van de officier van justitie en de verdediging acht de rechtbank het onder 4 ten laste gelegde feit daarmee wettig en overtuigend bewezen.
3.3.5
Bewijsoverweging ten aanzien van feiten 5 en 6 (verdovende middelen)
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat het onderzoek naar de inhoud van de onder de verdachte inbeslaggenomen mobiele telefoon onrechtmatig is geweest. Er is geen machtiging door de rechter-commissaris afgegeven voor het doen van onderzoek aan de telefoon op de wijze zoals dat in deze zaak is gebeurd. Omdat dit niet is gebeurd, is inbreuk gemaakt op het recht op privacy van de verdachte en is sprake van een onherstelbaar vormverzuim in het voorbereidende onderzoek dat moet leiden tot bewijsuitsluiting van de op de telefoon aangetroffen gegevens.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat kan worden vastgesteld dat sprake is van een vormverzuim, maar dat hier geen gevolgen aan verbonden hoeven te worden.
De rechtbank stelt voorop dat als op voorhand is te voorzien dat het onderzoek naar gegevens op een elektronische gegevensdrager een meer dan beperkte inbreuk op het recht op privacy van de verdachte met zich meebrengt, voorafgaande toestemming van een rechterlijke instantie of onafhankelijke bestuursrechtelijke entiteit is vereist, behalve in spoedeisende gevallen (HvJ EU 4 oktober 2024, ECLI:EU:C:2024:830, de zaak Landeck). Daarbij geldt dat de officier van justitie niet als een onafhankelijke bestuursrechtelijke entiteit wordt aangemerkt (HvJ EU 2 februari 2021, ECLI:EU:C:2021:152, de zaak Prokuratuur).
Het is de rechtbank niet gebleken dat sprake is geweest van een spoedeisend geval. Naar het oordeel van de rechtbank is het onderzoek naar de inhoud van de telefoon zo verstrekkend, dat op voorhand was te voorzien dat het tot een meer dan beperkte inbreuk op het recht op privacy van de verdachte zou leiden. Uit het procesdossier blijkt niet dat aan het onderzoek van de telefoon beperkingen zijn verbonden, terwijl de telefoon door de verdachte bij zich werd gedragen zodat er in beginsel van moet worden uitgegaan dat daarop informatie over zijn persoonlijke leven zou zijn te vinden. Uit het procesdossier blijkt dat de telefoon is onderzocht op daarop aanwezige gesprekken, foto’s en documenten. Voor het onderzoek van de telefoon was dus op grond van latere rechtspraak, en terugkijkend, voorafgaande toestemming van de rechter-commissaris vereist. Ten tijde van deze onderzoeken was het arrest van de Hoge Raad dat de huidige, strikte, kaders geeft nog niet gewezen. De rechtbank stelt vast dat er bij de nadere onderzoeken, beoordeeld naar huidig recht, sprake is van een onherstelbaar vormverzuim.
De vraag die de rechtbank vervolgens moet beantwoorden is of aan dit vormverzuim rechtsgevolgen moeten worden verbonden, en zo ja welke. Bij beantwoording van die vraag moet rekening worden gehouden met de in artikel 359a lid 2 Sv genoemde factoren, namelijk het belang van het geschonden voorschrift, de ernst van het verzuim en het nadeel dat daardoor wordt veroorzaakt. Op grond van vaste jurisprudentie mag van de verdediging worden gevergd dat duidelijk en gemotiveerd aan de hand van deze factoren wordt aangegeven tot welk rechtsgevolg het vormverzuim zou moeten leiden. Alleen op een dergelijk verweer moet de rechter een met redenen omklede beslissing te nemen.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft de verdachte onvoldoende aannemelijk gemaakt dat, en zo ja, welk nadeel is geleden door het vormverzuim. De verdediging heeft alleen in algemene zin aangevoerd dat sprake is geweest van een inbreuk op de persoonlijke levenssfeer van de verdachte, zonder hierbij concreet te maken dat de verdachte als gevolg van de schending daadwerkelijk nadeel heeft geleden, en welk nadeel dat precies is. De rechtbank ziet daarom geen grond over te gaan tot uitsluiting van bewijs en zal gelet op het voorgaande volstaan met de enkele constatering dat het vormverzuim is begaan.
3.4
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de onder 1, 2, 3, 4, 5 en 6 ten laste gelegde feiten heeft begaan, met dien verstande dat
1.
hij op 29 december 2021, in Nederland, voorwerpen, te weten:
- een contant geldbedrag van ongeveer EUR 155.000,00 in zijn koffer; en
- een contant geldbedrag van ongeveer EUR 8.000,00 in zijn handbagage; en
- één horloge, merk Rolex, type Sea-Dweller; en
- één horloge, merk Franck Muller, type Conquistador; en
- één gouden schakelketting; en
- één gouden armband; en
- zeven gouden ringen; en
- één paar gouden oorbellen; en
- vijftien stuks designerkleding; en (in de nieuwverpakking)
- één Samsung Galaxy Z Fold; en
- één Apple Iphone 13; en
- twee Samsungs A12; en
- twee Samsungs S21,
heeft voorhanden gehad, terwijl hij wist dat die voorwerpen - onmiddellijk of middellijk - afkomstig waren uit enig misdrijf;
2.
hij op 29 december 2021 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, opzettelijk, niet heeft voldaan aan zijn verplichting tot het doen van aangifte, zoals bedoeld in artikel 3 van de Verordening (EU) 2018/1672 van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 23 oktober 2018 betreffende de controle van liquide middelen die de Unie binnenkomen of verlaten en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1889/2005, immers heeft hij toen en daar geen aangifte gedaan, terwijl hij die Unie verliet en liquide middelen ten bedrage van 10.000,- of meer vervoerde, te weten één of meerdere contante geldbedragen van ongeveer
- EUR 155.000,00; en
- EUR 8.000,00;
3.
hij op 29 december 2021 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, een reisdocument en een identiteitsbewijs als bedoeld in het eerste lid van artikel 231 van het Wetboek van Strafrecht, te weten
- een nationale identiteitskaart van België, voorzien van het nummer [ID-nummer A], op naam gesteld van [naam A] en
- een nationaal paspoort van België, voorzien van het nummer [nummer B], op naam gesteld van [naam B], waarvan hij, verdachte, redelijkerwijs moest vermoeden dat deze vals of vervalst waren, voorhanden heeft gehad;
4.
hij op 29 december 2021 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, opzettelijk voorhanden heeft gehad, een vals geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen, te weten een valse testverklaring uit naam van “[bedrijf A].” en/of "[bedrijf B]”, bestaande die valsheid hierin dat in strijd met de waarheid (onder meer) is vermeld dat hij, verdachte, op 28 december 2021 door “[bedrijf A].” en/of “[bedrijf B]”, is getest op aanwezigheid in diens lichaam van het virus COVID-19, en dat hij, verdachte, op 28 december 2021, een negatief testresultaat heeft ontvangen op de aanwezigheid in diens lichaam van het virus COVID-19, bestaande dat voorhanden hebben hierin, dat hij, verdachte, deze verklaring bij zich had om op elk moment tijdens zijn reis te kunnen tonen ten bewijzen van zijn negatieve testresultaat, terwijl hij, verdachte, wist dat die verklaring bestemd was tot gebruik als ware dit geschrift echt en onvervalst;
5.
hij in de periode van 3 september 2018 tot en met 29 december 2021, te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, te weten: [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] en/of een onbekend gebleven persoon in de telefoon van [verdachte] genaamd: “[medeverdachte 3]”, althans alleen, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht, cocaïne;
6.
hij in de periode van 3 september 2018 tot en met 29 december 2021 in Nederland en/of Suriname en/of Frans-Guyana en/of Frankrijk, tezamen en in vereniging met anderen om feiten, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet voor te bereiden en/of te bevorderen, te weten
- het meermalen opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland brengen en
- het opzettelijk afleveren en vervoeren van cocaïne en
- anderen heeft bewogen om die feiten te plegen en
- anderen gelegenheid en middelen en inlichtingen tot het plegen van die feiten heeft verschaft en
- anderen voorwerpen en stoffen, waarvan hij wist dat zij bestemd waren tot het plegen van die feiten heeft verschaft,
immers heeft hij, verdachte, en/of zijn mededaders, opzettelijk,
- drugskoeriers benaderd, namelijk [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] en een onbekend gebleven persoon in de telefoon van [verdachte] genaamd: “[medeverdachte 3]”, om cocaïne mee te nemen naar Nederland en die drugskoeriers voorzien van voornoemde cocaïne en
- aanwijzingen gegeven en informatie ontvangen over het slikken en duwen van bollen met cocaïne en
- gelegenheid geboden om de bollen met cocaïne te produceren en
- vliegtickets en/of verblijf betaald en/of geboekt voor die drugskoeriers en
- vliegtickets verstrekt aan die drugskoeriers en
- contact met zijn, verdachtes, mededaders onderhouden, al dan niet om aan te sturen en
- afbeeldingen van de paspoorten/identiteitsbewijzen van voornoemde
drugskoeriers aan zijn medeverdachten gestuurd en/of opgeslagen en
- vervoer van en/naar Nederland voor die drugskoeriers georganiseerd en
- administratie bijgehouden over de kosten voor het binnen het grondgebied van Nederland brengen van cocaïne door voornoemde drugskoeriers.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten zijn verbeterd. Blijkens het verhandelde op de terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in zijn verdediging.
Hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

4.Kwalificatie en strafbaarheid van de feiten

Het bewezen verklaarde levert op:
Ten aanzien van feit 1:
witwassen.
Ten aanzien van feit 2:
overtreding van artikel 10:1, lid 4, van de Algemene Douanewet.
Ten aanzien van feit 3:
een reisdocument of identiteitsbewijs voorhanden hebben, waarvan hij weet of redelijkerwijs moet vermoeden, dat het vals of vervalst is, meermalen gepleegd.
Ten aanzien van feit 4:
opzettelijk voorhanden hebben van een vals geschrift, als bedoeld in artikel 225, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht, als ware het echt en onvervalst, terwijl hij weet dat dit geschrift bestemd is voor zodanig gebruik.
Ten aanzien van feiten 5 en 6:
de eendaadse samenloop van
feit 5: medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2, onder A, van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd;
en
feit 6: medeplegen van een feit, bedoeld in het vierde en vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, voor te bereiden of te bevorderen, door anderen te bewegen om dat feit te plegen, en anderen daartoe gelegenheid, middelen of inlichtingen te verschaffen en anderen voorwerpen en stoffen te verschaffen, waarvan hij weet of ernstige reden heeft om te vermoeden dat zij bestemd zijn tot het plegen van dat feit, meermalen gepleegd.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezen verklaarde zou ontbreken. Het bewezen verklaarde is dus strafbaar.

5.Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is daarom strafbaar.

6.Motivering van de sanctie

6.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van acht jaren, met aftrek van de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht.
6.2
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht bij de strafoplegging in strafmatigende zin rekening te houden met de overschrijding van de redelijke termijn en met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. De raadsman heeft hiertoe aangevoerd dat de verdachte kampt met gezondheidsklachten. Daarnaast bevindt de verdachte zich op een belangrijk omslagpunt in zijn leven doordat hij werk heeft gevonden waar hij in vast dienstverband zal treden en vijf dagen per week werkzaamheden zal verrichten. De raadsman heeft als alternatieve straf voorgesteld te volstaan met oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf die gelijk is aan de duur van het reeds ondergane voorarrest, met daarnaast een deels voorwaardelijke gevangenisstraf en een ruime taakstraf.
6.3
Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de straf die aan de verdachte moeten worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van de verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken. Daarbij heeft de rechtbank ook kennisgenomen van het reclasseringsrapport van 22 februari 2023 en het voortgangsverslag toezicht van 1 mei 2024. In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
Ernst van de feiten
De verdachte heeft zich op 29 december 2021 schuldig gemaakt aan het witwassen van een contant geldbedrag van ruim € 163.000,-, diverse horloges, gouden sieraden, designerkleding en telefoons. Door het witwassen heeft de verdachte opbrengsten uit misdrijf aan het zicht van justitie willen onttrekken. Het witwassen van criminele gelden vormt een bedreiging van de legale economie en tast de integriteit van het financiële en economische verkeer aan, ook vanwege de corrumperende invloed ervan op het reguliere handelsverkeer, en is daarmee schadelijk voor de samenleving. Daarnaast heeft de verdachte opzettelijk geen aangifte gedaan bij de douane van het feit dat hij ruim € 163.000,- contant geld bij zich had. Door op deze wijze te handelen heeft de verdachte opzettelijk niet voldaan aan zijn aangifteplicht en de controle door de douaneautoriteiten op de uitvoer van liquide middelen ontdoken. Verder had de verdachte op diezelfde dag een vervalst paspoort, een valse identiteitskaart en een valse testverklaring voor het virus COVID-19 bij zich. Daarmee heeft de verdachte het vertrouwen dat in het maatschappelijk verkeer in de juistheid van bepaalde geschriften moet kunnen worden gesteld geschaad.
De verdachte heeft zich daarnaast gedurende een periode van ruim drie jaar samen met anderen schuldig gemaakt aan de opzettelijke invoer van cocaïne en hij was betrokken bij voorbereidingshandelingen gericht op de invoer en op het afleveren en vervoeren van cocaïne. De verdachte had bij het plegen van deze feiten telkens een organiserende rol. De rechtbank leidt uit de inhoud van de bewijsmiddelen af dat het, gelet op de hoeveelheid reizen, ging om een substantiële hoeveelheid, die bestemd moet zijn geweest voor verdere verspreiding en handel. De handel in cocaïne vormt een bedreiging voor de volksgezondheid. Het is algemeen bekend dat cocaïne schadelijk is voor de gebruikers daarvan. Bovendien gaat deze handel gepaard met ernstige vormen van (gewelds)criminaliteit. De maatschappelijke gevolgen zijn groot en het leidt tot ontwrichting van de samenleving. Hiertegen moet streng worden opgetreden.
Persoon van de verdachte
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft de rechtbank in het bijzonder gelet op
het strafblad van de verdachte (Uittreksel Justitiële Documentatie) van 20 juni 2025. Hieruit blijkt dat de verdachte eerder voor Opiumwetdelicten onherroepelijk tot gevangenisstraffen is veroordeeld.
De op te leggen straf
De rechtbank komt tot de conclusie dat de aard, ernst en de negatieve maatschappelijke gevolgen van de bewezen verklaarde feiten zonder meer een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van lange duur rechtvaardigen. Voor het bepalen van de hoogte van de gevangenisstraf heeft de rechtbank gekeken naar straffen die in (enigszins) vergelijkbare zaken worden opgelegd. De rechtbank vindt in dit geval in beginsel een gevangenisstraf voor de duur van zestig maanden passend en geboden.
De redelijke termijn
In artikel 6, eerste lid, van het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de
Mens en de fundamentele vrijheden is het recht van iedere verdachte gewaarborgd
om binnen een redelijke termijn te worden berecht. Die termijn vangt aan op het moment dat vanwege de Nederlandse Staat jegens de verdachte een handeling is verricht waaraan deze in redelijkheid de verwachting kan ontlenen dat tegen hem ter zake van een bepaald strafbaar feit door het Openbaar Ministerie een strafvervolging zal worden ingesteld. Als uitgangspunt geldt dat de behandeling van een zaak ter terechtzitting moet zijn afgerond met een eindvonnis binnen twee jaar nadat de op zijn redelijkheid te beoordelen termijn is aangevangen, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden.
De rechtbank stelt vast dat de op zijn redelijkheid te beoordelen termijn is aangevangen
op 29 december 2021, omdat de verdachte op die datum in verzekering is gesteld. Het eindvonnis wordt op 14 augustus 2025 gewezen. De rechtbank stelt de duur van de overschrijding van de redelijke termijn daarom vast op ruim anderhalf jaar (achttien maanden). De rechtbank is van oordeel dat de overschrijding deels is ingegeven doordat de verdediging in een laat stadium een getuigenverklaring heeft ingediend, gevolgd door het (terechte) verzoek deze getuige te laten horen. Bij de vraag in welke mate de overschrijding van de redelijke termijn in strafmatigende zin moet worden meegewogen, zal de rechtbank, gelet op deze bijzondere omstandigheden, rekening houden met de helft van de overschrijding van achttien maanden, te weten een periode van negen maanden. De rechtbank is van oordeel dat deze overschrijding moet worden gecompenseerd in de strafoplegging. De rechtbank betrekt de overschrijding van de redelijke termijn daarom in strafmatigende zin bij de strafoplegging.
De rechtbank betrekt verder de persoonlijke omstandigheden van de verdachte – zijn leeftijd en fysieke gesteldheid – in strafmatigende zin bij de strafoplegging.
Slotsom
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een gevangenisstraf van vijftig maanden moet worden opgelegd.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan de verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 Sv.

7.In beslag genomen en niet teruggegeven voorwerpen

Onder de verdachte zijn – samengevat - de volgende voorwerpen inbeslaggenomen en niet teruggegeven:
  • Een geldbedrag van € 163.045,- (item 1 op de beslaglijst);
  • Een tweetal horloges (items 2 en 3 op de beslaglijst);
  • Diverse designerkleding (items 4 tot en met 22 op de beslaglijst);
  • Diverse gouden sieraden (items 23 tot en met 32 op de beslaglijst);
  • Diverse imitatiekleding (items 33 tot en met 58 op de beslaglijst);
  • Een telefoontoestel, Apple Iphone (item 59 op de beslaglijst);
  • Een telefoontoestel, Samsung (item 65 op de beslaglijst).
7.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft verbeurdverklaring gevorderd van het geldbedrag (item 1), de horloges (items 2 en 3), de designerkleding (items 4 tot en met 22), de gouden sieraden (items 23 tot en met 32), de Apple iPhone (item 59) en de Samsung (item 65). Ten aanzien van de imitatiekleding (items 33 tot en met 58) heeft de officier van justitie gevorderd dat deze voorwerpen worden onttrokken aan het verkeer.
7.2
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft geen verweer gevoerd ten aanzien van het beslag.
7.3
Oordeel van de rechtbank
7.3.1
Verbeurdverklaring
De rechtbank is van oordeel dat de onder de verdachte inbeslaggenomen en niet teruggegeven voorwerpen, te weten het geldbedrag (item 1), de horloges (items 2 en 3), de designerkleding (items 4 tot en met 22), de gouden sieraden (items 23 tot en met 32), de Apple iPhone (item 59) verbeurd moeten worden verklaard. De rechtbank overweegt dat uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat het onder 1 bewezen verklaarde feit met betrekking tot deze voorwerpen is begaan.
De rechtbank is eveneens van oordeel dat het onder de verdachte inbeslaggenomen en niet teruggegeven telefoontoestel van het merk Samsung (item 65 op de beslaglijst) verbeurd moeten worden verklaard. Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de onder 5 en 6 bewezen verklaarde feiten zijn begaan of voorbereid met behulp van dit voorwerp.
7.3.2
Onttrekking aan het verkeer
Ten aanzien van de onder de verdachte inbeslaggenomen en niet teruggegeven imitatiekleding (items 33 tot en met 58) is de rechtbank van oordeel dat deze moeten worden onttrokken aan het verkeer. Deze voorwerpen behoren aan de verdachte toe en zijn aangetroffen bij gelegenheid van het onderzoek naar het door hem onder 1 bewezen verklaarde feit. Deze voorwerpen kunnen dienen tot het begaan of de voorbereiding van soortgelijke feiten en tevens is het ongecontroleerde bezit van voormelde in beslag genomen voorwerpen in strijd met de wet of het algemeen belang.

8.Voorlopige hechtenis

8.1
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft primair verzocht het tot aan de dag van de uitspraak geschorste bevel tot voorlopige hechtenis op te heffen, omdat de gronden die tot de voorlopige hechtenis hebben geleid, niet meer aanwezig zijn. Subsidiair heeft de raadsman verzocht om de voorlopige hechtenis opnieuw te schorsen met ingang van de dag van de uitspraak.
8.2
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich verzet tegen opheffing van het tot aan de dag van de uitspraak geschorste bevel tot voorlopige hechtenis. Hij heeft zich ook verzet tegen een hernieuwde schorsing van de voorlopige hechtenis met ingang van de dag van de uitspraak.
8.3
Oordeel van de rechtbank
De voorlopige hechtenis van de verdachte is bij beslissing van de rechtbank met ingang van 15 maart 2023 geschorst tot aan de dag van de uitspraak. Daarbij is onder meer de algemene voorwaarde gesteld dat de verdachte geen strafbare feiten zal plegen.
De rechtbank wijst af het verzoek van de verdediging tot opheffing van het bevel tot voorlopige hechtenis. Uit de in dit vonnis opgenomen bewezenverklaring blijkt dat de ernstige bezwaren zoals ten grondslag gelegd aan het bevel nog steeds aanwezig zijn. Ook de twaalfjaarsgrond en de recidivegrond die aan het bevel ten grondslag liggen, zijn nog steeds aanwezig. Dit leidt de rechtbank af uit de aard van de feiten en de daartussen bestaande samenhang.
Ten aanzien van het verzoek tot een hernieuwde schorsing van de voorlopige hechtenis overweegt de rechtbank dat zij de persoonlijke belangen van de verdachte moet afwegen tegen de strafvorderlijke belangen. Voorop staat dat de verdachte een persoonlijk belang heeft om een eventueel hoger beroep, dan wel de tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf, in vrijheid te kunnen afwachten. Daar tegenover staat het strafvorderlijk belang de voorlopige hechtenis te laten herleven vanwege onder meer de veroordeling waartoe de rechtbank bij dit vonnis oordeelt. De rechtbank stelt vast dat de voorlopige hechtenis van de verdachte al geruime tijd - voor een periode van twee jaar en vijf maanden - is geschorst en dat de verdachte in de tussentijd geen nieuwe strafbare feiten heeft gepleegd. Het voorgaande betekent dat de persoonlijke belangen van de verdachte op dit moment zwaarder wegen dan het strafvorderlijk belang de voorlopige hechtenis thans te laten herleven. De rechtbank zal daarom het verzoek tot schorsing van de voorlopige hechtenis toewijzen.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
  • 33, 33a, 36d, 47, 55, 57, 62, 225, 231, 420bis van het Wetboek van Strafrecht;
  • 10:1 van de Algemene douanewet;
  • 2, 10, 10a van de Opiumwet.

10.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart bewezen dat de verdachte de onder 1, 2, 3, 4, 5 en 6 ten laste gelegde feiten heeft begaan zoals hiervoor onder 3.4 weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.
Bepaalt dat de bewezen verklaarde feiten de hierboven onder 4. vermelde strafbare feiten opleveren.
Verklaart de verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
50 (vijftig) maanden.
Bepaalt dat de tijd die de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Verklaart verbeurd:
1. 163045 EUR;
2. 1 STK Horloge (Omschrijving: G179134, zwart, merk: Rolex);
3. 1 STK Horloge (Omschrijving: G179135, zwart, merk: Franck Muller);
4. 1 STK Broek €139,68 (Omschrijving: G179191, Blauw, merk: Jacob Cohen);
5. 1 STK Broek €158,18 (Omschrijving: G179192, Blauw, merk: Jacob Cohen);
6. 1 STK Broek €130,43 (Omschrijving: G179193, Blauw, merk: Jacob Cohen);
7. 1 STK Broek €135,05 (Omschrijving: G179194, Blauw, merk: Jacob Cohen);
8. 1 STK Broek €153,55 (Omschrijving: G179195, Blauw, merk: Jacob Cohen);
9. 1 STK Broek (Omschrijving: G179196, Blauw, merk: Jacob Cohen);
10. 1 STK Broek €93,43 (Omschrijving: G179197, Grijs, merk: Richard J Brown);
11. 1 STK Broek €204,43 (Omschrijving: G179201, Blauw, merk: Dior);
13. 1 STK Overhemd €29,60 (Omschrijving: G179221, Grijs, merk: Fray);
14. 1 STK Overhemd €66,60 (Omschrijving: G179222, Groen, merk: Fray);
15. 1 STK Overhemd €47,18 (Omschrijving: G179223, Zwart, merk: Fray);
16. 1 STK Overhemd €16,65 (Omschrijving: G179224, Blauw, merk: Finamore 1925);
17. 1 STK Overhemd €75,85 (Omschrijving: G179225, Wit, merk: Finamore 1925);
18. 1 STK Overhemd €22,20 (Omschrijving: G179226, Blauw, merk: Finmore 1925);
19. 1 PR Schoenen €343,18 (Omschrijving: G179272, Prada);
20. 1 STK Tas €472,68 (Omschrijving: G179273, Bruin, merk: Louis Vuitton);
22. 1 PR Schoenen €93,43 (Omschrijving: G179282, Witte, merk: Hugo Boss);
23. 1 STK Halsketting (Omschrijving: G179148, Goudkleurig);
24. 1 STK Armband (Omschrijving: G179149, Goudkleurig);
25. 1 STK Ring (Omschrijving: G179150, Goudkleurig);
26. 1 STK Ring (Omschrijving: G179151, Goudkleurig, chassisnr: gelijkede steentjes);
27. 1 STK Ring (Omschrijving: G179152, Goudkleurig, chassisnr: steentjes);
28. 1 STK Ring (Omschrijving: G179153, Goudkleurig, chassisnr: steentjes);
29. 1 STK Ring (Omschrijving: G179154, Goudkleurig, chassisnr: steentjes);
30. 1 STK Ring (Omschrijving: G179155, Goudkleurig);
31. 1 STK Ring (Omschrijving: G179156, goudkleurig);
32. 1 PR Oorbel (Omschrijving: G179157, Goud, chassisnr: steentjes);
59. 1 STK Telefoontoestel €814,93 (Omschrijving: Goednummer: 179171, Apple Iphone);
65. 1 STK Telefoontoestel (Omschrijving: Goednummer: 179169, Samsung).
Onttrekt aan het verkeer:
33. 1 STK Broek (imitatie) (Omschrijving: Goednummer: 179188, blauw, merk: Dsquared2);
34. 1 STK Broek (imitatie) (Omschrijving: Goednummer: 179189, blauw, merk: Dsquared2);
35. 1 STK Broek (imitatie)(Omschrijving: Gioednummer: 179190, blauw, merk: Dsquared2);
36. 1 STK Broek (imitatie) (Omschrijving: Goednummer: 179198, grijs, merk: Stone Island);
37. 1 STK Broek (imitatie) (Omschrijving: Goednummer: 179199, grijs, merk: Dolce & Gabana)
38. 1 STK Broek (imitatie) (Omschrijving: Goednummer: 179200, blauw, merk: Emporio);
39. 1 STK Broek (imitatie) (Omschrijving: Goednummer: 179202, zwart, merk: Dolce & Gabana);
40. 1 STK T-shirt (imitatie)(Omschrijving: Goednummer: 179203, creme, merk: Burberry);
41. 1 STK T-shirt (imitatie)(Omschrijving: Goednummer: 179204, wit, merk: Balanciaga);
42. 1 STK T-shirt (imitatie) (Omschrijving: Goednummer: 179205, zwart, merk: Balmain);
43. 1 STK T-shirt (imitatie) (Omschrijving: Goednummer: 179206, zwart, merk: Amiri);
44. 1 STK T-shirt (imitatie)(Omschrijving: Goednummer: 179207, zwart, merk: Prada);
45. 1 STK T-shirt (imitatie) (Omschrijving: Goednummer: 179208, zwart, merk: Prada);
46. 1 STK T-shirt (imitatie) (Omschrijving: Goednummer: 179209, wit, merk: Moncler);
47. 1 STK T-shirt (imitatie)(Omschrijving: Goednummer: 179210, wit, merk: Moncler);
48. 1 STK T-shirt (imitatie) (Omschrijving: Goednummer: 179211, zwart, merk: Off White);
49. 1 STK T-shirt (imitatie)(Omschrijving: Goednummer: 179212, wit, merk: Off White);
50. 1 STK T-shirt (imitatie)(Omschrijving: Goednummer: 179213, wit, merk: Palm Angels);
51. 1 STK T-shirt (imitatie)(Omschrijving: Goednummer: 179214, grijs, merk: Palm Angels);
52. 1 STK T-shirt (imitatie)(Omschrijving: Goednummer: 179215, wit, merk: Dsquared2);
53. 1 STK T-shirt (imitatie) (Omschrijving: Goednummer: 179216, zwart, merk: Dsquared2);
54. 1 STK T-shirt (imitatie) (Omschrijving: Goednummer: 179217, zwart, merk: Dsquared2);
55. 1 STK T-shirt (imitatie) (Omschrijving: Goednummer: 179218, zwart, merk: Dsquared2);
56. 1 STK T-shirt (imitatie) (Omschrijving: Goednummer: 179219, zwart, merk: Dsquared2);
57. 1 STK Overhemd (imitatie) (Omschrijving: Goednummer: 179227, blauw, merk: Versace);
58. 1 STK Overhemd (imitatie)(Omschrijving: Goednummer: 179228, div. kleuren, merk: Hilfiger).
Wijst af het verzoek tot opheffing van het bevel tot voorlopige hechtenis.
Beveelt de schorsing van de voorlopige hechtenis van de verdachte, welk bevel ook apart is geminuteerd.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. G.D. Kleijne, voorzitter,
mr. D.J. Straathof en mr. S. van Excel, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier mr. S. Maerman,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 14 augustus 2025.