In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Nederland op 22 januari 2013 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van de handel in harddrugs, specifiek XTC en speed. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 180 dagen, waarvan 163 dagen voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden en een taakstraf van 100 uren. De tenlastelegging omvatte de periode van 1 januari 2012 tot en met 22 april 2012, waarin de verdachte opzettelijk heeft verkocht, afgeleverd, verstrekt en vervoerd van amfetamine en XTC-pillen, die onder de Opiumwet vallen.
Tijdens de zitting op 8 januari 2013 heeft de verdachte verklaard dat hij pas rond half februari 2012 met de handel in drugs is begonnen, wat door getuigen werd bevestigd. De rechtbank kwam tot de conclusie dat er onvoldoende bewijs was voor de beschuldiging van handelen in drugs in de periode van 1 januari 2012 tot half februari 2012, en sprak de verdachte vrij van dat deel van de tenlastelegging. De rechtbank achtte echter het handelen in drugs in de periode van half februari tot 22 april 2012 wel bewezen.
De rechtbank heeft bij de strafoplegging rekening gehouden met de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het is begaan, en de persoonlijke situatie van de verdachte, die kampt met een verslavingsprobleem. De rechtbank oordeelde dat de verdachte niet eerder met justitie in aanraking was gekomen voor vergelijkbare feiten, maar dat zijn verslavingsproblematiek een belangrijke rol speelde in de beslissing. De verdachte moet zich onder toezicht van de reclassering stellen en deelnemen aan een leefstijltraining en ambulante behandeling voor zijn middelengebruik. De rechtbank heeft geen drugs- en alcoholverbod opgelegd, omdat dit niet noodzakelijk werd geacht voor het voorkomen van recidive.