9.3.Oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals van een en ander ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot doodslag op een man, met wie hij via internet een afspraak had gemaakt en met wie hij vervolgens seks had. Toen aangever verder ging dan verdachte wilde, werd verdachte boos en pakte hij in een spontane reactie een slijptol om hiermee de keel van aangever door te slijpen. Aangever dacht dat zijn laatste uur geslagen had en was ervan overtuigd dat hij het niet zou overleven. Aangever verdedigde zich, waarna er een worsteling ontstond. De omstandigheid dat aangever hierbij niet het leven heeft verloren is een gelukkige, die geenszins aan de het handelen van verdachte is te danken. Door aldus te handelen heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan een buitengewoon ernstig feit, waarop niet anders kan worden gereageerd dan met een onvoorwaardelijke gevangenisstraf. Uit het schade-onderbouwingsformulier van aangever, dat als bijlage bij het voegingsformulier van de benadeelde partij is opgenomen en de verklaring die hij op de zitting heeft afgelegd, blijkt dat aangever door het handelen van verdachte niet alleen fysiek letsel heeft bekomen, maar met name ook psychisch letsel. Aangever durft namelijk nauwelijks nog naar buiten, omdat hij zich daar onveilig voelt en bang is om aangevallen te worden. Verder is het moeilijk voor hem om nog iemand te vertrouwen, kan hij zich slecht concentreren en slaapt hij nog altijd slecht.
De rechtbank heeft kennis genomen van de over verdachte opgemaakte Pro Justitia rapportages, te weten een rapportage van psychiatrisch onderzoek d.d. 27 februari 2013, opgemaakt door K.N. Broek, psychiater, en een rapportage van psychologisch onderzoek d.d. 26 februari 2013, opgemaakt door J.M. de Jonge, Gz-psycholoog.
Uit deze rapportages blijkt het volgende.
Verdachte heeft een autisme spectrum stoornis van het type PDD-NOS. Deze is vanaf zijn geboorte aanwezig. Tevens is bij verdachte sprake van een posttraumatische stressstoornis (hierna: PTSS). Verdachte is van zijn elfde tot zijn dertiende seksueel misbruikt door zijn oudere broer. Sinds zijn achttiende krijgt hij hiervan herbelevingen en ontwikkelde hij een PTSS. Verdachte heeft verklaard dat hij tijdens het tenlastegelegde een herbeleving heeft gehad van dit misbruik. De PTSS bestond op het moment van het tenlastegelegde derhalve al jaren en kan chronisch genoemd worden. Aannemelijk is dat verdachte tijdens het tenlastegelegde, waarbij aangever verdachte anaal probeerde te penetreren, is gehertraumatiseerd en dat sprake was van een herbeleving, waarbij hij zijn broer weer voor zich zag.
Verdachte had door zijn beperkingen van de PDD-NOS niet de vaardigheden om aangever te stoppen, toen hij verdachte pijn deed. Aangever ging hierdoor ver over de grenzen van verdachte. Dit heeft bij verdachte geleid tot een herbeleving van het vroegere misbruik. Aannemelijk is dat verdachte daardoor op het moment van het tenlastegelegde niet in de realiteit was. Om aangever te stoppen heeft verdachte een slijptol gepakt, deze in werking gesteld en naar de keel van aangever gebracht. Verdachte had, ook al was bij hem sprake van een herbeleving en zag hij zijn broer voor zich, zich moeten hebben kunnen realiseren dat hij ook hem niet op een dergelijke manier zou moeten stoppen. Beide rapporteurs adviseren om verdachte voor het moment van het tenlastegelegde als sterk verminderd toerekeningsvatbaar te beschouwen.
Omdat verdachte vanuit zijn PDD-NOS niet de vaardigheden heeft om zijn grens aan te geven, kan weer een vergelijkbare situatie ontstaan met herbelevingen vanuit zijn PTSS. Verdachte wil graag behandeld worden voor zijn PTSS en zijn PDD-NOS om te voorkomen dat een dergelijke situatie nog een keer voorkomt. Voor beiden is hij nooit (goed) behandeld en begeleid.
Geadviseerd wordt om verdachte een (deels) voorwaardelijke straf op te leggen met als voorwaarden begeleiding/behandeling, in eerste instantie in een klinische setting gericht op mensen met een stoornis in het autisme spectrum, waar ook de PTSS behandeld zou moeten worden, met als vervolg een ambulante begeleiding en/of coaching, met beschermd of begeleid wonen, onder toezicht van de Reclassering.
De rechtbank verenigt zich met bovenstaande conclusies en neemt de adviezen van de rapporteurs dan ook over, zowel ten aanzien van de toerekeningsvatbaarheid van verdachte, als ten aanzien van de behandeling.
De rechtbank is van oordeel dat de door de officier van justitie gevorderde straf in beginsel geboden is, maar dat hij daarbij in onvoldoende mate rekening heeft gehouden met de beperkte toerekeningsvatbaarheid van verdachte.
Daarnaast neemt de rechtbank hierbij in aanmerking dat verdachte open staat voor behandeling en dat de te ondergane behandeling naar verwachting intensief en langdurig zal zijn.
De rechtbank gaat er van uit dat in de tijd die verdachte nog in detentie moet ondergaan er een passende kliniek van behandeling kan worden gevonden.
De rechtbank ziet daarom aanleiding om bij de straftoemeting in matigende zin af te wijken van hetgeen de officier van justitie heeft gevorderd.
Omdat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de verdachte wederom een misdrijf zal begaan dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen zal de rechtbank, gelet op artikel 14e Wetboek van Strafrecht, bepalen dat de hierna te vermelden voorwaarden en het op grond van artikel 14d uit te oefenen toezicht, dadelijk uitvoerbaar zijn.
Vordering van de benadeelde partij