ECLI:NL:RBNNE:2013:3810

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
18 maart 2013
Publicatiedatum
27 juni 2013
Zaaknummer
19-830326-12
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak poging moord en veroordeling voor poging doodslag met bijzondere voorwaarden

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Nederland op 19 maart 2013 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van poging tot moord en poging tot doodslag. De rechtbank heeft vastgesteld dat op 30 november 2012 in Tweede Exloërmond de verdachte, na een seksuele ontmoeting met de aangever, een slijptol heeft gepakt en deze richting de keel van de aangever heeft gebracht. De rechtbank oordeelde dat er geen sprake was van voorbedachte rade, omdat de verdachte niet de tijd had gehad om na te denken over zijn handelen. De rechtbank sprak de verdachte vrij van de poging tot moord, maar achtte de poging tot doodslag wel bewezen. De rechtbank concludeerde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan een spontane reactie op de handelingen van de aangever, die hem pijn deed. De rechtbank legde een gevangenisstraf op van 20 maanden, waarvan 10 maanden voorwaardelijk, met als bijzondere voorwaarden dat de verdachte zich moet laten opnemen in een Forensische Kliniek en zich moet melden bij de reclassering gedurende de proeftijd. De rechtbank hield rekening met de beperkte toerekeningsvatbaarheid van de verdachte, die lijdt aan een autisme spectrum stoornis en een posttraumatische stressstoornis. De rechtbank oordeelde dat de verdachte behandeld moet worden om herhaling van dergelijk gedrag te voorkomen. De vordering van de benadeelde partij werd toegewezen, waarbij de verdachte werd veroordeeld tot betaling van € 1.250,00 aan immateriële schade aan de aangever.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Assen
Parketnummer: 19/830326-12
Vonnis van de meervoudige strafkamer d.d. 19 maart 2013 in de zaak van het openbaar ministerie tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum],
wonende te [woonplaats],
gedetineerd in het Huis van Bewaring [naam HvB].

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek ter terechtzitting heeft plaatsgehad op 5 maart 2013.
De verdachte is verschenen, bijgestaan door zijn raadsvrouw mr. K.B. Brouwer, advocaat te Westerbork.
Het Openbaar Ministerie werd vertegenwoordigd door
mr. M. Kappeynevandecoppello, officier van justitie.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is bij dagvaarding tenlastegelegd dat
hij op of omstreeks 30 november 2012 te Tweede Exloërmond, althans in de
gemeente Borger-Odoorn, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen
misdrijf om opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer] van het leven
te beroven, met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, een
slijptol/slijpmachine heeft gepakt en die (vervolgens) in werking heeft
gesteld en/of die slijptol/slijpmachine en/of de daaraan bevestigde schijf
(vervolgens) tegen, althans naar, de keel/hals van die [slachtoffer] heeft
geduwd/gebracht,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
althans, indien terzake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen,
terzake dat
hij op of omstreeks 30 november 2012 te Tweede Exloërmond, althans in de
gemeente Borger-Odoorn, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen
misdrijf om opzettelijk [slachtoffer] van het leven te beroven, met dat opzet
een slijptol/slijpmachine heeft gepakt en die (vervolgens) in werking heeft
gesteld en/of die slijptol/slijpmachine en/of de daaraan bevestigde schijf
(vervolgens) tegen, althans naar, de keel/hals van die [slachtoffer] heeft
geduwd/gebracht,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
althans, indien ook terzake van het laatstvermelde geen veroordeling mocht
volgen, terzake dat
hij op of omstreeks 30 november 2012 te Tweede Exloërmond, althans in de
gemeente Borger-Odoorn, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen
misdrijf om aan [slachtoffer] opzettelijk (en met voorbedachten rade) zwaar
lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet (en na kalm beraad en rustig
overleg) een slijptol/slijpmachine heeft gepakt en die (vervolgens) in werking
heeft gesteld en/of die slijptol/slijpmachine en/of de daaraan bevestigde
schijf (vervolgens) tegen, althans naar, de keel/hals van die [slachtoffer] heeft
geduwd/gebracht,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het tenlastegelegde feit en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Standpunt van het openbaar ministerie
De officier van justitie heeft vrijspraak gevorderd voor de primair tenlastegelegde poging tot moord. De subsidiair tenlastegelegde poging tot doodslag kan volgens hem wel worden bewezen. Van vrijwillige terugtred is geen sprake.
4.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte vrijgesproken moet worden van het primair tenlastegelegde, aangezien de voorbedachte rade niet bewezen kan worden. Ten aanzien van het subsidiair en het meer subsidiair tenlastegelegde heeft de raadsvrouw betoogd dat sprake is van vrijwillige terugtred. Het misdrijf is immers niet voltooid als gevolg van omstandigheden die geheel van de wil van verdachte afhankelijk waren. Toen verdachte de slijptol richting de keel van aangever bracht, kreeg hij namelijk direct spijt en trok hij de slijptol terug.
4.3.
Oordeel van de rechtbank
4.3.1.
Feiten en omstandigheden
De rechtbank gaat op grond van de in de voetnoten vermelde wettige bewijsmiddelen uit van de volgende feiten en omstandigheden. [1]
Op 30 november 2012 kwam [slachtoffer] (hierna: aangever) op bezoek bij verdachte in Tweede Exloërmond. [2] Zij hadden elkaar via een homosite op internet leren kennen. In de slaapkamer zoenden zij met elkaar. [3] Vervolgens gingen zij op bed liggen en hadden zij seks met elkaar. Op een gegeven moment raakte verdachte geïrriteerd, omdat aangever verder ging dan verdachte wilde en hem hierbij pijn deed. Verdachte pakte, terwijl hij bovenop aangever zat, een slijptol die naast het bed op de grond lag. Verdachte stelde de slijptol in werking en bracht deze richting de keel van aangever. Hij wilde met de slijptol de keel van aangever doorslijpen. [4] Op het moment dat de slijptol richting zijn keel ging, greep aangever verdachte bij de pols en duwde hem van zich af. Hierbij raakte de rechterhand van aangever de draaiende slijpschijf van de slijptol. De slijptol kwam ook tegen de keel van aangever aan. Aangever duwde verdachte van het bed op de grond. De slijptol was op dat moment nog steeds in werking. Aangever riep tegen verdachte: “Laat dat ding los” en beet verdachte in zijn neus. Vervolgens liet verdachte de slijptol los. Hierna zag aangever dat hij bloedde en constateerde hij dat hij wonden aan zijn keel had. [5] Bij de huisartsenpost constateerde de aldaar dienstdoende arts dat aangever snijletsel in het halsgebied en op zijn rechterhand had. Deze letsels passen bij de gemelde toedracht van de inwerking van een slijptol op de huid. [6] Aangever overhandigde de slijptol aan de politie. [7] Bij onderzoek bleek dat met deze slijptol ongeveer drie centimeter diep geslepen kon worden. [8]
4.3.2.
Nadere overwegingen
Met de officier van justitie en de raadsvrouw is de rechtbank van oordeel dat niet bewezen kan worden dat bij verdachte sprake is geweest van voorbedachte rade. Niet gebleken is immers dat hij tijd had zich te beraden op het te nemen of genomen besluit, zodat er gelegenheid was tot nadenken over de betekenis en de gevolgen van de voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven. De rechtbank gaat er van uit dat er sprake is van een spontaan bij verdachte opgekomen reactie, die het gevolg was van de in de ogen van verdachte te ver gaande handelingen van aangever. De rechtbank zal verdachte dan ook vrijspreken van de primair tenlastegelegde poging tot moord.
De rechtbank acht wel bewezen dat verdachte zich, door een slijptol te pakken, deze in werking te stellen en richting de keel van aangever te brengen, schuldig heeft gemaakt aan de subsidiair tenlastegelegde poging tot doodslag. Anders dan de raadsvrouw is de rechtbank van oordeel dat geen sprake is geweest van vrijwillige terugtred. De rechtbank overweegt hiertoe het volgende. Op grond van artikel 46b van het Wetboek van Strafrecht bestaat een poging niet indien het misdrijf niet is voltooid tengevolge van omstandigheden van de wil van de dader afhankelijk. Volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad is voor het aannemen van vrijwillige terugtred veelal een zodanig optreden van de verdachte vereist dat naar aard en tijdstip geschikt is om het intreden van het gevolg te beletten. (HR 13 maart 2007, LJN AZ6709, HR 19 december 2006, LJN AZ2169 en HR 3 maart 2009 LJN BF8844). In de onderhavige zaak volgt uit de onder 4.3.1. genoemde feiten en omstandigheden dat op het moment dat verdachte de slijptol richting de keel van aangever bracht, aangever hem bij de pols pakte en hem van zich af duwde. Gelet hierop is het feit dat het misdrijf niet voltooid is naar het oordeel van de rechtbank dus niet te danken aan het feit dat verdachte spijt kreeg of dat hij tot inkeer kwam, maar aan het ingrijpen van aangever. Dit is een omstandigheid die niet van de wil van verdachte afhankelijk is geweest. Het beroep op vrijwillige terugtred wordt dan ook verworpen.

5.Vrijspraak

De rechtbank acht het primair tenlastegelegde niet bewezen. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

6.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de reeds genoemde bewijsmiddelen bewezen dat verdachte het hem subsidiair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 30 november 2012 te Tweede Exloërmond, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer] van het leven te beroven, met dat opzet een slijptol heeft gepakt, die vervolgens in werking heeft gesteld en de daaraan bevestigde schijf naar de keel van die [slachtoffer] heeft gebracht, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in zijn verdediging geschaad.

7.Kwalificatie

Het bewezen verklaarde levert op:
Poging tot doodslag,
strafbaar gesteld in de artikelen 45 j◦ 287 van het Wetboek van Strafrecht.

8.Strafbaarheid

Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.
Er is voorts geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

9.Strafoplegging

9.1.
Standpunt van het openbaar ministerie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het door hem bewezen geachte feit zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 40 maanden, met aftrek van voorarrest, waarvan 10 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren, met als bijzondere voorwaarden een opname voor maximaal 12 maanden in een Forensische Klinische setting of een soortgelijke intramurale instelling op basis van de door het NIFP-IFZ afgegeven indicatiestelling, waarbij verdachte zich zal houden aan de aanwijzingen die hem door die instelling zullen worden gegeven en het opvolgen van de aanwijzingen van de Reclassering, ook als deze inhouden het volgen van een ambulante behandeling na bovengenoemde klinische behandelperiode.
9.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft de rechtbank verzocht om bij de strafmaat rekening te houden met het feit dat uit de Pro Justitia rapportages blijkt dat verdachte tijdens het plegen van het delict sterk verminderd toerekeningsvatbaar was en het feit dat verdachte bereid is om in het kader van een voorwaardelijke straf een behandeling te ondergaan in een gespecialiseerde kliniek en zich daarnaast te houden aan de aanwijzingen van de Reclassering.
9.3.
Oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals van een en ander ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot doodslag op een man, met wie hij via internet een afspraak had gemaakt en met wie hij vervolgens seks had. Toen aangever verder ging dan verdachte wilde, werd verdachte boos en pakte hij in een spontane reactie een slijptol om hiermee de keel van aangever door te slijpen. Aangever dacht dat zijn laatste uur geslagen had en was ervan overtuigd dat hij het niet zou overleven. Aangever verdedigde zich, waarna er een worsteling ontstond. De omstandigheid dat aangever hierbij niet het leven heeft verloren is een gelukkige, die geenszins aan de het handelen van verdachte is te danken. Door aldus te handelen heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan een buitengewoon ernstig feit, waarop niet anders kan worden gereageerd dan met een onvoorwaardelijke gevangenisstraf. Uit het schade-onderbouwingsformulier van aangever, dat als bijlage bij het voegingsformulier van de benadeelde partij is opgenomen en de verklaring die hij op de zitting heeft afgelegd, blijkt dat aangever door het handelen van verdachte niet alleen fysiek letsel heeft bekomen, maar met name ook psychisch letsel. Aangever durft namelijk nauwelijks nog naar buiten, omdat hij zich daar onveilig voelt en bang is om aangevallen te worden. Verder is het moeilijk voor hem om nog iemand te vertrouwen, kan hij zich slecht concentreren en slaapt hij nog altijd slecht.
De rechtbank heeft kennis genomen van de over verdachte opgemaakte Pro Justitia rapportages, te weten een rapportage van psychiatrisch onderzoek d.d. 27 februari 2013, opgemaakt door K.N. Broek, psychiater, en een rapportage van psychologisch onderzoek d.d. 26 februari 2013, opgemaakt door J.M. de Jonge, Gz-psycholoog.
Uit deze rapportages blijkt het volgende.
Verdachte heeft een autisme spectrum stoornis van het type PDD-NOS. Deze is vanaf zijn geboorte aanwezig. Tevens is bij verdachte sprake van een posttraumatische stressstoornis (hierna: PTSS). Verdachte is van zijn elfde tot zijn dertiende seksueel misbruikt door zijn oudere broer. Sinds zijn achttiende krijgt hij hiervan herbelevingen en ontwikkelde hij een PTSS. Verdachte heeft verklaard dat hij tijdens het tenlastegelegde een herbeleving heeft gehad van dit misbruik. De PTSS bestond op het moment van het tenlastegelegde derhalve al jaren en kan chronisch genoemd worden. Aannemelijk is dat verdachte tijdens het tenlastegelegde, waarbij aangever verdachte anaal probeerde te penetreren, is gehertraumatiseerd en dat sprake was van een herbeleving, waarbij hij zijn broer weer voor zich zag.
Verdachte had door zijn beperkingen van de PDD-NOS niet de vaardigheden om aangever te stoppen, toen hij verdachte pijn deed. Aangever ging hierdoor ver over de grenzen van verdachte. Dit heeft bij verdachte geleid tot een herbeleving van het vroegere misbruik. Aannemelijk is dat verdachte daardoor op het moment van het tenlastegelegde niet in de realiteit was. Om aangever te stoppen heeft verdachte een slijptol gepakt, deze in werking gesteld en naar de keel van aangever gebracht. Verdachte had, ook al was bij hem sprake van een herbeleving en zag hij zijn broer voor zich, zich moeten hebben kunnen realiseren dat hij ook hem niet op een dergelijke manier zou moeten stoppen. Beide rapporteurs adviseren om verdachte voor het moment van het tenlastegelegde als sterk verminderd toerekeningsvatbaar te beschouwen.
Omdat verdachte vanuit zijn PDD-NOS niet de vaardigheden heeft om zijn grens aan te geven, kan weer een vergelijkbare situatie ontstaan met herbelevingen vanuit zijn PTSS. Verdachte wil graag behandeld worden voor zijn PTSS en zijn PDD-NOS om te voorkomen dat een dergelijke situatie nog een keer voorkomt. Voor beiden is hij nooit (goed) behandeld en begeleid.
Geadviseerd wordt om verdachte een (deels) voorwaardelijke straf op te leggen met als voorwaarden begeleiding/behandeling, in eerste instantie in een klinische setting gericht op mensen met een stoornis in het autisme spectrum, waar ook de PTSS behandeld zou moeten worden, met als vervolg een ambulante begeleiding en/of coaching, met beschermd of begeleid wonen, onder toezicht van de Reclassering.
De rechtbank verenigt zich met bovenstaande conclusies en neemt de adviezen van de rapporteurs dan ook over, zowel ten aanzien van de toerekeningsvatbaarheid van verdachte, als ten aanzien van de behandeling.
De rechtbank is van oordeel dat de door de officier van justitie gevorderde straf in beginsel geboden is, maar dat hij daarbij in onvoldoende mate rekening heeft gehouden met de beperkte toerekeningsvatbaarheid van verdachte.
Daarnaast neemt de rechtbank hierbij in aanmerking dat verdachte open staat voor behandeling en dat de te ondergane behandeling naar verwachting intensief en langdurig zal zijn.
De rechtbank gaat er van uit dat in de tijd die verdachte nog in detentie moet ondergaan er een passende kliniek van behandeling kan worden gevonden.
De rechtbank ziet daarom aanleiding om bij de straftoemeting in matigende zin af te wijken van hetgeen de officier van justitie heeft gevorderd.
Omdat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de verdachte wederom een misdrijf zal begaan dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen zal de rechtbank, gelet op artikel 14e Wetboek van Strafrecht, bepalen dat de hierna te vermelden voorwaarden en het op grond van artikel 14d uit te oefenen toezicht, dadelijk uitvoerbaar zijn.
Vordering van de benadeelde partij
10.1.
Standpunt van het openbaar ministerie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de vordering van [slachtoffer] in zijn geheel zal worden toegewezen, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
10.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw van verdachte heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij voor toewijzing vatbaar is. Verdachte is bereid de schade van [slachtoffer] te vergoeden.
10.3.
Oordeel van de rechtbank
De benadeelde partij [slachtoffer] heeft 1.250,00 euro aan immateriële schade gevorderd.
De rechtbank acht het causaal verband tussen het subsidiair bewezen geachte feit en de schade alsmede de aansprakelijkheid van de verdachte voor die schade bewezen. Het gevorderde bedrag acht zij voldoende aannemelijk gemaakt. De civiele vordering is dan ook gegrond en voor toewijzing vatbaar, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade tot aan de dag van de algehele voldoening.
Schadevergoedingsmaatregel
Met betrekking tot het subsidiair bewezen verklaarde feit acht de rechtbank de verdachte jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht tot na te noemen bedrag aansprakelijk voor de schade, die door het strafbare feit is toegebracht.
Aan de verdachte zal de verplichting worden opgelegd dat bedrag aan de Staat te betalen ten behoeve van het slachtoffer, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade tot aan de dag van de algehele voldoening.

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De rechtbank heeft mede gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 14d en 36f van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften zijn toepasselijk zoals geldend ten tijde van het bewezen geachte.

11.Beslissing van de rechtbank

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
De rechtbank verklaart het primair tenlastegelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
De rechtbank verklaart bewezen dat verdachte het subsidiair tenlastegelegde heeft begaan, zoals hierboven is omschreven.
De rechtbank verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
De rechtbank stelt vast dat het aldus bewezen verklaarde oplevert het strafbare feit zoals hierboven is vermeld en verklaart de verdachte daarvoor strafbaar.
De rechtbank veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
20 (twintig) maanden.
De rechtbank bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot
10 (tien) maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond van niet naleving binnen een proeftijd van 3 (drie) jaren van de hierna te melden algemene of bijzondere voorwaarden.
De rechtbank stelt als algemene voorwaarden, dat de verdachte zich voor het einde van de gestelde proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit en ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt en medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen.
De rechtbank stelt daarnaast de volgende bijzondere voorwaarden:
Klinische opname en behandelverplichting
De veroordeelde zal zich op basis van de door het NIFP-IFZ afgegeven indicatiestelling voor maximaal een jaar laten opnemen in een Forensische kliniek (gespecialiseerd in het Autisme Spectrum Stoornis), althans een soortgelijke intramurale instelling, zulks ter beoordeling van het NIFP-IFZ, waarbij de veroordeelde zich zal houden aan de aanwijzingen die hem in het kader van een behandeling door of namens die instelling of behandelaar van die instelling of de reclassering zullen worden gegeven.
Meldingsgebod
De veroordeelde zal zich na bovengenoemde klinische opname gedurende de volledige proeftijd melden bij de Reclassering of bij een andere door de Reclassering aan te wijzen instantie, wanneer hij wordt opgeroepen voor een gesprek. Voorts zal hij zich gedragen naar de voorschriften en aanwijzingen die hem door of namens de Reclassering worden gegeven, zolang deze reclasseringsinstelling zulks nodig oordeelt, ook indien deze inhouden dat verdachte aansluitend op bovengenoemde klinische opname moet meewerken aan een ambulant behandeltraject en/of een beschermde of begeleide woonzorg.
Aan de Reclassering wordt ingevolge artikel 14d van het Wetboek van Strafrecht opdracht gegeven tot toezicht op de naleving van deze voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
De rechtbank bepaalt dat de hierboven gestelde voorwaarden en het op grond van artikel 14d uit te oefenen toezicht, dadelijk uitvoerbaar zijn.
De rechtbank beveelt dat de tijd die door verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij
De rechtbank veroordeelt de verdachte tot betaling aan de benadeelde partij
[slachtoffer] van de som van € 1.250,00 en veroordeelt de verdachte tevens in de kosten van de benadeelde partij tot op heden gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog te maken, tot op heden begroot op nihil, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade tot aan de dag van de algehele voldoening.
De rechtbank legt aan de verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer], een bedrag van € 1.250,00 te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade tot aan de dag van de algehele voldoening, bij gebreke van betaling te vervangen door 22 dagen hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft.
Dit vonnis is gewezen door mr. H.A.A. Fransen, voorzitter, mr. M.A.A, van Capelle en mr. M. van der Veen, rechters, in tegenwoordigheid van mr. K.R. Starreveld, griffier, en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op 19 maart 2013. Mr. M. van der Veen is buiten staat dit vonnis binnen de door de wet gestelde termijn mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Voor zover niet anders vermeld, wordt in de hierna volgende voetnoten telkens verwezen naar bewijsmiddelen die zich in het aan deze zaak ten grondslag liggende dossier bevinden, volgens de in dat dossier toegepaste nummering. Tenzij anders vermeld, gaat het daarbij om processen-verbaal, in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
2.Proces-verbaal van aangifte, inhoudende de verklaring van [slachtoffer] (pag. 25- 27).
3.Proces-verbaal van verhoor aangever, inhoudende de verklaring van [slachtoffer] (pag. 30-31).
4.Processen-verbaal van verhoor verdachte, inhoudende de verklaringen van verdachte (pag. 91-93 en pag. 100-101).
5.Proces-verbaal van aangifte (pag. 25- 27) en proces-verbaal van verhoor aangever, inhoudende de verklaringen van [slachtoffer] (pag. 30-31).
6.Geschriften, zijnde een geneeskundige verklaring d.d. 17 december 2012 betreffende [slachtoffer], met als bijlage een verslag van het bezoek van [slachtoffer] aan de huisartsenpost en een letselrapportage van de Forensische Geneeskunde GGD Drenthe d.d. 3 maart 2013 van het letselonderzoek d.d. 3 december 2012 betreffende [slachtoffer].
7.Proces-verbaal van bevindingen, inhoudende de verklaring van verbalisanten (pag. 36).
8.Proces-verbaal van sporenonderzoek, inhoudende de verklaring van verbalisant.