In deze civiele procedure, behandeld door de Rechtbank Noord-Nederland, is op 21 augustus 2013 een vonnis gewezen in een incident. De zaak betreft een incidentele vordering tot niet-ontvankelijkheid, ingediend door de gedaagde in de hoofdzaak, Hans Theodoor Luiken. De gedaagde stelt dat hij geen contractspartij is en dat de eisers, die een overeenkomst met 'Dofine' hebben gesloten, een onjuiste partij in rechte hebben betrokken. De rechtbank oordeelt dat de vraag of de juiste partij in rechte is betrokken een materieel geschilpunt is dat in de hoofdzaak moet worden beoordeeld. De rechtbank besluit dat deze beoordeling niet voorafgaand aan de hoofdzaak kan plaatsvinden, omdat dit zou leiden tot onredelijke vertraging van het geding. De rechtbank houdt de beslissing in het incident aan en geeft de gedaagde een laatste termijn van vier weken om een conclusie van antwoord in te dienen in de hoofdzaak. De eisers hebben in hun dagvaarding gevorderd tot ontbinding van de overeenkomst en schadevergoeding, terwijl de gedaagde in het incident zijn vordering tot niet-ontvankelijkheid heeft onderbouwd. De rechtbank benadrukt dat het instellen van een incidentele vordering niet automatisch betekent dat deze eerst behandeld moet worden, tenzij de wet dit voorschrijft. De rechtbank wijst op het belang van een doelmatige procesvoering en de noodzaak om de juiste partijen in rechte te betrekken. Het vonnis is openbaar uitgesproken op 21 augustus 2013.