ECLI:NL:RBNNE:2013:5908

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
3 september 2013
Publicatiedatum
1 oktober 2013
Zaaknummer
AWB-13_1017
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onterecht opgelegde naheffingsaanslag motorrijtuigenbelasting en verzuimboete

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Nederland op 3 september 2013 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser en de inspecteur van de Belastingdienst over een naheffingsaanslag motorrijtuigenbelasting en een verzuimboete. Eiser, houder van een personenauto, had zijn auto ter reparatie naar de garage gebracht, terwijl de geldigheid van het kentekenbewijs was geschorst. De inspecteur legde een naheffingsaanslag op voor het gebruik van de weg met de geschorste auto en een boete van gelijke hoogte. Eiser stelde dat hij geen verwijt kon worden gemaakt voor het gebruik van de openbare weg door de garagehouder, aangezien hij de garage had geïnformeerd over de schorsing van het kenteken.

De rechtbank oordeelde dat de naheffingsaanslag terecht was opgelegd, omdat er gebruik was gemaakt van de weg met de geschorste auto. Echter, de rechtbank oordeelde ook dat eiser geen verwijt kon worden gemaakt voor het handelen van de garagehouder. Eiser had erop mogen vertrouwen dat de garagehouder rekening zou houden met de schorsing. De rechtbank vernietigde daarom de boetebeschikking, omdat eiser niet verantwoordelijk was voor het gebruik van de weg door de garagehouder. De rechtbank verklaarde het beroep tegen de naheffingsaanslag ongegrond, maar het beroep tegen de boetebeschikking gegrond. Eiser kreeg het griffierecht vergoed.

De uitspraak benadrukt de verantwoordelijkheden van de houder van een motorrijtuig en de omstandigheden waaronder een naheffingsaanslag en boete kunnen worden opgelegd. De rechtbank heeft de belangen van de eiser gewogen tegen de wettelijke bepalingen en de feiten van de zaak, wat leidde tot een genuanceerde beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling Bestuursrecht, belastingkamer
locatie Leeuwarden
procedurenummer: AWB LEE 13/1017
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 3 september 2013 als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)

in het geding tussen

[eiser],wonende te [woonplaats],

eiser,
en

de inspecteur van de Belastingdienst/Centrale Administratie/kantoor Apeldoorn,

verweerder,
gemachtigde [gemachtigde].
13/1017
Procesverloop
Verweerder heeft aan eiser over het tijdvak 14 april 2012 tot en met 10 juli 2012 een naheffingsaanslag (aanslagnummer[nummer]) motorrijtuigenbelasting opgelegd, ten bedrage van € 287, alsmede bij beschikking een boete van € 287.
Verweerder heeft bij in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar van 25 januari 2013 de naheffingsaanslag en de boetebeschikking gehandhaafd.
Eiser heeft daartegen bij brief van 5 maart 2013, ontvangen bij de rechtbank op 6 maart 2013, beroep ingesteld.
Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.
Eiser heeft vóór de zitting nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn in afschrift verstrekt aan verweerder.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 6 augustus 2013 te Leeuwarden.
Eiser is daar in persoon verschenen. Namens verweerder is verschenen de gemachtigde.

Motivering

Feiten
Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat het volgende vast:
2.1. Eiser is volgens de kentekenregistratie vanaf 30 september 2011 houder van een personenauto, merk [merk], kenteken [kenteken] (hierna: het motorrijtuig). De geldigheid van het kentekenbewijs van het motorrijtuig is van 14 april 2012 geschorst geweest, zoals bedoeld in hoofdstuk IV, paragraaf 6, van de Wegenverkeerswet 1994 (hierna: WVW).
2.2. Op 22 juni 2012 om 14.56 uur is gebruik van de weg geconstateerd, op de A2 rechts ter hoogte van Valkenswaard Eindhoven, met het onderhavige motorrijtuig tijdens een voor dat motorrijtuig geldende schorsing.
2.3. Naar aanleiding van voormelde constatering heeft verweerder de onderhavige naheffingsaanslag opgelegd.
Geschil
In geschil is of de naheffingsaanslag en de boete terecht zijn opgelegd.
Beoordeling van het geschil
4.1. Op grond van artikel 19, eerste lid, van de Wet op de motorrijtuigenbelasting (hierna: Wet MRB) wordt voor een motorrijtuig waarvoor een kenteken is opgegeven, onder bij algemene maatregel van bestuur te stellen voorwaarden en beperkingen, de belasting niet geheven over tijdvakken die aanvangen tijdens een voor dat motorrijtuig geldende schorsing als bedoeld in hoofdstuk IV, paragraaf 6, van de WVW.
4.2. De omstandigheid dat op 22 juni 2012 is geconstateerd dat met de onderhavige auto van de openbare weg gebruik is gemaakt, heeft ertoe geleid dat verweerder de onderhavige naheffingsaanslag heeft opgelegd. Artikel 35 van de Wet MRB geeft verweerder namelijk die bevoegdheid. In het eerste lid van dat artikel is opgenomen dat bij constatering van gebruik van de weg met een motorrijtuig tijdens een voor dat motorrijtuig geldende schorsing als bedoeld in hoofdstuk IV, paragraaf 6, van de WVW de motorrijtuigenbelasting kan worden nageheven. Verweerder heeft – overigens qua hoogte niet in geschil zijnde belastingbedrag – in overeenstemming met artikel 35 van de Wet MRB de naheffingsaanslag opgelegd over de periode 14 april 2012 tot en met 10 juli 2012.
4.3. Eiser betwist op zich zelf niet dat de gefotografeerde auto de auto van eiser is. De gefotografeerde auto betreft hetzelfde merk en type met hetzelfde kenteken als eisers auto, namelijk een [merk] [type] met het kenteken [kenteken]. Eiser heeft ter zitting toegegeven dat in Nederland maximaal tien van dergelijke auto’s rondrijden, waardoor het welhaast zeker eisers auto betreft. De rechtbank acht dan ook aannemelijk dat met eisers auto, tijdens een daarvoor geldende schorsing, gebruik is gemaakt van de openbare weg in de zin van artikel 35, eerste lid, van de Wet MRB.
4.4 Eisers stelling dat de auto op 11 juni 2012 naar de garage “[naam]” te Leeuwarden is gebracht ter reparatie en dat hij op het moment van constatering in het ziekenhuis van[plaats] spreekuur hield en dus niet met de auto gebruik van de weg heeft kunnen maken, kan hem niet baten, omdat dit geen omstandigheden zijn die aan het opleggen van de onderhavige naheffingsaanslag in de weg staan. Eiser is als houder van de auto verantwoordelijk voor het op de juiste wijze voldoen van de motorrijtuigenbelasting.
4.5. Gelet op het voorgaande is de rechtbank dan ook van oordeel dat verweerder terecht de onderhavige naheffingsaanslag heeft opgelegd.
4.6. De onderhavige verzuimboete is op grond van artikel 37 van de Wet MRB in verbinding met artikel 67c van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: AWR) opgelegd. Met inachtneming van paragraaf 34, onderdeel 2, van het Besluit Bestuurlijke Boeten Belastingdienst (hierna: BBBB) bedraagt de boete maximaal 100% van het bedrag aan belasting dat niet of gedeeltelijk niet is betaald.
Aangezien de verschuldigde motorrijtuigenbelasting over het onderhavige tijdvak ten onrechte niet op aangifte is voldaan, vormt dit een verzuim zoals is vermeld in artikel 67c van de AWR.
4.7. De rechtbank is van oordeel dat eiser van het gebruik van de openbare weg in de omstandigheden van dit geval geen verwijt kan worden gemaakt. Eiser heeft ter zitting onweersproken gesteld dat hij op het moment dat hij de auto bij de garage achterliet uitdrukkelijk kenbaar heeft gemaakt dat de geldigheid van het kentekenbewijs van het motorrijtuig was geschorst en dat de garagehouder heeft aangegeven hiermee rekening te zullen houden. Gelet op de mededeling van de garagehouder mocht eiser erop vertrouwen dat met het motorrijtuig geen gebruik van de openbare weg zou worden gemaakt, zodat het gebruik van de openbare weg geheel aan de garagehouder te wijten is. De rechtbank betrekt in haar overweging dat eveneens onweersproken is gesteld dat eiser zelf niet op de hoogte was van het feit dat de auto is overgebracht naar een ander garagebedrijf om daar een specialistische handeling te laten uitvoeren. De rechtbank is van oordeel dat eiser hiermee aannemelijk heeft gemaakt dat het motorrijtuig buiten zijn invloedssfeer van de openbare weg gebruik heeft gemaakt en dat hij dit gebruik niet heeft kunnen voorkomen. Ter zitting heeft verweerder in het voorgaande aanleiding gezien de boete te matigen tot 50 percent. De rechtbank is echter van oordeel dat eiser in redelijkheid geen verwijt kan worden gemaakt voor het handelen in strijd met de schorsingsvoorwaarden en het niet betaald zijn van de belasting. Hij draagt geen schuld aan het gebruik van de weg met het motorrijtuig. De rechtbank is daarom van oordeel dat de verzuimboete dient te vervallen.
4.8. Gelet op het voorgaande dient het beroep tegen de naheffingsaanslag ongegrond en het beroep tegen de boetebeschikking gegrond te worden verklaard.
Proceskosten
De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling, omdat niet is gesteld dat eiser kosten heeft gemaakt die op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor vergoeding in aanmerking komen.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep tegen de naheffingsaanslag motorrijtuigenbelasting ongegrond;
  • verklaart het beroep tegen de boetebeschikking gegrond;
  • vernietigt de uitspraak op bezwaar ten aanzien van de boetebeschikking;
  • vernietigt de boetebeschikking;
  • gelast dat de Staat der Nederlanden (Ministerie van Financiën) het door eiser betaalde griffierecht van € 42 aan deze vergoedt.
Aldus gegeven door mr. T. Tanghe, rechter, in tegenwoordigheid van mr. W. Kuik, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 3 september 2013.
w.g mr. W. Kuik
w.g. mr. T. Tanghe

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden (belastingkamer), Postbus 1704, 8901 CA Leeuwarden.

Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1 -
bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.
fn62