Uitspraak
RECHTBANK NOORD-NEDERLAND
uitspraak van de voorzieningenrechter van 10 oktober 2013 in de zaak tussen
[verzoekster], wonende te Groningen, verzoekster,
het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen, verweerder
Procesverloop
Overwegingen
Bij aankomst troffen de verbalisanten verzoekster aan met een tweede persoon, genaamd [naam mede verdachte]. Verzoekster en [naam mede verdachte] waren beiden onder invloed van alcohol. Een geparkeerd staande auto was aangereden en beschadigd. Het voertuig van verzoekster en [naam mede verdachte] had een lekke rechtervoorband.
Getuigen hadden gezien dat verzoekster na het ongeval achter het stuur van de auto had plaatsgenomen en dat een tweede persoon probeerde de beschadigde auto weg te duwen. Volgens de verbalisanten rook de adem van verzoekster naar het inwendig gebruik van alcohol.
De verbalisanten verdachten verzoekster ervan dat zij het betreffende voertuig had bestuurd. Bij verzoekster is een ademtest gedaan, waaruit een alcoholgehalte is gebleken van 455μg/l = 1,047 promille, derhalve meer dan 0,8 promille.
Op 1 juli 2013 is door de Unitchef van de Politie Noord-Nederland, unit Groningen/Haren, aan verweerder een mededeling als bedoeld in artikel 130 Wvw gedaan over het vermoeden dat verzoekster, die houder is van een rijbewijs, niet langer beschikt over de rijvaardigheid dan wel over de lichamelijke of geestelijke geschiktheid, vereist voor het besturen van de categorieën van motorrijtuigen waarvoor dat rijbewijs is afgegeven.
Deze situatie doet zich voor in het geval van verzoekster. Verzoekster heeft immers verklaard dat zij van plan was de auto op de stoep te gaan rijden. Dat dit niet lukte kwam omdat de motor niet startte.
In een soortgelijk geval heeft de ABRS in een uitspraak ook overwogen dat het gebruik van de stuurinrichting van de auto tijdens het aanduwen daarvan door iemand anders moet worden gekwalificeerd als bestuurdershandelingen.
Tenslotte is door verweerder gewezen op het dwingendrechtelijke karakter van de ten deze toepasselijke bepalingen, zodat geen ruimte is voor een toetsing aan algemene beginselen van behoorlijk bestuur.
Gelet op de jurisprudentie van zowel de Hoge Raad als de ABRS, zoals hiervoor weergegeven, is de voorzieningenrechter met verweerder van oordeel dat verzoekster is aan te merken als bestuurder in de zin van de Regeling. Gelet op de feiten zoals die uit de stukken blijken en gelet op hetgeen van de kant van verzoekster zelf naar voren is gebracht, moet geoordeeld worden dat bij haar sprake is geweest van een voornemen om een motorrijtuig te gaan besturen, welk voornemen zich door een begin van uitvoering heeft geopenbaard, en dat verzoekster door niet van haar wil afhankelijke omstandigheden ervan is weerhouden om te gaan rijden.
Verzoekster heeft immers aangegeven dat zij en [naam mede verdachte] hadden besloten de auto op de stoep te duwen, waarbij verzoekster achter het stuur zou gaan zitten en [naam mede verdachte] zou duwen. Verzoekster heeft weliswaar aangevoerd dat de motor niet heeft gedraaid en dat zij alleen de sleutel in het contact heeft gestoken om de auto van het stuurslot te krijgen, maar dat maakt niet dat zij niet langer als bestuurder kan worden aangemerkt. Ondanks het feit dat de auto niet is gestart en ook overigens, naar gesteld, vanwege een lekke band niet in beweging is gekomen, was het immers wel de intentie van verzoekster om de auto de stoep op te sturen.
5.5 Gesteld noch gebleken is dat sprake is van strijdigheid met een hoger wettelijke voorschrift.
Een dergelijke toetsing van regelgeving aan ongeschreven rechtsbeginselen is mogelijk, maar zal zeer terughoudend moeten zijn en zal er slechts in uitzonderlijke gevallen toe kunnen leiden dat verweerder gehouden is tot het buiten toepassing laten van de betreffende bepaling.
Verder is van belang dat verzoekster geen relevante justitiële documentatie heeft en zij het rijbewijs nodig heeft voor werk en het zoeken naar werk, waarvoor een rijbewijs is vereist.
Op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht worden de proceskosten bepaald op een bedrag van € 944,00, waarbij 2 punten worden toegekend, 1 voor het verzoekschrift en
1 voor de behandeling ter zitting.
Beslissing
- wijst het verzoek toe;
- schorst het bestreden besluit van 11 juli 2013;
- bepaalt dat verweerder verzoekster weer in het bezit stelt van haar rijbewijs, met ingang van de datum volgend op de dag van verzending van deze uitspraak;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten ad € 944,00 en bepaalt dat verweerder deze kosten en het griffierecht ad € 160,00 aan verzoekster dient te vergoeden.