ECLI:NL:RBNNE:2013:6160

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
10 oktober 2013
Publicatiedatum
14 oktober 2013
Zaaknummer
Awb 13/868
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening alcoholslotprogramma en onbillijkheid van overwegende aard

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Noord-Nederland op 10 oktober 2013 uitspraak gedaan in een verzoek om een voorlopige voorziening. Verzoekster, wonende te Groningen, had bezwaar gemaakt tegen een besluit van het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (CBR) dat haar rijbewijs ongeldig verklaarde en haar een alcoholslotprogramma oplegde. Dit besluit volgde op een incident op 22 juni 2013, waarbij verzoekster werd aangetroffen na een verkeersongeval en bleek te rijden onder invloed van alcohol. De voorzieningenrechter moest beoordelen of het CBR in dit geval artikel 17, eerste lid, aanhef en onder b van de Regeling rijvaardigheid en geschiktheid buiten toepassing moest laten wegens een onbillijkheid van overwegende aard.

De voorzieningenrechter oordeelde dat de toetsing van regelgeving aan ongeschreven rechtsbeginselen mogelijk is, maar dat dit zeer terughoudend moet gebeuren. In dit geval was er sprake van een uitzonderlijk geval, omdat verzoekster slechts de intentie had om de auto, die niet was verplaatst, vijf meter te duwen. De verkeersveiligheid was niet in geding, en verzoekster had geen relevante justitiële documentatie. Bovendien had zij het rijbewijs nodig voor haar werk. De voorzieningenrechter concludeerde dat het bezwaar van verzoekster een goede kans van slagen had en dat het CBR gehouden was om de bepalingen over het alcoholslotprogramma in dit geval buiten toepassing te laten.

De voorzieningenrechter heeft het verzoek toegewezen, het bestreden besluit geschorst, en bepaald dat verzoekster weer in het bezit van haar rijbewijs wordt gesteld. Tevens werd het CBR veroordeeld in de proceskosten van verzoekster, die op € 944,00 werden vastgesteld. Deze uitspraak is openbaar uitgesproken op 10 oktober 2013, en tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling Bestuursrecht
locatie Groningen
zaaknummer: AWB 13/868

uitspraak van de voorzieningenrechter van 10 oktober 2013 in de zaak tussen

[verzoekster], wonende te Groningen, verzoekster,

(gemachtigde: mr. A. Allersma)
en

het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen, verweerder

Procesverloop

Bij besluit van 11 juli 2013 (het bestreden besluit) heeft verweerder het rijbewijs van verzoekster ongeldig verklaard en haar een alcoholslotprogramma opgelegd.
Tegen dit besluit heeft verzoekster bezwaar gemaakt. Tevens heeft verzoekster op 26 augustus 2013 de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
Verzoekster heeft haar verzoek voorzien van gronden. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het geschil is behandeld op de zitting van 8 oktober 2013. Verzoekster is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder is niet verschenen.

Overwegingen

1.
Ingevolge artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), kan, indien tegen een besluit bij de rechtbank voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de rechtbank, bezwaar is gemaakt, de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd kan worden in de hoofdzaak op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
2.
De voorzieningenrechter neemt de volgende, door partijen niet betwiste, feiten als vaststaand aan.
2.1
Op 22 juni 2013 om 01:26 uur hebben verbalisanten van de Politie Groningen, District Groningen/Haren, een melding ontvangen van een verkeersongeval ter hoogte van [plaats delict] te Groningen. Gemeld werd dat een zwarte auto ergens tegen aan was gereden en men probeerde te vluchten, hetgeen niet lukte omdat de auto behoorlijk was beschadigd.
Bij aankomst troffen de verbalisanten verzoekster aan met een tweede persoon, genaamd [naam mede verdachte]. Verzoekster en [naam mede verdachte] waren beiden onder invloed van alcohol. Een geparkeerd staande auto was aangereden en beschadigd. Het voertuig van verzoekster en [naam mede verdachte] had een lekke rechtervoorband.
Getuigen hadden gezien dat verzoekster na het ongeval achter het stuur van de auto had plaatsgenomen en dat een tweede persoon probeerde de beschadigde auto weg te duwen. Volgens de verbalisanten rook de adem van verzoekster naar het inwendig gebruik van alcohol.
2.2
Op 22 juni 2013 om 01:46 uur is verzoekster door verbalisanten aangehouden ter zake van rijden onder invloed als bedoeld in artikel 8 Wegenverkeerswet 1994 (Wvw).
De verbalisanten verdachten verzoekster ervan dat zij het betreffende voertuig had bestuurd. Bij verzoekster is een ademtest gedaan, waaruit een alcoholgehalte is gebleken van 455μg/l = 1,047 promille, derhalve meer dan 0,8 promille.
2.3
Verzoekster heeft tegenover de verbalisanten op 22 juni 2013 om 03:59 uur verklaard dat zij op verzoek van [naam mede verdachte] achter het stuur van de kapotte (huur)auto is gaan zitten om deze na de aanrijding op de stoep te krijgen. [naam mede verdachte] zou duwen. Verzoekster kreeg echter de motor niet gestart. Verzoekster heeft verklaard te hebben geweten dat zij niet mocht rijden omdat ze teveel alcohol had gedronken. Verzoekster had, naar eigen zeggen, vier Beerenburg/cola gedronken.
Om 05:24 uur heeft zij verklaard dat zij al in de auto zat op het moment van de aanrijding. Verzoekster zat op de bijrijderplaats en [naam mede verdachte] zat achter het stuur. [naam mede verdachte] probeerde de auto op de weg te keren en raakte daarbij een langs de weg geparkeerde auto. [naam mede verdachte] stopte even verder en zei dat de auto een lekke band had. Ook de deur aan de passagierskant klemde, naar verzoekster merkte. [naam mede verdachte] stelde vervolgens voor de auto op de stoep te duwen, waarbij hij zou duwen en verzoekster de auto zou rijden. Dit lukte niet, de motor startte niet eens. Vervolgens kwamen de verbalisanten.
2.4
Verzoekster beschikte over een rijbewijs voor de categorieën AM, BE, en CE.
Op 1 juli 2013 is door de Unitchef van de Politie Noord-Nederland, unit Groningen/Haren, aan verweerder een mededeling als bedoeld in artikel 130 Wvw gedaan over het vermoeden dat verzoekster, die houder is van een rijbewijs, niet langer beschikt over de rijvaardigheid dan wel over de lichamelijke of geestelijke geschiktheid, vereist voor het besturen van de categorieën van motorrijtuigen waarvoor dat rijbewijs is afgegeven.
2.5
Als gevolg van de mededeling van de korpschef heeft verweerder bij het bestreden besluit het rijbewijs van verzoekster ongeldig verklaard en haar een alcoholslotprogramma (ASP) opgelegd.
3
Verzoekster heeft in haar bezwaarschrift en verzoek om een voorlopige voorziening de navolgende bezwaren tegen het bestreden besluit naar voren gebracht. De hele kwestie is een ongelukkige samenloop van omstandigheden geweest. De verbalisanten hebben dat ook ter plekke aangegeven en verzoekster had begrepen dat een melding als bedoeld in artikel 130 Wvw bij verweerder om die reden achterwege zou blijven. Verzoekster is van mening dat zij niet als bestuurder in de zin van de Wegenverkeerswetgeving kan worden beschouwd. De af te leggen afstand bedroeg circa 5 meter, maar door de lekke band is de auto niet verplaatst. Evenmin heeft de motor gedraaid. Ook is slechts sprake van een zeer geringe overschrijding van de norm van 435 μg/l alcohol. Verzoekster vindt tenslotte dat verweerder ten onrechte geen belangen heeft afgewogen en dat verweerder in strijd heeft gehandeld met het evenredigheidsbeginsel.
4.1 Verweerder heeft in het verweerschrift nader toegelicht dat verzoekster in het licht van de jurisprudentie van de Hoge Raad en de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRS) wel als bestuurder in de zin van de wet moet worden aangemerkt. Verweerder heeft hiervoor verwezen naar een arrest van de Hoge Raad van 17 september 2002, LJN: AE3382. Daarin is overwogen dat voor strafbaarheid vereist is dat het voornemen tot het besturen van een voertuig onder de in artikel 8 Wvw genoemde omstandigheden zich door een begin van uitvoering heeft geopenbaard. Ook een poging tot handelen in strijd met artikel 8 Wvw valt er onder. Door de ABRS is in een uitspraak van 27 maart 2013, LJN: BZ7433 overwogen dat artikel 2, tweede lid, van de Regeling rijvaardigheid en geschiktheid (hierna: de Regeling) mede ziet op degene ten aanzien van wie aannemelijk is dat hij voornemens was een motorrijtuig te gaan besturen, welk voornemen zich door een begin van uitvoering heeft geopenbaard, en door niet van zijn wil afhankelijke omstandigheden ervan is weerhouden om te gaan rijden.
Deze situatie doet zich voor in het geval van verzoekster. Verzoekster heeft immers verklaard dat zij van plan was de auto op de stoep te gaan rijden. Dat dit niet lukte kwam omdat de motor niet startte.
In een soortgelijk geval heeft de ABRS in een uitspraak ook overwogen dat het gebruik van de stuurinrichting van de auto tijdens het aanduwen daarvan door iemand anders moet worden gekwalificeerd als bestuurdershandelingen.
Tenslotte is door verweerder gewezen op het dwingendrechtelijke karakter van de ten deze toepasselijke bepalingen, zodat geen ruimte is voor een toetsing aan algemene beginselen van behoorlijk bestuur.
4.2
Verweerder heeft bij het verweerschrift nog een proces-verbaal van 22 juni 2013 overgelegd.
5.
De voorzieningenrechter overweegt het volgende.
5.1
De voorzieningenrechter is allereerst van oordeel dat sprake is van een spoedeisend belang. Verzoekster heeft op dit moment geen rijbewijs. Dat krijgt ze pas terug als het alcoholslot programma is uitgevoerd. Verzoekster heeft een rijbewijs nodig voor het werk dat ze wil gaan doen.
5.2
Op grond van artikel 17, eerste lid, aanhef en onder b van de Regeling besluit verweerder dat de betrokkene zich dient te onderwerpen aan het alcoholslotprogramma indien bij betrokkene, in de hoedanigheid van beginnend bestuurder, een adem- of bloedalcoholgehalte is geconstateerd dat gelijk is aan of hoger is dan 435 μg/l, respectievelijk 1,0‰, maar lager is dan 785 μg/l, respectievelijk 1,8 ‰.
5.3
De voorzieningenrechter dient eerst te beoordelen of verzoekster kan worden aangemerkt als bestuurder.
Gelet op de jurisprudentie van zowel de Hoge Raad als de ABRS, zoals hiervoor weergegeven, is de voorzieningenrechter met verweerder van oordeel dat verzoekster is aan te merken als bestuurder in de zin van de Regeling. Gelet op de feiten zoals die uit de stukken blijken en gelet op hetgeen van de kant van verzoekster zelf naar voren is gebracht, moet geoordeeld worden dat bij haar sprake is geweest van een voornemen om een motorrijtuig te gaan besturen, welk voornemen zich door een begin van uitvoering heeft geopenbaard, en dat verzoekster door niet van haar wil afhankelijke omstandigheden ervan is weerhouden om te gaan rijden.
Verzoekster heeft immers aangegeven dat zij en [naam mede verdachte] hadden besloten de auto op de stoep te duwen, waarbij verzoekster achter het stuur zou gaan zitten en [naam mede verdachte] zou duwen. Verzoekster heeft weliswaar aangevoerd dat de motor niet heeft gedraaid en dat zij alleen de sleutel in het contact heeft gestoken om de auto van het stuurslot te krijgen, maar dat maakt niet dat zij niet langer als bestuurder kan worden aangemerkt. Ondanks het feit dat de auto niet is gestart en ook overigens, naar gesteld, vanwege een lekke band niet in beweging is gekomen, was het immers wel de intentie van verzoekster om de auto de stoep op te sturen.
Verzoekster is derhalve door verweerder terecht aangemerkt als bestuurder. Nu nog geen vijf jaren verstreken waren sinds het verstrekken van het rijbewijs aan verzoekster, is zij tevens terecht aangemerkt als beginnend bestuurder.
5.4
Nu het bepaalde in artikel 17, eerste lid, aanhef en onder b van de Regeling, aan de orde is, hetgeen een dwingendrechtelijk geformuleerd algemeen verbindend voorschrift is, is verweerder in beginsel gehouden tot het opleggen van het alcoholslotprogramma. Dat kan alleen anders zijn als sprake is van strijd met een hoger wettelijk voorschrift of een algemeen rechtsbeginsel, als een onbillijkheid van overwegende aard.
5.5 Gesteld noch gebleken is dat sprake is van strijdigheid met een hoger wettelijke voorschrift.
5.6
Daarmee komt de voorzieningenrechter toe aan de beantwoording van de vraag of artikel 17, eerste lid, aanhef en onder b van de Regeling in het geval van verzoekster buiten toepassing moet worden gelaten wegens een onbillijkheid van overwegende aard.
Een dergelijke toetsing van regelgeving aan ongeschreven rechtsbeginselen is mogelijk, maar zal zeer terughoudend moeten zijn en zal er slechts in uitzonderlijke gevallen toe kunnen leiden dat verweerder gehouden is tot het buiten toepassing laten van de betreffende bepaling.
5.7
De voorzieningenrechter is van oordeel dat sprake is van een dergelijk uitzonderlijk geval. Daartoe is het volgende redengevend.
De bestuurdershandelingen van verzoekster zijn, naar moet worden aangenomen, beperkt gebleven tot het plaatsnemen achter het stuur en het omdraaien van het contact teneinde de auto van het stuurslot te krijgen. Daartoe werd besloten, zo heeft verzoekster ter zitting verklaard omdat de auto, in de straat waar slechts eenrichtingverkeer was toegestaan, ander verkeer blokkeerde. Verzoekster en [naam mede verdachte] waren op dat moment al op de hoogte van het feit dat de auto een lekke band had. Verzoekster mag dan weliswaar de intentie hebben gehad om de auto, aangeduwd door alleen [naam mede verdachte], vijf meter te verrijden de stoep op, deze intentie was echter, gelet op de lekke band van het voertuig, vrijwel onmogelijk tot uitvoering te brengen.
Niet betwist is dat het voertuig in het geheel niet van zijn plaats is geweest.
De verkeersveiligheid is naar het oordeel van de voorzieningenrechter door vorenomschreven bestuurdershandelingen van verzoekster niet in geding geweest.
Verder is van belang dat verzoekster geen relevante justitiële documentatie heeft en zij het rijbewijs nodig heeft voor werk en het zoeken naar werk, waarvoor een rijbewijs is vereist.
5.8
Op grond van al deze genoemde omstandigheden is de voorzieningenrechter van oordeel dat het bezwaar van verzoekster een goede kans van slagen heeft. Verweerder zal zich, zo wordt ingeschat, gehouden zien om de bepalingen over het alcoholslotprogramma buiten toepassing te laten, omdat toepassing in dit concrete en uitzonderlijke geval achterwege dient te worden gelaten wegens een onbillijkheid van overwegende aard.
6.
Er is daarom reden om een voorlopige voorziening te treffen.
7.
Tevens is er aanleiding om verweerder te veroordelen in de proceskosten en te bepalen dat verweerder het betaalde griffierecht aan verzoekster dient te vergoeden.
Op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht worden de proceskosten bepaald op een bedrag van € 944,00, waarbij 2 punten worden toegekend, 1 voor het verzoekschrift en
1 voor de behandeling ter zitting.

Beslissing

De voorzieningenrechter:
  • wijst het verzoek toe;
  • schorst het bestreden besluit van 11 juli 2013;
  • bepaalt dat verweerder verzoekster weer in het bezit stelt van haar rijbewijs, met ingang van de datum volgend op de dag van verzending van deze uitspraak;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten ad € 944,00 en bepaalt dat verweerder deze kosten en het griffierecht ad € 160,00 aan verzoekster dient te vergoeden.
Deze uitspaak is gedaan door mr. H.J. Bastin, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. H.W. Wind als griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 10 oktober 2013.
De griffier, De voorzieningenrechter,
Afschrift verzonden op:

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.