4.[A] veroordeelt in de nakosten, te vermeerderen met wettelijke rente.
3.2.[A] concludeert tot afwijzing van de vorderingen van Birne, met
veroordeling van Birne - bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad - in de kosten van het geding, te
vermeerderen met wettelijke rente.
4.1.Birne legt aan de door haar gevorderde verklaringen voor recht - samengevat - het volgende ten grondslag.
4.2.Uitgaande van de eigen stelling van [A] dat slechts aan de tweede arbeidsovereenkomst rechtskracht toekomt, bestond er geen mogelijkheid tot tussentijdse opzegging van deze arbeidsovereenkomst. Nu [A] niettemin tot (tussentijdse) opzegging is overgegaan, is er sprake van een onregelmatige opzegging, als gevolg waarvan [A] schadeplichtig is geworden jegens Birne, in dit geval de gefixeerde schadevergoeding, bedoeld in artikel 7:680 BW.
4.3.[A] heeft jegens Birne in strijd met de normen van goed werknemerschap gehandeld. Birne heeft aan [A] de kans geboden om als advocaat aan de slag te gaan, waarbij zij bovengemiddeld is gesalarieerd. Hiertegenover verwachtte Birne een tegenprestatie van [A], te meer omdat zij intensief door Birne is begeleid. [A] heeft bij de opzegging van de arbeidsovereenkomst echter de belangen van Birne veronachtzaamd en louter aan zichzelf gedacht. [A] had de door haar verlangde beëindiging van het dienstverband ook op een andere wijze kunnen nastreven dan in het onderhavige geval is gebeurd. [A] heeft Birne veel overlast bezorgd met de (onregelmatige) opzegging van de arbeidsovereenkomst, waardoor Birne extra kosten heeft moeten maken. Er ontstond namelijk een gat in de dienstverlening op het gebied van personen- en familierecht. Bij het handelen in strijd met de normen van goed werkgeverschap speelt volgens Birne ook een rol dat [A] bij haar volle verstand de afspraak omtrent het terugbetalen van studiekosten heeft gemaakt en die afspraak nu niet meer wil nakomen.
5.1.voert - samengevat - het volgende verweer.
5.2.Van een onregelmatige opzegging van het dienstverband is geen sprake geweest. [A] heeft op 24 september 2012 slechts haar wens om per 1 november 2012 bij Birne te vertrekken te kennen gegeven. Birne heeft vervolgens met de door [A] gewenste beëindiging van het dienstverband per deze datum ingestemd. [A] mocht er dan ook gerechtvaardigd op vertrouwen dat de arbeidsovereenkomst per 1 november 2012 zou eindigen en dat Birne (ook) meende dat de opzegging door [A] regelmatig was. Ter onderbouwing hiervan verwijst [A] ook nog naar een in oktober 2012 door haar ontvangen salarisspecificatie over die maand alsmede de eindafrekening. Ook daaruit blijkt dat Birne een beëindiging van de arbeidsovereenkomst per 1 november 2012 voor ogen had. Indien Birne vanaf het begin van mening was dat er sprake zou zijn van een onregelmatige opzegging, dan had het voor de hand gelegen dat Birne dit in het gesprek op 24 september 2012, althans in het meteen daaropvolgende e-mailverkeer aan [A] had gemeld.
Overigens had [A], anders dan Birne meent, wel degelijk de contractuele mogelijkheid om tussentijds op te zeggen. Aan de eerste arbeidsovereenkomst van partijen kwam slechts geen rechtskracht toe, voor zover deze in strijd was met de ter zake geldende regelgeving. Dan gaat het met name over het studiekostenbeding, aldus [A]. Het beding van tussentijdse opzegging was niet in strijd met de geldende regelgeving. [A] heeft dan ook geen afstand gedaan van haar recht op tussentijdse opzegging van het dienstverband. Zou er onverhoopt onregelmatig zijn opgezegd, dan is dit slechts gebeurd met een onjuiste opzeggingstermijn van één maand, zodat [A] in dat geval hoogstens een gefixeerde schadevergoeding ter zake van één maandloon verschuldigd zou zijn geworden.
5.3.[A] heeft niet gehandeld in strijd met de normen van goed werknemerschap. De arbeidsovereenkomst is op regelmatige wijze beëindigd. Het is juist Birne geweest die artikel 7:611 BW heeft geschonden. Zij heeft zich jegens [A] niet als goed werkgever opgesteld, door bij het aangaan van de arbeidsovereenkomst(en) de belangen van [A] niet mede in acht te nemen. Pas na tussenkomst van de Raad van Toezicht is er een aangepaste arbeidsovereenkomst gekomen. [A] is bovendien misleid en onder druk gezet door Birne voor zover het de noodzaak betrof om de "side-letter" te ondertekenen. De door de Raad van Toezicht genoemde kritiekpunten op de eerste arbeidsovereenkomst hadden tot een eenvoudige aanpassing van die arbeidsovereenkomst kunnen leiden. Birne heeft zich voorts jegens [A] bediend van uiterst grievende e-mailberichten. Voor zover geoordeeld zou worden dat [A] zich jegens Birne niet als een goed werknemer zou hebben gedragen, dan kan Birne geen beroep doen op de rechtsgevolgen daarvan gelet op het handelen van Birne zelf.
De beoordeling van het geschil
6.1.Naar het oordeel van de kantonrechter is genoegzaam komen vast te staan dat [A] op 24 september 2012 mondeling aan Birne heeft medegedeeld dat zij de arbeidsovereenkomst per 1 november 2012 wilde beëindigen. Birne heeft deze mededeling kennelijk ook als een opzegging opgevat, gelet op de inhoud van haar hiervoor sub 2.12. genoemde e-mails van gelijke datum aan [A]. De reactie daarop van [A] bij e-mail (zie r.o. 2.13.) wijst naar het oordeel van de kantonrechter ook op een opzegging door [A] tegen 1 november 2012, waar zij in deze e-mail stelt dat zij naar aanleiding van de e-mail van Birne
"noteert dat partijen overeenstemming hebben bereikt over de datum waarop haar dienstverband eindigt, 1 november 2012."Ook in de latere correspondentie met Birne - bijvoorbeeld de e-mail van 28 september 2013 (zie r.o. 2.15.) rept [A] zelf over een opzegging.
6.2.Naar het oordeel van de kantonrechter heeft Birne door middel van haar e-mail aan [A] van 24 september 2012 het per 1 november 2012 door [A] genomen ontslag (lees: de opzegging) onvoorwaardelijk aanvaard. Daarmee is de discussie tussen partijen of er nu wel of geen beding van tussentijdse opzegging gold niet meer relevant. Of er sprake is van aanvaarding, hangt - overeenkomstig artikel 3:33 en 3:35 BW - af van wat partijen hebben verklaard en uit elkaars verklaringen en gedragingen, overeenkomstig de zin die zij daaraan in de gegeven omstandigheden redelijkerwijze mochten toekennen, hebben afgeleid (zie HR 17 december 1976, NJ 1977, 241).
Uit de tekst van genoemde e-mail kan naar het oordeel van de kantonrechter namelijk geen andere conclusie worden getrokken dan dat óók Birne uitging van een einde dienstverband per 1 november 2012. Birne stelt immers dat er per die datum een eindafrekening wordt opgemaakt, dat de vakantiedagen tot die datum moeten worden opgenomen en dat er per die datum een verplichting tot terugbetaling van studiekosten ontstaat. In haar e-mail rept Birne echter met geen woord over de (mogelijke) onregelmatigheid van de opzegging, hetgeen zonder meer voor de hand had gelegen indien zij toen meende dat de opzegging door [A] ontijdig was. Gelet op de juridische expertise aan de zijde van Birne - blijkens de door [A] overgelegde productie 21 is de aan Birne verbonden advocaat mr.[B], die de patroon van [A] was, zelfs specialist arbeidsrecht - had zij in vorenbedoelde e-mail naar het oordeel van de kantonrechter tevens en terstond melding moeten maken van de onregelmatigheid van de opzegging. Dit heeft Birne niet gedaan. Opvallend is dat Birne zich pas op het standpunt heeft gesteld dat er sprake is van een onregelmatig ontslag, nadat [A] te kennen had gegeven zich niet gebonden te achten aan het door Birne ingeroepen studiekostenbeding uit de - door de Raad van Toezicht op dat punt niet goedgekeurde - eerste arbeidsovereenkomst. Gelet op het vorenstaande mocht [A] er naar het oordeel van de kantonrechter gerechtvaardigd op vertrouwen dat Birne de gedane opzegging als regelmatig beschouwde.
6.3.Van een onregelmatige opzegging is mitsdien geen sprake geweest. De ter zake door Birne gevorderde verklaring voor recht zal dan ook worden afgewezen.
Handelen in strijd met artikel 7:611 BW
6.4.De kantonrechter stelt in dezen het volgende voorop. Op grond van artikel 3:302 BW kan de rechter op vordering van een onmiddellijk bij een rechtsverhouding betrokken persoon omtrent die rechtsverhouding een verklaring voor recht uitspreken. Op grond van artikel 3:303 BW komt aan de eiser van een verklaring voor recht slechts bij aanwezigheid van een voldoende concreet belang de hiervoor bedoelde vordering toe.
6.5.Naar het oordeel van de kantonrechter heeft Birne op geen enkele wijze onderbouwd welk concreet, rechtens relevant, belang zij heeft bij de gevorderde verklaring voor recht dat [A] als werkneemster de normen van het goed werknemerschap ex artikel 7:611 heeft geschonden. Zo heeft Birne niet gesteld welke rechtsgevolgen er aan het uitspreken van een zodanige verklaring voor recht zouden voortvloeien. Het ter comparitie door Birne aangedragen argument dat zij met de gewenste verklaring voor recht hoopt een onderhandelingspositie over de terugbetaling van studiekosten jegens [A] te verwerven, acht de kantonrechter in dit verband onvoldoende, nog daargelaten dat Birne er met deze stelling klaarblijkelijk aan voorbijgaat dat het studiekostenbeding is opgenomen in een niet door de Raad van Toezicht goedgekeurde arbeidsovereenkomst.
6.6.Ook in het geval dat Birne de horde van voldoende belang wel met succes zou passeren, is haar vordering niet toewijsbaar. Daartoe wordt het volgende overwogen.
Op grond van artikel 7:611 BW zijn werkgever en werknemer verplicht om zich als een goed werkgever en een goed werknemer te gedragen. Zo dient - in de onderlinge verhouding tot zijn of haar werkgever - een werknemer mede de gerechtvaardigde belangen van de werkgever in acht te nemen.
6.7.Naar het oordeel van de kantonrechter is niet komen vast te staan dat [A] in haar onderlinge verhouding met Birne de normen van goed werknemerschap heeft geschonden. Hiervoor is reeds geoordeeld dat, in de gegeven omstandigheden, van een onregelmatige opzegging van de arbeidsovereenkomst geen sprake is geweest. Uiteraard moest Birne vervolgens op zoek gaan naar een nieuwe advocaat op het gebied van personen- en familierecht, maar dat is naar het oordeel van de kantonrechter "all in the game" wanneer een werknemer zijn dienstverband opzegt. Het behoort tot het normale bedrijfsrisico van een werkgever dat een werknemer zijn dienstverband kan opzeggen en dat er vervolgens in vervanging moet worden voorzien. Het enkele feit dat [A] - op juridische gronden - niet tot terugbetaling van studiekosten wenst over te gaan, levert geen handelen in strijd met de normen van goed werkgeverschap op. Overigens heeft [A] zich naar het oordeel van de kantonrechter tegenover Birne terecht op het standpunt gesteld dat op haar geen terugbetalingsverplichtingen uit hoofde van het studiekostenbeding rustten, nu dit beding is opgenomen in een niet door de Raad van Toezicht goedgekeurde arbeidsovereenkomst. Hieraan kan niet afdoen dat Birne en [A] in een "side-letter" alsnog zijn overeengekomen dat tussen hen het studiekostenbeding uit de - door de Raad van Toezicht afgekeurde - eerste arbeidsovereenkomst gold.
6.8.Birne zal als de in het ongelijk te stellen partij in de proceskosten worden veroordeeld. De proceskosten aan de zijde van [A] worden vastgesteld op € 500,00
(2 punten x € 250,00) aan salaris, nu [A] kennelijk in haar hoedanigheid van advocate de processtukken heeft opgesteld. In zoverre is een vergoeding voor de proceskosten op zijn plaats.