2.In deze procedure zal van de volgende vaststaande feiten worden uitgegaan.
2.1.[A] is per 1 januari 2011 in dienst getreden bij [V] in de functie van voetbaltrainer, voor de duur van zes maanden, tot en met 30 juni 2011, tegen een netto salaris van € 1.560,- per maand, te vermeerderen met een onkostenvergoeding van € 40,00 per maand. De arbeidsduur bedroeg circa 15 uur per week. In de arbeidsovereenkomst tussen partijen is de clausule opgenomen dat de arbeidsovereenkomst op dezelfde voorwaarden kan worden verlengd tot 30 juni 2012.
2.2.[V] heeft [A] op 28 maart 2011 op non-actief gesteld, waarna [A] niet meer werkzaam is geweest voor [V].
2.3.Tussen partijen is een geschil ontstaan over de (eventuele) verlenging van de arbeidsovereenkomst. In verband daarmee heeft [A] de arbitragecommissie van de Koninklijke Nederlandse Voetbalbond (KNVB) verzocht om [V] te veroordelen tot betaling van loon c.a. over de periode van 1 juli 2011 tot en met juni 2012. In deze procedure heeft [V] in reconventie de arbitragecommissie van de KNVB verzocht om de arbeidsovereenkomst van partijen voorwaardelijk te ontbinden.
2.4.De arbitragecommissie heeft bij arbitraal vonnis van 28 juni 2011 overwogen dat genoegzaam is komen vast te staan dat de arbeidsovereenkomst is verlengd (de kantonrechter begrijpt:) tot en met 30 juni 2012, tegen in ieder geval dezelfde voorwaarden. Voorts heeft de arbitragecommissie overwogen dat er redenen zijn om tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst over te gaan, waarbij de reden voor ontbinding in overwegende mate te wijten is aan [V], aldus de arbitragecommissie. De arbitragecommissie heeft ter gelegenheid van de ontbinding aan [A] een vergoeding van netto € 15.000,- toegekend, waartoe zij onder meer heeft overwogen:
"Bij de bepaling van de hoogte van de vergoeding die de arbitragecommissie bij ontbinding voornemens is toe te kennen, houdt de arbitragecommissie rekening met alle omstandigheden van het geval, zoals leeftijd, lengte dienstverband, mogelijkheden voor [A] om thans een andere club te vinden en de resterende duur van de arbeidsovereenkomst. Ook het salaris is een element dat een rol speelt bij de bepaling van de hoogte van de vergoeding. In deze is het echter de vraag of het salaris € 1.560,00 netto + € 40,00 onkostenvergoeding per maand, dan wel € 1.800,00 netto per maand bedraagt.
Ongeacht de exacte hoogte van het salaris acht de arbitragecommissie het met het oog op alle omstandigheden van het geval billijk dat aan [A] een vergoeding wordt toegekend, welke vergoeding de arbitragecommissie ex aequo et bono stelt op € 15.000,00 netto. (…)"
In het arbitraal vonnis heeft de arbitragecommissie partijen in kennis gesteld van het voornemen om de arbeidsovereenkomst met ingang van 1 juli 2011 te ontbinden, onder toekenning van voormelde vergoeding. Aan [V] is de gelegenheid gegeven om het verzoek in te trekken.
2.5.[V] heeft haar ontbindingsverzoek niet ingetrokken, als gevolg waarvan de arbeidsovereenkomst van partijen met ingang van 1 juli 2011 is geëindigd.
2.6.Met ingang van 1 juli 2011 is [A] voor de duur van één jaar in dienst getreden van [naam BVO] als hoofdtrainer van het vrouwenvoetbalteam, voor gemiddeld 20 uur per week.
2.7.[V] heeft [A] vervolgens doen dagvaarden voor het (huidige) gerechtshof Arnhem-Leeuwarden (hierna: het hof), in welke procedure [V] heeft gevorderd dat het hof het arbitraal vonnis van 28 juni 2011 zal vernietigen met betrekking tot de toekenning van een ontbindingsvergoeding van € 15.000,00 netto.
2.8.[V] heeft aan de gevorderde vernietiging van het arbitraal vonnis
- samengevat - ten grondslag gelegd dat het vonnis ten aanzien van de ontbindingsvergoeding berust op na de uitspraak ontdekt bedrog dat door [A] in de arbitrale procedure is gepleegd. Hiertoe heeft [V] gesteld dat de advocaat van [A] bij de behandeling ten overstaan van de arbitragecommissie niet alleen heeft verklaard dat [A] voor de 15 arbeidsuren per week bij [V] geen vervangend werk had, maar ook heeft gezwegen over het feit dat er al op 27 mei 2011 tussen [naam BVO] en [A] overeenstemming bestond over de voorwaarden van een arbeidsovereenkomst per 1 juli 2011. [A] heeft de gevorderde vernietiging van het arbitraal vonnis betwist.
2.9.Het hof heeft bij tussenarrest van 28 augustus 2012 overwogen dat de handelwijze van [A] als bedrog in de zin van artikel 1068 lid 1 onder a Rv. kwalificeert, zodat er grond is voor herroeping. Daartoe heeft het hof onder meer overwogen:
"(…) 4.6. Naar het oordeel van het hof had [A] met het oog op (de hoogte van) de aan hem toe te kennen vergoeding dan ook niet mogen verzwijgen dat hij met ingang van 1 juli 2011 bij [naam BVO] aan het werk zou gaan, althans de mogelijkheid daartoe had. (…) Dit verzwegen feit kan naar het oordeel van het hof van belang zijn voor de beantwoording van de vraag tot welke hoogte aan [A] een vergoeding toekwam bij de ontbinding van de arbeidsovereenkomst met [V]. Dat geldt ook voor de aan [A] toe te rekenen verklaring van zijn advocaat tegenover de arbitragecommissie dat [A] voor de 15 arbeidsuren per week bij [V] geen vervangend werk had. De thans door [A] aan deze verklaring gegeven uitleg - het werk bij [naam BVO] kwam niet in de plaats van het werk bij [V], maar in de plaats van de tennislessen en werkzaamheden voor de voetbalclub - is naar het oordeel van het hof zonder nadere toelichting, die ontbrak tijdens de behandeling bij de arbitragecommissie, niet duidelijk. (…)"
In het arrest overweegt het hof voorts, ten aanzien van de door [V] bepleite gedeeltelijke vernietiging van het arbitraal vonnis:
"4.8. (…) Naar het oordeel van het hof is bij de uitspraak van de arbitragecommissie sprake van beslissingen - ontbinding van een arbeidsovereenkomst met toekenning van een vergoeding - die onverbrekelijk met elkaar samenhangen. Indien het vonnis van de arbitragecommissie partieel zou worden vernietigd, namelijk voor zover daarbij een ontbindingsvergoeding is toegekend, zou [A] zich met een verzoek om uitsluitend een vergoeding toe te kennen op grond van artikel 1067 Rv. in beginsel tot de kantonrechter moeten wenden. Voor zo'n verzoek bestaat echter geen wettelijke basis, omdat de toekenning van een vergoeding ingevolge artikel 7:685 BW is gekoppeld aan de inwilliging van een verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst op de daar genoemde grond. (…)"
2.10.Het hof heeft op 19 maart 2013 opnieuw een tussenarrest gewezen, waarbij - in afwijking van de hiervoor geciteerde overweging - is overwogen dat het arbitraal vonnis partieel zal worden vernietigd, voor zover het de toekenning van de ontbindingsvergoeding van € 15.000,00 netto betreft. Ten aanzien daarvan overweegt het hof in het eindarrest:
"(…) 2.5. Anders dan het hof voorlopig heeft geoordeeld in het tussenarrest van 28 augustus 2012, acht het hof, mede gelet op het betoog van [V] in haar akte van 9 oktober 2012, partiële vernietiging van het tussen de partijen gewezen vonnis - vernietiging voor zover het gaat om de door [V] aan [A] te betalen schadevergoeding - mogelijk. Naar het oordeel van het hof zou algehele vernietiging van het arbitraal vonnis niet gewenst zijn, omdat ontbinding van de arbeidsovereenkomst dan opnieuw zou moeten worden verzocht door [V] en, anders dan zij subsidiair betoogt, ontbinding met terugwerkende kracht niet mogelijk is.
2.6.Het hof is dan ook voornemens het arbitraal vonnis te vernietigen conform de primaire vordering van [V]. De bevoegdheid van de gewone rechter, de kantonrechter, om te oordelen over de vordering van [A] om aan hem een schadevergoeding te betalen, herleeft op het moment dat de vernietiging van het arbitraal vonnis, voor zover het de aan [A] te betalen vergoeding betreft, onherroepelijk wordt. [A] zal zich dan tot de kantonrechter kunnen wenden met een vordering tot vergoeding, die maximaal € 15.000,- zal kunnen bedragen. (…)"
2.11.Het hof heeft op 20 augustus 2013 eindarrest gewezen en daarbij het door de arbitragecommissie gewezen arbitraal vonnis partieel vernietigd, voor zover het betrekking heeft op de toekenning van een ontbindingsvergoeding van € 15.000,- netto.
3.1.[A] legt aan zijn verzoek tot toekenning van een vergoeding ten grondslag dat het gerechtshof in het tussenarrest van 19 maart 2013 heeft overwogen dat [A] zich na partiële vernietiging van het arbitraal vonnis - voor wat betreft de vergoeding - kan wenden tot de kantonrechter met een vordering tot vergoeding van schade wegens de ontbinding van zijn arbeidsovereenkomst met [V]. Voor [A] bestaat er, naar eigen zeggen, geen wettelijke grond voor het instellen van een vordering tot betaling van een ontbindingsvergoeding anders dan de onderhavige verzoekschriftprocedure. Van een ontslag op staande voet, onregelmatig ontslag of kennelijk onredelijk ontslag, welke een (alternatieve) wettelijke grondslag zouden kunnen opleveren, is volgens [A] geen sprake. [A] verzoekt daarom in deze procedure - uitsluitend - om toekenning van een vergoeding, gelijk aan de door de arbitragecommissie toegekende vergoeding ten bedrage van
€ 15.000,- netto, te vermeerderen met de wettelijke rente.
4.1.[A] kan niet in het voorliggende verzoek worden ontvangen, nu dit verzoek een wettelijke grondslag ontbeert. Een verzoekschrift kan slechts worden ingediend in de door de wet aangegeven gevallen. Voor zover het verzoek gegrond is op artikel 7:685 BW, wijst [V] erop dat het niet mogelijk is om een ontbindingsvergoeding toe te kennen, los van het oordeel van de rechter over de ontbinding als zodanig. Ontbinding van een arbeidsovereenkomst en toekenning van een ontbindingsvergoeding hangen onlosmakelijk met elkaar samen, aldus [V].
4.2.Een andere grond voor niet-ontvankelijkheid is gelegen in de omstandigheid dat [A] artikel 21 jo. 111 Rv heeft geschonden, doordat in het door hem ingediende verzoekschrift geen feitelijke en juridische grondslag zijn opgenomen voor de verzochte toekenning van een vergoeding. [A] heeft bijvoorbeeld niet onderbouwd waarom in deze procedure aan hem dezelfde vergoeding zou moeten worden toegekend als de arbitragecommissie destijds in de arbitrageprocedure heeft toegekend. Daarbij speelt mede een rol dat [A] zich volgens het hof in de arbitrageprocedure schuldig heeft gemaakt aan bedrog. In zijn verzoekschrift rept [A] daar evenwel niet over.
4.3.Volgens [V] bestaat er - indien het verzoek ontvankelijk zou worden geacht - geen enkele reden voor toekenning van een ontbindingsvergoeding. Na de ontbinding van de arbeidsovereenkomst met [V] heeft [A] eenvoudig in zijn onderhoud kunnen voorzien, als gevolg van zijn dienstverband bij [naam BVO] en zijn nevenwerkzaamheden
4.4.Er is sprake van slordig procederen aan de zijde van [A]. Gelet daarop dienen de proceskosten van [V] - ad € 2.500,- - integraal te worden vergoed.
5.1.De kantonrechter stelt het volgende voorop. Uit artikel 1067 Rv volgt dat zodra het vonnis (of arrest) waarbij een arbitraal vonnis is vernietigd onherroepelijk geworden is, de bevoegdheid van de gewone rechter herleeft, tenzij de partijen anders zijn overeengekomen. Die laatste situatie is in dezen niet aan de orde. De gewone rechter wordt derhalve pas bevoegd als tegen het betreffende arbitraal vonnis niet langer gewone rechtsmiddelen openstaan. Deze bevoegdheid ontstaat in dit geval pas als de cassatietermijn met betrekking tot het arrest van het hof is verstreken. Die termijn bedraagt op grond van artikel 402 lid 1 Rv drie maanden en was ten tijde van het indienen van [A]'s verzoek alsook op dit moment nog niet verstreken. [A] is derhalve sowieso te vroeg met zijn verzoek om toekenning van een vergoeding. Reeds daarom kan hij niet in zijn verzoek worden ontvangen.
5.2.Ook in het geval dat onderhavig verzoek door [A] na het verstrijken van de cassatietermijn zou zijn ingediend, waarmee de bevoegdheid van de gewone rechter zou zijn herleefd, kan [A] naar het oordeel van de kantonrechter niet in zijn verzoek worden ontvangen.
5.3.De enkele omstandigheid dat het hof heeft overwogen dat de bevoegdheid van de kantonrechter na vernietiging van het arbitraal vonnis herleeft, betekent (nog) niet automatisch dat de kantonrechter bevoegd is om kennis te nemen van het thans voorliggende verzoek tot toekenning van een vergoeding. Daarvoor dient een wettelijke grondslag te bestaan.
5.4.Op grond van artikel 261 lid 2 Rv worden met een verzoekschrift ingeleid de zaken ten
aanzien waarvan dit uit de wet voortvloeit. Er bestaat ten aanzien van verzoekschriftprocedures een gesloten systeem (MvT, Parl. Gesch. Herz. Rv., p. 434). Dat betekent dat de rechter slechts op basis van een specifieke wetsbepaling bevoegd is om een beschikking op een verzoekschrift te geven (zie HR 15 maart 1991, NJ 1991, 397).
5.5.Het voorliggende
verzoekbetreft, slechts, de toekenning van een vergoeding ter gelegenheid van de ontbinding van een arbeidsovereenkomst, die door een andere instantie - de arbitragecommissie van de KNVB - is uitgesproken en waarbij het hof het arbitraal vonnis alleen voor wat betreft de toekenning van de vergoeding heeft vernietigd. Voor de toekenning van een vergoeding bij ontbinding van een arbeidsovereenkomst kent de wet een aparte procedure, die is neergelegd in artikel 7:685 BW. De toekenning van een dergelijke ontbindingsvergoeding hangt, zoals ook het hof heeft overwogen in het eerste tussenarrest, onverbrekelijk samen met het inwilligen van een voorliggend verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst bij dezelfde (kanton)rechter. Het één kan niet los van het ander worden gezien. Deze beslissingen laten zich procedureel niet splitsen. De kantonrechter kan dan ook geen afzonderlijke ontbindingsvergoeding toekennen, los van een hem voorgelegd verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst.
5.6.De kantonrechter voegt daar nog het volgende aan toe. De beslissing over het (al dan niet) toekennen van een ontbindingsvergoeding en de hoogte van een zodanige vergoeding dient te worden gebaseerd op de omstandigheden die tot de verzochte ontbinding hebben geleid. Waar de ontbinding niet aan het oordeel van de kantonrechter is onderworpen en partijen dienaangaande ook geen stellingen hebben betrokken, kan zij niet, althans niet voldoende beoordelen of de billijkheid in dit geval eist dat er een vergoeding wordt toegekend zoals door [A] is verzocht.
5.7.Het hof spreekt in het arrest van 19 maart 2013 over een vordering tot schadevergoeding die [A] aan de kantonrechter kan voorleggen. Een dergelijke vordering kan echter niet in een verzoekschriftprocedure als de onderhavige worden ingesteld, maar hoort in een dagvaardingsprocedure thuis.
5.8.De kantonrechter wijst partijen - ten overvloede - op het volgende. In artikel 1 van het Arbitragereglement van de KNVB - welk reglement bij partijen als leden van de KNVB bekend mag worden verondersteld - is onder meer bepaald: