ECLI:NL:RBNNE:2013:6317

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
15 oktober 2013
Publicatiedatum
18 oktober 2013
Zaaknummer
AWB LEE 13/980 en 13/981
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Navorderingsaanslag inkomstenbelasting en naheffingsaanslag omzetbelasting wegens verdachte retourboekingen bij franchisenemer Super de Boer

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Nederland op 15 oktober 2013 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, een franchisenemer van het voormalige Super de Boer-concern, en de inspecteur van de Belastingdienst. Eiser had bezwaar aangetekend tegen een navorderingsaanslag inkomstenbelasting en een naheffingsaanslag omzetbelasting, die waren opgelegd op basis van verdachte retourboekingen. De Belastingdienst had eiser een navorderingsaanslag opgelegd voor het jaar 2007, waarbij een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 77.455 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 5.283 was vastgesteld. Tevens was er een naheffingsaanslag omzetbelasting opgelegd van € 557. Eiser stelde dat de aanslagen onterecht waren, omdat verweerder niet had aangetoond dat hij omzet had verzwegen.

De rechtbank oordeelde dat verweerder niet had voldaan aan zijn bewijslast. De rechtbank nam aan dat eiser niet was gehoord in de bezwaarfase, wat een schending van de hoorplicht inhield. De rechtbank concludeerde dat de door verweerder aangevoerde bewijsstukken, waaronder e-mails van het projectteam van de Belastingdienst, onvoldoende waren om de aanslagen te onderbouwen. Verweerder had nagelaten om de administratie van eiser te controleren en had de verdachte retourboekingen niet aan eiser kunnen linken. Hierdoor was er geen grond voor de opgelegde navorderings- en naheffingsaanslagen.

De rechtbank verklaarde de beroepen gegrond, vernietigde de uitspraken op bezwaar, de navorderingsaanslag IB/PVV en de naheffingsaanslag omzetbelasting, en bepaalde dat verweerder het door eiser betaalde griffierecht moest vergoeden. Tevens werd verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiser, die aanzienlijk waren, gezien de onzorgvuldigheid van de Belastingdienst in deze zaak.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling bestuursrecht
locatie Leeuwarden
zaaknummers: AWB LEE 13/980 en 13/981

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 15 oktober 2013 in de zaak tussen

[eiser], te [woonplaats], eiser

(gemachtigde: [gemachtigde]),
en

de inspecteur van de Belastingdienst/kantoor Zwolle, verweerder

(gemachtigde: [gemachtigde]).

Procesverloop

Verweerder heeft voor het jaar 2007 aan eiser een navorderingsaanslag opgelegd in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 77.455 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 5.283. Tegelijk met dit besluit heeft verweerder bij beschikking een bedrag van € 952 aan heffingsrente in rekening gebracht.
Bij uitspraken op bezwaar van 18 februari 2013 heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen de zojuist bedoelde uitspraken op bezwaar beroep ingesteld. De rechtbank heeft dit beroep geregistreerd onder het zaaknummer 13/981.
Verweerder heeft voor de periode 1 januari 2007 tot en met 31 december 2007 aan eiser een naheffingsaanslag omzetbelasting opgelegd ten bedrage van € 557. Tegelijk met dit besluit heeft verweerder bij beschikking een bedrag van € 88 aan heffingsrente in rekening gebracht.
Bij uitspraken op bezwaar van 18 februari 2013 heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard. Bij een aparte brief van 18 februari 2013, die volgens verweerder onderdeel uitmaakt van de uitspraken op bezwaar, heeft verweerder beslist op eisers verzoek om een kostenvergoeding.
Eiser heeft tegen de zojuist bedoelde uitspraken op bezwaar beroep ingesteld. De rechtbank heeft dit beroep geregistreerd onder het zaaknummer 13/980.
Verweerder heeft voor beide zaken één verweerschrift ingediend.
Partijen hebben vóór de zitting nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 16 september 2013. Eiser heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde, bijgestaan door [naam]. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde, bijgestaan door [naam] en [naam].
Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt, waarvan een afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

Overwegingen

Feiten
1.
De rechtbank neemt de volgende, door partijen niet betwiste, feiten als vaststaand aan.
1.1
Eiser was in het jaar 2007 franchisenemer van het voormalige Super de Boer-concern.
1.2
Verweerder heeft op 2 juli 2012 een e-mail ontvangen van twee ambtenaren van de Belastingdienst/Randmeren en een ambtenaar van de FIOD Zwolle (het projectteam). In deze e-mail staat het volgende vermeld:
"
Beste collega,
Brieven groep 1. (Hard)

Bij de zaken die voor bovengenoemde acties niet in aanmerking kwamen, maar waar wel informatie over is dat er omzet is afgeroomd, is inmiddels op 1 juni jl. een brief verzonden. (zie bijgevoegd document 1) In deze brief is de ondernemer op de hoogte gesteld van de informatiepositie van de Belastingdienst. In deze brieft wordt de ondernemer voorts gewezen op de verplichting opgave te doen van de verzwegen omzet via het bijgevoegde opgaveformulier. (zie bijgevoegd document )2

Brieven groep 2 (Zacht)

(…)

(…)".
1.3 Aan eiser is met dagtekening 1 juni 2012 een brief verzonden als bedoeld onder punt 1.2, onder het kopje "Brieven groep 1. (Hard)". In deze brief is het volgend meegedeeld:
"
Geachte heer/mevrouw,
De afgelopen dagen heeft de FIOD bij een aantal supermarkten en supermarkteigenaren doorzoekingen uitgevoerd. De reden hiervoor is een onderzoek naar het buiten de boekhouding - en daarmee buiten het zicht van de Belastingdienst - houden van een deel van de omzet en de winst. Het gaat daarbij om franchisenemers die voorheen onderdeel uitmaakten van de Super de Boer winkelformule. De Belastingdienst is inmiddels op de hoogte van het feit dat er op grote schaal omzet en winst wordt verzwegen. Een onderzoeksteam heeft de gegevens hierover.
Uit deze gegevens blijkt dat u tot de groep van franchisenemers behoort die zich schuldig heeft gemaakt aan deze vorm van belastingontduiking.
U dient de verwegen omzet en winst alsnog te melden bij het onderzoeksteam van de Belastingdienst door middel van het bijgevoegde antwoordformulier. U dient daarop de omzet- en winstverzwijging nader de specificeren zoals aangegeven, en tevens te vermelden welke rechtspersonen en natuurlijke personen hierbij betrokken zijn geweest. Naar aanleiding daarvan zal de Belastingdienst na beoordeling van de verstrekte gegevens de verzwegen omzet en winst alsnog in de belastingheffing betrekken, hetzij door een correctie aan te brengen op de ingediende aangifte(n), hetzij door het opleggen van naheffings- en/of navorderingsaanslagen. Tevens zullen daarbij boeten worden opgelegd.
Wij beoordelen nog of het nodig is om bij u nader administratief- of strafrechtelijk onderzoek in te stellen.
(…)".
1.4 Eiser heeft niet gereageerd op de aan hem gezonden brief van 1 juni 2012.
1.5 Het projectteam heeft verweerder bij e-mail van 5 oktober 2012 geïnformeerd over de stand van zaken met betrekking tot het onder punt 1.2 bedoelde onderzoek en de daaruit voortvloeiende acties.
1.6 Bij e-mail van 10 oktober 2012 heeft het projectteam aan verweerder het volgende meegedeeld:
"
Beste collega's,
Zoals we in ons mailbericht van afgelopen vrijdag al hadden aangekondigd hierbij de informatie die jullie nodig hebben om voor 2006 en 2007 de naheffings- en navorderingsaanslagen op te leggen vóór 31-10-2012. De informatie zit besloten in het meegezonden excelbestand (toelichting bestand volgt hierna) Naast het excelbestand zijn de volgende standaardbrieven bijgevoegd:
(…)
(…)".
1.7 Het projectteam heeft aan verweerder bij e-mail van 15 oktober 2012 het volgende meegedeeld:
"Beste collega's,
In verband met een aantal opmerking van jullie hierbij even een korte mail.
Het gaat in het aangeleverde excelbestand om een correctie in verband met negatieve omzetaanslagen op de kassa's (onjuiste retouren).
Het kan overigens de categorie statiegeld betreffen, maar dat hoeft dus zeker niet altijd het geval te zijn. Het geld is in ieder geval uit de kassa gehaald en vermoedelijk aangewend voor privéuitgaven.
Vandaar dat de bij een BV naast de VPB correctie tevens een correctie voor de IH moet worden opgelegd (uitdeling).
Wellicht ten overvloede:
1.8 Bij brief van 17 oktober 2012 heeft verweerder naar aanleiding van het onder punt 1.6 bedoelde e-mailbericht het volgende aan eiser meegedeeld:
"
Geachte heer [eiser],
U bent als franchisenemer van het voormalige Super de Boer-concern betrokken bij een onderzoek naar de juistheid van onder andere de aangifte inkomstenbelasting over het jaar 2007.
Op grond van artikel 16, lid 3 van de Algemene wet inzake Rijksbelastingen vervalt de bevoegdheid om een navorderingsaanslag op te leggen vijf jaar na het tijdstip waarop de belastingschuld is ontstaan.
Dat betekent dat de navorderingsaanslag inkomstenbelasting over het jaar 2007 uiterlijk op 31 december 2012 moet zijn opgelegd. Ter voorkoming van verjaring zal ik deze aanslag binnenkort opleggen. Voor de bepaling van de hoogte van de belastbare winst zal ik daarbij uitgaan van de mij ten dienste staande gegevens. Er is een aanpassing van € 9.852 meer winst dan eerder is vastgesteld opgelegd.
(…)
Ik deel u bij deze mede dat een onderzoek naar de gerechtvaardigdheid van een vergrijpboete nog zal plaatsvinden.
N.B. U ontvangt ook binnenkort een naheffingsaanslag omzetbelasting over het jaar 2007.".
1.9 Naar aanleiding van het onder punt 1.6 bedoelde e-mailbericht heeft verweerder aan eiser met dagtekening 31 oktober 2012 een naheffingsaanslag omzetbelasting opgelegd voor de periode 1 januari 2007 tot en met 31 december 2007. Deze naheffingsaanslag bedraagt
€ 557 in verband met door verweerder gestelde negatieve omzetaanslagen op de kassa's. Tevens heeft verweerder aan eiser met dagtekening 10 november 2012 een navorderingsaanslag IB/PVV opgelegd voor het jaar 2007. Bij deze navorderingsaanslag heeft verweerder de bij de aanslag vastgestelde winst uit onderneming verhoogd met een bedrag van € 9.852 in verband met door verweerder gestelde negatieve omzetaanslagen op de kassa's.
1.10 Eisers gemachtigde heeft tegen de onder punt 1.9 bedoelde aanslagen bezwaar gemaakt. Hierbij heeft hij verzocht om te worden gehoord en om inzage van alle op de zaak betrekking hebbende stukken.
1.11 Verweerder heeft bij brief van 26 november 2012 aan eisers gemachtigde voorgesteld om de gegevensverstrekking over de jaren 2008 tot en met 2010 van het projectteam af te wachten. Hierbij vraagt verweerder om een reactie van eisers gemachtigde.
1.12 Eisers gemachtigde heeft bij brief van 19 december 2012 verweerder erop gewezen dat hij namens eiser bezwaar heeft aangetekend en dat de ontvangst van het bezwaar daarom aan hem en niet, zoals verweerder heeft gedaan, aan eiser had moeten worden bevestigd. Verder heeft eisers gemachtigde nogmaals erop gewezen dat eiser wenst te worden gehoord over zijn bezwaar. Eisers gemachtigde heeft verweerder verzocht om contact met hem op te nemen voor het plannen van een hoorzitting en inzage te verlenen in alle op de zaak betrekking hebbende stukken.
1.13 Bij brief van 7 januari 2013 heeft verweerder aan eisers gemachtigde de brief van 26 november 2012 in herinnering gebracht. Hierbij heeft verweerder meegedeeld dat de gegevensverstrekking over de jaren 2008 tot en met 2010 in de maand januari zal gebeuren. Verweerder vraagt eisers gemachtigde om voor 22 januari 2013 te reageren.
1.14 Bij brieven van 7 februari 2013 heeft eisers gemachtigde verweerder in gebreke gesteld wegens het niet doen van uitspraak op bezwaar. Hierbij wijst eisers gemachtigde erop dat eiser inzage wenst in alle op de zaak betrekking hebbende stukken en dat hij gehoord wil worden op zijn bezwaar. Eisers gemachtigde deelt mee dat hij het niet nodig acht om op de andere aanslagen voor de jaren 2008 tot en met 2010 te wachten.
1.15 Bij brief van 8 februari 2013 deelt verweerder aan eisers gemachtigde zijn voorgenomen uitspraak op bezwaar mee. Verweerder verwijst in deze brief naar zijn brief van 17 oktober 2012 (zie onder punt 1.8). In deze brief is volgens verweerder een aanpassing vermeld van de winst van € 9.852. De naheffing omzetbelasting is volgens verweerder hiervan afgeleid, namelijk 6/106% van € 9.852 = € 557. Deze aanpassing is volgens verweerder gebaseerd op een door de franchisegever verstrekt document. Van dit document heeft verweerder een kopie als bijlage gevoegd bij zijn brief van 8 februari 2013. Dit is volgens verweerder het enige stuk waarover hij thans beschikt. Verweerder deelt verder mee dat eiser, voordat hij een beslissing neemt op eisers bezwaarschrift, hij het recht heeft om gehoord te worden. Indien eiser van die gelegenheid gebruik wil maken, wordt hij verzocht om vóór 15 februari 2013 een afspraak met verweerder te maken. Indien eiser niet reageert voor die datum, zal verweerder overeenkomstig zijn voornemen uitspraak op bezwaar doen.
1.16 Verweerder heeft vóór 15 februari 2013 geen reactie vernomen van eisers gemachtigde. Daarom heeft verweerder met dagtekening 18 februari 2013 uitspraken op de bezwaren tegen de naheffings- en navorderingsaanslag gedaan. Verweerder heeft op 21 februari 2013 de twee aangetekend verstuurde uitspraken op bezwaar retour ontvangen van PostNL. De uitspraken waren namelijk ten onrechte verzonden naar postbus [##64], terwijl het advocatenkantoor van eisers gemachtigde de postbus met het nummer [##46] gebruikt.
1.17 Achteraf is verweerder gebleken dat ook de onder punt 1.15 bedoelde brief van 8 februari 2013 naar de verkeerde postbus met het nummer [##64] is verstuurd.
1.18 Met dagtekening 18 februari 2013 heeft verweerder een afwijzende beslissing genomen op eisers verzoek om een kostenvergoeding. De desbetreffende brief is naar het correcte postbusnummer gestuurd.
1.19 Bij brief van 25 april 2013 heeft verweerder aan eisers gemachtigde meegedeeld dat de brief van 8 februari 2013, gezien de onjuiste adressering, hem vermoedelijk niet heeft bereikt met als gevolg dat eiser niet is gehoord in de bezwaarfase. Verweerder heeft daarom eisers gemachtigde in overweging gegeven om alsnog op korte termijn een hoorgesprek te houden. Eisers gemachtigde heeft hierop bij brief van 23 mei 2013 gereageerd. Hierbij heeft hij meegedeeld dat hij alleen een hoorgesprek wenst als verweerder bereid is om de additionele kosten van rechtsbijstand integraal te vergoeden en de volledige dwangsommen in verband met het te laat doen van uitspraak op bezwaar uit te keren. Verweerder heeft dit voorstel niet aanvaard en heeft eisers gemachtigde bij brief van 29 mei 2013 meegedeeld dat hij zijn aanbod om alsnog een hoorgesprek te houden handhaaft tot drie weken na dagtekening van die brief. Eisers gemachtigde heeft hierop bij brief van 5 juni 2013 meegedeeld dat de rechter ter zake zal moeten beslissen. Verweerder heeft hierop gereageerd bij brief van 6 juni 2013 en eisers gemachtigde bij brief van 14 juni 2013, waarbij zij hun standpunten hebben herhaald.
1.20 Bij brief van 19 augustus 2013 deelt verweerder de rechtbank mee dat naar zijn mening dat zaak (bij nader inzien) naar hem moet worden teruggewezen om opnieuw, met inachtneming van de nog door eiser in te dienen materiële grieven, uitspraken op bezwaar te doen. Eisers gemachtigde heeft in reactie hierop bij brief van 26 augustus 2013 meegedeeld dat hij geen terugwijzing van de zaak (meer) wenst.
Geschil en beoordeling
2.
In geschil is het antwoord op de vraag of de onderhavige aanslagen terecht zijn opgelegd.
Vooraf
3.1
Partijen zijn er het erover eens dat eiser in de bezwaarfase ten onrechte niet op zijn verzoek is gehoord, omdat de brief van 8 februari 2013 hem wegens een onjuiste adressering niet heeft bereikt. De rechtbank volgt partijen in deze rechtsopvatting.
3.2
Artikel 6:22 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bepaalt dat een besluit waartegen beroep is ingesteld, ondanks schending van een geschreven rechtsregel door de rechtbank in stand kan worden gelaten indien aannemelijk is dat de belanghebbenden daardoor niet zijn benadeeld.
3.3
Ter zitting heeft eisers gemachtigde desgevraagd verklaard dat eiser (bij nader inzien) niet is benadeeld door verweerders schending van de hoorplicht. Gelet hierop gaat de rechtbank voorbij aan verweerders verzuim om eiser te horen. De rechtbank heeft hierbij in overweging genomen dat verweerders gemachtigde ter zitting desgevraagd heeft verklaard dat hij inmiddels alle op de zaak betrekking hebbende stukken heeft overgelegd.
De rechtbank is dan ook van oordeel dat de uitspraken op bezwaar met toepassing van artikel 6:22 van de Awb in stand kunnen worden gelaten. De rechtbank zal de zaken dan ook inhoudelijk behandelen.
Inhoudelijk
4.1
Eiser heeft gesteld dat verweerder niet heeft voldaan aan de op hem rustende bewijslast van zijn stelling dat eiser omzet heeft verzwegen door middel van negatieve omzetaanslagen op de kassa's. Volgens eiser volgt op geen enkele wijze uit de op de zaak betrekking hebbende stukken dat eiser in 2007 onjuiste aangiften IB/PVV en omzetbelasting heeft gedaan. Uit geen van de stukken kan volgens eiser onomstotelijk worden gestaafd dat de gestelde verdachte retourboekingen aan eiser zijn te linken. Dat staat volgens eiser nog los van het feit dan nergens blijkt dat die retourboekingen in de zak van eiser zijn verdwenen. Eiser concludeert dan ook dat de aanslagen moeten worden vernietigd.
4.2
Verweerder volhard in zijn stelling dat hij over voldoende bewijs beschikt voor zijn stelling dat eiser een bedrag aan omzet heeft verzwegen door middel van negatieve omzetaanslagen op de kassa's. Hij wijst erop dat het projectteam de totale administratie van van de franchisegever die betrekking heeft op de franchisenemers, heeft gekregen. Uit deze administratie van franchisegever blijkt volgens het projectteam dat bij eiser sprake is van verdachte retourboekingen. Verweerder heeft hierover informatie gekregen van het projectteam door middel van de onder punt 1.6 bedoelde e-mail. Op de door het projectteam aan verweerder verstrekte excelbladen is een code geprint. Deze code betreft de interne code binnen het Super de Boer-concern van eiser. De verdachte retourboekingen zijn dus aan eiser te linken. Verweerder heeft later nog een nadere specificatie gekregen van het projectteam. Dit betreft de bijlage bij de brief van 8 februari 2013. Vervolgens heeft verweerder deze gegevens nog nader geanalyseerd, waarbij hij de door het projectteam gemaakte analyses van de verdachte retourboekingen nader heeft uitgewerkt in zijn verweerschrift. Verweerder heeft in de beroepsfase vastgesteld dat de retourboekingen een bedrag van € 1.418,17 aan omzetbelasting bevatten. De naheffingsaanslag omzetbelasting is volgens verweerder daarom eerder te laag dan te hoog vastgesteld. In verband hiermee is de omzetcorrectie voor wat betreft de IB/PVV te hoog vastgesteld. Deze correctie zou € 9.852 minus € 1.418 = € 8.434 moeten bedragen. De bij de navorderingsaanslag vastgestelde winst uit onderneming moet volgens verweerder dus dienovereenkomstig worden verminderd.
4.3
Naar het oordeel van de rechtbank rust op verweerder de last om aannemelijk te maken dat eiser omzet heeft verzwegen door middel van negatieve omzetaanslagen op de kassa's en dat hierdoor van eiser te weinig belasting is geheven. Verweerder heeft ter voldoening aan zijn bewijslast verwezen naar de onderzoeksresultaten van het projectteam, waaronder de in de onder de punten 1.6 en 1.7 bedoelde excelbestanden. De rechtbank overweegt dat, ook al zou kunnen worden uitgegaan van de juistheid van deze op de administratie van de franchisegever gebaseerde onderzoeksresultaten en ook al zouden de desbetreffende excelbladen door middel van een code aan eiser kunnen worden gekoppeld, verweerder niet heeft voldaan aan zijn bewijslast. Ter zitting heeft verweerders gemachtigde namelijk desgevraagd verklaard dat hij niet heeft gecontroleerd of de door hem aangebrachte omzetcorrectie in eisers aangiften IB/PVV 2007 en omzetbelasting over het jaar 2007 was verantwoord. Evenmin heeft verweerders gemachtigde geverifieerd of de administratie van de franchisegever overeenkomt met de administratie van eiser als franchisenemer. Verweerders gemachtigde heeft ook nagelaten om de aan eisers jaarstukken voorafgaande journaalposten na te kijken. Verder heeft verweerders gemachtigde ter zitting desgevraagd verklaard dat hij thans zonder nader onderzoek de door hem gestelde verdachte retourboekingen niet aan eiser kan linken. De rechtbank concludeert dan ook dat verweerder de door hem vermeende omzetcorrectie alleen heeft gebaseerd op de op de administratie van de franchisegever gebaseerde onderzoeksresultaten. Verweerder heeft iedere controle bij eiser achterwege gelaten. Niet onderzocht is dus of deze onderzoeksresultaten in eisers eigen administratie en aangiften IB/PVV 2007 en omzetbelasting over het jaar 2007 tot uitdrukking zijn gebracht. Reeds hierom komt de rechtbank tot het oordeel dat verweerder op geen enkele wijze aannemelijk heeft gemaakt dat eiser bij het doen van aangifte voor de IB/PVV en de omzetbelasting omzet heeft verzwegen door middel van negatieve omzetaanslagen op de kassa's en dat hierdoor van eiser te weinig IB/PVV 2007 en omzetbelasting over het jaar 2007 is geheven. Er bestaat daarom geen grond voor het opleggen van de onderhavige navorderings- en naheffingsaanslag. In het midden kan worden gelaten het antwoord op de vraag of verweerder op basis van de onderzoeksresultaten van het projectteam aannemelijk heeft gemaakt of op zichzelf sprake is geweest van verdachte retourboekingen. Eisers beroepsgrond treft dus doel.
4.4
De beroepen gericht tegen de aanslagen zijn gegrond. De rechtbank vernietigt de uitspraken op bezwaar alsmede de navorderingsaanslag IB/PVV 2007 en de naheffingsaanslag omzetbelasting voor de periode 1 januari 2007 tot en met 31 december 2007.
4.5
De beroepen worden geacht mede betrekking te hebben op de heffingsrente. Nu de met de beschikkingen heffingsrente samenhangende aanslagen zullen worden vernietigd, vernietigt de rechtbank eveneens de beschikkingen heffingsrente.
4.6
Omdat de rechtbank de beroepen gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht (€ 160 voor de zaak 13/980 en € 44 voor de zaak 13/981) vergoedt.
4.7
De rechtbank ziet aanleiding verweerder te veroordelen in de door eiser gemaakte proceskosten.
4.8
Eiser heeft verzocht om vergoeding van de door hem gemaakte integrale proceskosten. Eiser heeft gesteld dat verweerder de aanslagen tegen beter weten in heeft vastgesteld en vervolgens heeft gehandhaafd. Hij heeft hierbij aangevoerd dat verweerder de aanslagen slechts op basis van een e-mailbericht van het projectteam heeft opgelegd. Pas later werd dit e-mailbericht ondersteund met nadere stukken, maar hieraan kan geen bewijskracht worden ontleend. Eiser heeft er verder op gewezen dat verweerder de hoorplicht heeft geschonden.
4.9
Verweerder heeft bestreden dat de door eiser gemaakte proceskosten door hem integraal moeten worden vergoed. De informatie over de verdachte retourboekingen is afkomstig uit de administratie van de franchisegever. Het is dan niet per definitie onhoudbaar om op grond van deze informatie de onderhavige aanslagen op te leggen. Er is vervolgens geprobeerd om met eiser in contact te treden om zijn versie van het verhaal te horen. Eiser is hierop niet ingegaan. Alsdan kan niet worden gezegd dat de aanslag koste wat kost is gehandhaafd. Verder heeft verweerder erop gewezen dat hij door eisers ingebrekestelling werd gedwongen om vóór 22 februari 2013 uitspraak op bezwaar te doen.
4.1
Voor een toekenning van een proceskostenvergoeding in afwijking van de forfaitaire bedragen van het Besluit proceskosten bestuursrecht (het Besluit) is onder meer grond indien het bestuursorgaan het verwijt treft dat het een beschikking of uitspraak geeft respectievelijk doet of in rechte handhaaft, terwijl op dat moment duidelijk is dat die beschikking of uitspraak in een daartegen ingestelde procedure geen stand zal houden, of dat het bestuursorgaan in vergaande mate onzorgvuldig handelt (HR 13 april 2007, nr. 41235, ECLI:NL:HR:2007:BA2802 en HR 4 februari 2011, nr. 09/02123, ECLI:NL:HR:2011:BP2975).
4.11
Naar het oordeel van de rechtbank bestaat er geen grond om verweerder te veroordelen in de door eiser voor de bezwaarfase gemaakte integrale proceskosten. Gelet op de van het projectteam op 10 oktober 2012 verkregen informatie (zie punt 1.6) en gezien het op dat moment naderende einde van de navorderings- en naheffingstermijn, is de rechtbank van oordeel dat verweerder de onderhavige aanslagen in redelijkheid ter behoud van rechten heeft kunnen opleggen. Hierbij heeft de rechtbank in overweging genomen dat eiser bij de onder de punten 1.3 en 1.8 bedoelde brieven op de hoogte is gesteld van de onderzoeksresultaten van het projectteam, maar dat eiser hierop niet heeft gereageerd. Er bestond daarom voor verweerder geen aanleiding om met spoed vóór het einde van de navorderings- en naheffingstermijn nader onderzoek te verrichten. De rechtbank is dan ook van oordeel dat niet kan worden gezegd dat verweerder de aanslagen tegen beter weten in heeft opgelegd. Ook kan niet worden gezegd dat verweerder bij het opleggen van de aanslagen in vergaande mate onzorgvuldig heeft gehandeld. Ook overigens ziet de rechtbank bij het bepalen van de hoogte van te vergoeden proceskosten geen aanleiding om af te wijken van de forfaitaire bedragen van het Besluit. Aldus stelt de rechtbank de kosten voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand voor de bezwaarfase vast op € 235 (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift met een waarde per punt van € 235 en een wegingsfactor 1).
4.12
Voor wat betreft de beroepsfase bestaat er naar het oordeel van de rechtbank op zichzelf geen aanleiding om verweerder te veroordelen in de door eiser gemaakte integrale proceskosten om de reden dat verweerder zijn hoorplicht heeft geschonden (zie 3.1). Hierbij heeft de rechtbank in aanmerking genomen dat de onjuiste adressering van de brief van 8 februari 2013 slechts op een vergissing berust. Van in vergaande mate onzorgvuldig handelen is aldus geen sprake. Verder heeft de rechtbank hierbij in beschouwing genomen dat eiser zelf heeft gesteld dat hij niet is benadeeld door verweerders schending van de hoorplicht (zie 3.3) en dat hij verweerders voorstel om alsnog een hoorzitting te houden, heeft afgewezen.
4.13
Hetgeen onder 4.12 is overwogen, laat naar het oordeel van de rechtbank onverlet dat verweerder wel in vergaande mate onzorgvuldig heeft gehandeld op grond van het volgende. Zoals volgt uit hetgeen onder 4.11 is overwogen, heeft verweerder de onderhavige aanslagen in verband met de naderende navorderings- en naheffingstermijn zonder nader onderzoek opgelegd. In de bezwaarfase heeft verweerder ter onderbouwing van de correcties alleen bij de brief van 8 februari 2013 een document gevoegd (zie 1.15). Verder is niet aannemelijk geworden dat verweerder in de bezwaarfase enig nader onderzoek heeft verricht. In ieder geval heeft verweerder niet gecontroleerd of de door hem aangebrachte omzetcorrectie in eisers aangiften IB/PVV 2007 en omzetbelasting over het jaar 2007 was verantwoord. Evenmin heeft verweerder geverifieerd of de administratie van de franchisegever overeenkomt met de administratie van eiser als franchisenemer. Verder heeft verweerder nagelaten om de aan eisers jaarstukken voorafgaande journaalposten na te kijken (zie 4.3). Temeer nu verweerder iedere controle bij eiser achterweg heeft gelaten en de onderhavige aanslagen dus zonder nader onderzoek aan eiser heeft opgelegd en vervolgens zelf ter zitting stelt dat zonder nader onderzoek de door hem gestelde verdachte retourboekingen niet aan eiser zijn te linken, is de rechtbank van oordeel dat verweerder in vergaande mate onzorgvuldig heeft gehandeld door zonder afdoende onderzoek op eisers bezwaar te heroverwegen dat de aanslagen terecht zijn opgelegd. Hierbij wijst de rechtbank verweerder erop dat eiser in zijn bezwaarschrift de correcties duidelijk heeft bestreden. Niet gezegd kan dus worden dat eiser alleen grieven van formele aard heeft aangevoerd. De omstandigheid dat eiser verweerder in gebreke heeft gesteld wegens het niet doen van uitspraak op bezwaar (zie 1.14), hoefde verweerder er naar het oordeel van de rechtbank niet van te weerhouden om in de bezwaarfase nader onderzoek te verrichten. Verweerder had reeds direct na binnenkomst van het bezwaarschrift met dit onderzoek kunnen beginnen en ook na eisers ingebrekestelling had hij nog veertien dagen de tijd voor dit onderzoek. Ook de omstandigheid dat verweerders poging om eiser te horen wegens een vergissing bij de adressering van de brief van 8 februari 2013 is mislukt, behoefde een nader onderzoek niet in de weg te staan. De rechtbank heeft hierbij ook in overweging genomen dat verweerder zich in de beroepsfase uitsluitend heeft gericht op een nadere analyse van de onderzoeksresultaten van het projectteam, zonder ook maar aanstalten te maken om te kijken naar eisers individuele situatie. Hierbij wijst de rechtbank verweerder erop dat voor een onderzoek naar de reeds bij hem aanwezige gegevens, zoals eisers aangiften, in de beroepsfase geen toestemming van eiser of de rechtbank vereist was. Overigens had verweerder aan de rechtbank toestemming kunnen vragen om een nader onderzoek bij eiser in te stellen.
4.14
Gelet op hetgeen onder 4.13 is overwogen, is naar het oordeel van de rechtbank sprake van een bijzondere omstandigheid als bedoeld in artikel 2, derde lid, van het Besluit. Dit geeft de rechtbank aanleiding om, in afwijking van de forfaitaire bedragen van het Besluit, verweerder te veroordelen in de door eiser gemaakte integrale proceskosten. Zoals volgt uit eisers pleitnota en de daarbij gevoegde bijlage, bedragen deze proceskosten in totaal € 8.623,65. Ter zitting heeft verweerders gemachtigde de hoogte van deze kosten niet, althans onvoldoende, bestreden. Aldus stelt de rechtbank de kosten voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand voor de beroepsfase vast op € 8.623,65.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart de beroepen gegrond;
- vernietigt de uitspraken op bezwaar;
- vernietigt de navorderingsaanslag IB/PVV;
- vernietigt de naheffingsaanslag omzetbelasting;
- vernietigt de beschikkingen heffingsrente;
- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van de vernietigde uitspraken op
bezwaar;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 160 voor de zaak 13/980 en
€ 44 voor de zaak 13/981 aan eiser te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten tot een bedrag van € 8.858,65 (€ 235 +
€ 8.623,65).
Deze uitspraak is gedaan door mr. T. Tanghe, rechter, in aanwezigheid van mr. M. Hiemstra, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 15 oktober 2013.
w.g. griffier
w.g. rechter

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden.