ECLI:NL:RBNNE:2013:6443

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
24 oktober 2013
Publicatiedatum
24 oktober 2013
Zaaknummer
18/670400-12
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van moord in Marum met een gevangenisstraf van 15 jaar

Op 24 oktober 2013 heeft de Rechtbank Noord-Nederland uitspraak gedaan in de zaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van medeplegen van moord. De zaak betreft een moord die plaatsvond op 10 juli 2012 in de gemeente Marum, waarbij de verdachte samen met een medeverdachte een persoon, genaamd [slachtoffer], van het leven beroofde. De verdachte heeft op de terechtzittingen verklaard dat hij door de medeverdachte was benaderd om een klus te doen voor geld, wat leidde tot de fatale schietpartij. De rechtbank heeft de verklaringen van de verdachte en de medeverdachte zorgvuldig gewogen, evenals het bewijs dat door de officier van justitie werd aangedragen. De rechtbank oordeelde dat het medeplegen van moord wettig en overtuigend kon worden bewezen, en dat de verdachte, ondanks zijn geestelijke problemen, voldoende toerekeningsvatbaar was voor zijn daden. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 15 jaar, rekening houdend met de ernst van het delict en de impact op de nabestaanden van het slachtoffer. De rechtbank heeft ook de rol van de medeverdachte in de zaak meegewogen, maar kwam tot de conclusie dat de verdachte zelf verantwoordelijk was voor zijn daden. De uitspraak benadrukt de ernst van het gepleegde feit en de gevolgen daarvan voor de gemeenschap.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND
Afdeling Strafrecht
Locatie Groningen
parketnummer 18/670400-12
op tegenspraak
raadsvrouw: mr. J.H. Rump
vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 24 oktober 2013 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats],
wonende te [woonplaats],
thans preventief gedetineerd in PPC Zwolle, Huub van Doornestraat 15 te Zwolle.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van
10 december 2012, 8 maart 2013, 3 juni 2013, 26 augustus 2013, 26 september 2013 en
10 oktober 2013.

Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij, op of omstreeks 10 juli 2012, in de gemeente Marum, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk en met voorbedachten rade een persoon, genaamd [slachtoffer], van het leven heeft beroofd, immers heeft/hebben verdachte en/of (een of meer van) zijn mededader(s) met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, met een vuurwapen die [slachtoffer] een kogel in de borstkas, althans in het lichaam, geschoten, tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden.

Bewijsvraag

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft aangevoerd dat medeplegen van moord wettig en overtuigend kan worden bewezen. Zij heeft daarbij aangevoerd dat de verklaringen van verdachte als betrouwbaar kunnen worden aangemerkt. De verklaringen worden voorts op cruciale punten ondersteund door overig bewijsmateriaal. Bovendien had verdachte daderwetenschap.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft betoogd dat het medeplegen van moord kan worden bewezen, gezien de verklaringen van verdachte en hetgeen zich verder in het dossier aan bewijsmateriaal bevindt. Verdachte heeft de trekker overgehaald, maar het is medeverdachte [medeverdachte] geweest die het hele plan heeft uitgedacht en voorbereid.
Beoordeling
De rechtbank heeft bij de beoordeling acht geslagen op de volgende bewijsmiddelen.
De bekennende verklaring door verdachte op de terechtzitting afgelegd, inhoudende, zakelijk weergegeven:
[medeverdachte] heeft mij ongeveer anderhalve maand voor 10 juli 2012 gevraagd of ik een klus wilde doen voor geld. [medeverdachte] heeft alles geregeld. Ik ben een paar keer met hem naar Marum geweest om op voorverkenning te gaan. Hij heeft me de woning van het slachtoffer laten zien, het zwembad waar het slachtoffer 's ochtends heen ging en de plek van waaruit ik zou moeten schieten. Hij heeft mij een foto gegeven van het slachtoffer en een briefje met informatie over de kleding die hij zou dragen op weg naar het zwembad. Ongeveer een week voor 10 juli 2012 ben ik met [medeverdachte] meegegaan naar Wezep. Hij wees mij een auto aan op een bedrijventerrein die ik moest stelen. Ik heb dat gedaan. Dat was een Chrysler Voyager met gouden letters erop. [medeverdachte] heeft mij ook voorzien van twee wapens. Ik ben voor 10 juli 2012 al 2 of 3 keer eerder naar Marum geweest om de moord te plegen, maar die keren is het niet gelukt. Uiteindelijk is het wel gelukt op de ochtend van 10 juli 2012. Ik zat ongeveer een half uur voordat het slachtoffer naar het zwembad zou gaan klaar in de bosjes. Ik herkende het slachtoffer aan zijn kleding toen ik hem zag fietsen. Ik stapte toen uit de bosjes en ben gaan schieten. Ik heb eerst met het pistool geschoten, maar dat werkte niet. Toen heb ik met de revolver geschoten en hoorde ik hard 'au' roepen. Ik ben toen weggerend naar de Chrysler en ben hard weggereden. [medeverdachte] stond mij op te wachten in een auto in een zijweggetje. We zijn toen naar de parkeerplaats gereden waar de benzine al klaar stond om de Chrysler mee in brand te steken. Ik heb de Chrysler daar in brand gestoken en ik ben bij [medeverdachte] in de auto gestapt. We zijn samen naar de carpoolplaats gereden. Daar ben ik overgestapt in een andere auto, die we daar eerder die ochtend al hadden achtergelaten. We zijn naar huis gereden en daar heb ik mijn kleding weggegooid. De wapens heb ik ook weggegooid.
Een sectierapport van het NFI d.d. 11 juli 2012, opgemaakt door dr. V. Soerdjbalie-Maikoe, arts en patholoog en M. Buiskool, arts en patholoog, als bijlage 1.9 gevoegd in map bijlage A van voornoemd dossier, inhoudende, zakelijk weergegeven:
Bij sectie op het lichaam van [slachtoffer] wordt het intreden van de dood zonder meer verklaard door verwikkelingen van uitwendig mechanisch perforerend geweld, passend bij 1 doorschot door de borstkas.
Bewezenverklaring
Op grond van bovenstaande bewijsmiddelen is wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat
hij op 10 juli 2012, in de gemeente Marum, tezamen en in vereniging met een ander, opzettelijk en met voorbedachten rade een persoon, genaamd [slachtoffer], van het leven heeft beroofd, immers hebben verdachte en zijn mededader met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, met een vuurwapen die [slachtoffer] een kogel in de borstkas geschoten, tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden.
De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.
De rechtbank heeft de in de tenlastelegging voorkomende schrijffouten hersteld. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

Strafbaarheid van het feit

Hetgeen de rechtbank bewezen heeft verklaard, levert het volgende strafbare feit op:
medeplegen van moord
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

Ten aanzien van de strafbaarheid van verdachte heeft de rechtbank gelet op:
  • de psychiatrische onderzoeksrapportage d.d. 19 november 2012, opgemaakt door T.W.D.P. van Os, psychiater;
  • de psychologische onderzoeksrapportage d.d. 2 november 2012, opgemaakt door J.M. de Jonge, GZ-psycholoog;
  • de rapportage van het Pieter Baan Centrum (PBC) d.d. 24 juli 2013, opgemaakt door J.A.C. van Marle, psycholoog, P.A.E.M.T. Cremers, psycholoog en F.R. Kruisdijk, psychiater;
  • de aanvullende rapportage d.d. 23 september 2013 van psychiater Van Os in reactie op de conclusies van het rapport van het PBC;
  • de aanvullende rapportage d.d. 20 september 2013 van psycholoog De Jonge in reactie op de conclusies van het rapport van het PBC;
  • de mondelinge toelichting van psychiater Kruisdijk, verbonden aan het PBC, gegeven ter terechtzitting van 26 september 2013.
De gemeenschappelijke conclusie die in deze rapporten wordt getrokken ten aanzien van de geestesgesteldheid van verdachte luidt, zakelijk weergegeven, dat verdachte lijdt aan een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens, te weten een persoonlijkheidsstoornis nao met antisociale trekken en borderlinetrekken. Daarnaast is er sprake van polymiddelenmisbruik en een cannabisverslaving. Deze stoornis en dit middelenmisbruik en deze verslaving waren ook aanwezig ten tijde van c.q. speelden een rol bij het ten laste gelegde.
Voor wat betreft de mate van toerekeningsvatbaarheid lopen de adviezen van de deskundigen uiteen.
Van Os adviseert verdachte verminderd toerekeningsvatbaar te verklaren. De stoornissen hadden een doorwerking in het doen en laten van verdachte rond het hem ten laste gelegde. Op basis van de stoornissen had verdachte weliswaar voldoende inzicht in het ongeoorloofde karakter van het hem ten laste gelegde, maar hij was onvoldoende in staat om ten tijde van het hem ten laste gelegde zijn wil overeenkomstig zijn inzicht te bepalen.
De Jonge adviseert verdachte sterk verminderd toerekeningsvatbaar te verklaren. Van persoonlijkheidsstoornissen is immers bekend dat deze structureel en voortdurend invloed hebben op het functioneren op alle levensgebieden en dat deze het maken van gedragskeuzes beïnvloeden. Verdachte kiest vaak en snel voor korte termijn oplossingen. Bij verdachte is daarnaast voortdurend een verhoogde mate van agressie aanwezig en problemen met middelengebruik. De problemen met middelengebruik maken de impulsiviteit nog sterker, waardoor de reeds beperkt ervaren interne remmingen vrijwel geheel verdwijnen.
Het PBC adviseert als volgt: "Vanuit de cannabisverslaving kan aangenomen worden dat betrokkene feitelijk afhankelijk was van de medeverdachte. Deze voorzag hem immers van afvalknipsels van wiet, die desalniettemin te gebruiken waren. Vanuit de persoonlijkheidsproblematiek is het mogelijk dat betrokkene ook in zijn psychisch functioneren meer dan gemiddeld afhankelijk is van de hem geboden structuur en hier zou eveneens een zekere beïnvloeding door de medeverdachte een rol kunnen hebben gespeeld. Echter, de informatie rondom de vermeende beïnvloeding door de medeverdachte is geheel en al van betrokkene zelf afkomstig en blijkt niet toetsbaar te zijn voor de onderzoekers. Er is geen gedragskundige rapportage over de medeverdachte beschikbaar en hij beroept zich grotendeels op zijn zwijgrecht. Bovendien zijn er in de aanloop naar het ten laste gelegde diverse momenten van keuze geweest waarop betrokkene had kunnen afzien van de ingeslagen weg om zijn financiële problemen op te lossen, het betreft immers volgens betrokkene niet een impulsief en ondoordacht plan.
Het is van belang bij de beoordeling van afhankelijkheid van de medeverdachte een onderscheid te maken tussen materiële en drugsgerelateerde afhankelijkheid enerzijds en de in de voorgaande ambulante rapportages veronderstelde psychologische afhankelijkheid van de medeverdachte anderzijds. Bij de drugsafhankelijkheid kan gesteld worden dat betrokkene al jaren bekend is met de effecten en gevolgen van het gebruik van diverse soorten drugs. Desondanks heeft betrokkene de drugs tot zich genomen.
Van belang bij de beoordeling van een eventuele psychologische beïnvloeding is dat betrokkene niet zwakbegaafd blijkt, hij heeft gemiddelde intellectuele vermogens. Er zijn geen aanwijzingen bij beeldvormend hersenonderzoek voor beschadigingen die zouden kunnen leiden tot een psychologische afhankelijkheid. Tevens is betrokkene in de observatieperiode allerminst afhankelijk van anderen gebleken, zodat een eerder opgevoerde beïnvloeding door de medeverdachte niet verifieerbaar bleek in het observatiemilieu. Hierbij dient overigens wel de kanttekening te worden gemaakt dat betrokkene binnen het PBC functioneerde zonder drugs en binnen een duidelijke structuur.
Dit tezamen met de mogelijk ingenomen procespositie van betrokkene, waarbij veel van zijn gedrag door hemzelf wordt verklaard uit de beïnvloeding door de medeverdachte, maakt het met de ons ter beschikking staande gegevens niet mogelijk om de ambulante rapporteurs te volgen in de redenering van doorwerking van de persoonlijkheidsaspecten in het ten laste gelegde. Voor zover betrokkene al in enige mate beïnvloed werd door zijn medeverdachte achten wij hem voldoende in staat differentiatie aan te brengen in zijn keuzes en dus ook in zijn oplossingsstrategieën. Het ten laste gelegde moet onzes inziens grotendeels gezien worden in het, meer opportunistische, kader van zijn financiële problemen en de wens die problemen snel op te lossen. Wij adviseren betrokkene dan ook volledig toerekeningsvatbaar te achten voor het tem ten laste gelegde."
Van Os en De Jonge hebben, in reactie op de conclusie van het PBC, laten weten hun adviezen ten aanzien van de toerekeningsvatbaarheid te handhaven en de redenering van het PBC niet te kunnen volgen. Met name zijn zij van mening dat het PBC ten onrechte onvoldoende rekening heeft gehouden met de borderlinekant van verdachte als belangrijke doorwerkende factor in het ten laste gelegde.
Deskundige Kruisdijk, verbonden aan het PBC, heeft ter zitting van 26 september 2013 onder meer aangegeven dat hij, tot een week voordat het rapport werd uitgebracht, op de lijn van Van Os zat, voor wat betreft de mate van toerekeningsvatbaarheid. Uiteindelijk was de conclusie, naar aanleiding van een teambespreking, echter dat het gat tussen de vastgestelde stoornis en het plegen van het delict niet te dichten was, zodat tot volledige toerekeningsvatbaarheid geadviseerd moest worden. Daarbij heeft Kruisdijk gewezen op de factoren die ook reeds in het rapport zijn beschreven. Ten slotte heeft hij aangegeven dat, wanneer de medeverdachte eveneens geobserveerd was, een andere uitkomst mogelijk was geweest, met name omdat dan wellicht de door verdachte beweerde afhankelijkheid van en beïnvloeding door de medeverdachte te verifiëren was geweest.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie gaat uit van volledige toerekeningsvatbaarheid en sluit zich daartoe aan bij het advies van het PBC. Het PBC heeft verdachte immers als enige lang en intensief kunnen volgen en observeren. De redenering van het PBC is goed te volgen en past bij het beeld van verdachte zoals dat ook uit het dossier blijkt. Verdachte heeft zich, onder invloed van middelen, en met een financiële beloning in het vooruitzicht, laten verleiden tot een waanzinnige daad. Verdachte heeft voldoende gelegenheid gehad om af te haken en is niet geheel slaafs achter [medeverdachte] aangelopen. Hij heeft op bepaalde momenten zijn eigen plan getrokken.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich eveneens aangesloten bij het advies van het PBC en heeft de rechtbank verzocht om uit te gaan van volledige toerekeningsvatbaarheid.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank overweegt op basis van alle standpunten van de deskundigen zoals hierboven weergegeven, dat zij zich, gelet op de onderbouwing, het meest kan verenigen met de adviezen van psycholoog De Jonge en psychiater Van Os.
Uitgaande van een stoornis, zoals hierboven reeds beschreven, die structureel en voortdurend invloed heeft op het functioneren op alle levensgebieden en tevens het maken van gedragskeuzes beïnvloedt, in combinatie bezien met de afhankelijkheid van drugs, waardoor de reeds als beperkt ervaren interne remmingen vrijwel geheel verdwijnen, komt de rechtbank tot de conclusie dat de vastgestelde pathologie wel degelijk ten dele heeft doorgewerkt in het handelen van verdachte. De rechtbank stelt derhalve vast dat het bewezen verklaarde aan verdachte in verminderde mate kan worden toegerekend.
De rechtbank acht verdachte strafbaar, nu ten opzichte van verdachte overigens geen strafuitsluitingsgronden aanwezig worden geacht.

Strafoplegging

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake het ten laste gelegde wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 15 jaar met aftrek van de tijd die verdachte reeds in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht. Daarbij heeft de officier van justitie aangevoerd dat moord één van de ernstigste feiten is die voorkomen in het Wetboek van Strafrecht en dat verdachte een nog jonge, vitale man, zijn leven heeft ontnomen. Bovendien blijven de nabestaanden met veel onbeantwoorde vragen achter nu onduidelijk blijft wat het motief achter de moord is geweest. Verdachte had slechts één doel voor ogen en heeft zich daarbij laten leiden door het vooruitzicht van een groot geldbedrag. De moord vond plaats op klaarlichte dag op straat en verdachte heeft daarbij risico's genomen omdat er meer mensen op straat waren. De moord heeft in het dorp Marum tot extreme gevoelens van onrust en onveiligheid geleid. De officier van justitie heeft voorts rekening gehouden met het strafblad van verdachte, met het feit dat verdachte volledige openheid van zaken heeft gegeven en met het feit dat hij spijt heeft betuigd. Tot slot heeft de officier van justitie het ad-informandum gevoegde feit meegenomen in haar strafeis.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft gepleit voor een gevangenisstraf voor de duur van 12 jaar. Daarbij heeft zij gewezen op de rol die medeverdachte [medeverdachte] heeft gespeeld in het geheel. Hoewel verdachte volledig zijn verantwoordelijkheid neemt voor de dood van [slachtoffer], zou hij het feit nooit hebben gepleegd zonder dat [medeverdachte] intrede had gedaan in zijn leven. Toen hij [medeverdachte] leerde kennen zat hij al diep in de financiële problemen. Om wat bij te kunnen verdienen, verrichtte hij allerlei klusjes voor [medeverdachte], die soms ook een dubieus karakter hadden. Toen verdachtes uitkering werd stopgezet omdat hij als uitlener van een groot geldbedrag te boek stond, in werkelijkheid een lening van [medeverdachte] aan een ander, raakte hij nog dieper in de problemen. Op dat moment kwam [medeverdachte] langs met een voorstel voor een klus waarmee hij een groot deel van zijn problemen kon oplossen. Verdachte wilde in eerste instantie niet meewerken aan het plan, maar nadat [medeverdachte] vele malen op hem had ingepraat, daarbij steeds hamerende op het feit dat de man die dood moest zijn vrouw ernstig mishandelde, ging hij uiteindelijk toch overstag, mede door de grote financiële vergoeding die er tegenover stond. [medeverdachte] had alles al voorbereid.
De rechtbank dient bij de bepaling van de straf rekening te houden met de geschetste omstandigheden waaronder verdachte zich uiteindelijk heeft laten manipuleren door [medeverdachte] om de moord te plegen. Voorts dient ook de houding van verdachte te worden meegewogen in de op te leggen straf. Verdachte heeft zichzelf aangegeven en hij heeft het erg zwaar met het feit dat hij [slachtoffer] om het leven heeft gebracht. De raadsvrouw heeft tot slot aangegeven dat het ad-informandum gevoegde feit kan worden meegenomen bij de bepaling van de straf.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek op de terechtzitting, het aangaande zijn persoon opgemaakte reclasseringsrapport, en de overige rapportages aangaande de persoon van verdachte, alsmede de vordering van de officier van justitie, het uittreksel uit de justitiële documentatie betreffende verdachte en het ad-informandum gevoegde feit.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het medeplegen van moord, één van de meest ernstige feiten die ons Wetboek van Strafrecht kent. Verdachte heeft op de vroege morgen van 10 juli 2012 de volop in het leven staande [slachtoffer] doodgeschoten. Verdachte heeft [slachtoffer] in koelen bloede geliquideerd na weken van voorbereiding. Daarmee heeft hij het meest kostbare bezit en het hoogst beschermde rechtsgoed, het leven, aan een voor hem onbekende persoon ontnomen. Door verdachtes handelen blijven de familie en overige nabestaanden van het slachtoffer achter met een groot gemis en veel verdriet. Dit is door enkelen van hen ter zitting verwoord. Bij hen bestaat ook veel onbegrip en onduidelijkheid over het motief van de moord, waardoor verwerking van het verlies van hun dierbare verder wordt bemoeilijkt. Niet alleen de directe naasten van het slachtoffer, maar ook het dorp Marum en de rechtsorde zijn ernstig geschokt door dit feit. Verdachte heeft het belang van het oplossen van zijn financieel penibele situatie boven het leven van een mens gesteld. De rechtbank rekent dit alles verdachte zwaar aan.
Verdachte zegt te zijn gedreven tot zijn daad door medeverdachte [medeverdachte] die misbruik heeft gemaakt van de situatie waarin verdachte zat, zowel financieel als psychisch. De rechtbank heeft geoordeeld dat verdachte verminderd toerekeningsvatbaar moet worden geacht en zal daarmee rekening houden bij de op te leggen straf. Verdachte heeft zichzelf bij de politie aangegeven als de dader van de moord en volop medewerking verleend aan het onderzoek. Hij neemt de verantwoordelijkheid voor zijn daad en accepteert dat hij daarvoor een straf zal krijgen. Tot slot heeft hij ondubbelzinnig spijt betuigd ten overstaan van de nabestaanden van het slachtoffer. Ook deze omstandigheden weegt de rechtbank mee bij de op te leggen straf.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat slechts een langdurige gevangenisstraf recht doet aan de aard en ernst van het feit. Ondanks het feit dat de officier van justitie bij haar eis is uitgegaan van volledige toerekeningsvatbaarheid en de rechtbank verdachte verminderd toerekeningsvatbaar acht voor het bewezen verklaarde, acht de rechtbank de eis van de officier van justitie een passende straf. De door de raadsvrouw voorgestelde strafduur acht de rechtbank onvoldoende recht doen aan de ernst van het feit.

Beslag

De officier van justitie heeft geconcludeerd tot teruggave van de onder verdachte in beslag genomen TomTom met oplader. De raadsvrouw heeft zich niet uitgelaten over het beslag.
De rechtbank is van oordeel dat de TomTom voornoemd moet worden teruggegeven aan verdachte.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 47 en 289 van het Wetboek van Strafrecht.

BESLISSING

De rechtbank:
Verklaart het ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen zoals hiervoor is aangegeven, te kwalificeren als voormeld en verklaart het bewezen verklaarde strafbaar.
Verklaart verdachte voor het bewezen verklaarde strafbaar.
Verklaart het meer of anders ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte voor het bewezen en strafbaar verklaarde tot:

een gevangenisstraf voor de duur van 15 jaren.

Beveelt dat bij de tenuitvoerlegging van deze straf de tijd die veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, in mindering zal worden gebracht tenzij die tijd op een andere straf in mindering is gebracht.
Gelast de teruggave aan verdachte van een TomTom inclusief oplader.
Dit vonnis is aldus gewezen door mrs. F. de Jong, voorzitter, L.M.E. Kiezebrink en P.H.M. Smeets, rechters, in tegenwoordigheid van mr. A.J. van Baren als griffier en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 24 oktober 2013.