ECLI:NL:RBNNE:2013:6456

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
21 juni 2013
Publicatiedatum
24 oktober 2013
Zaaknummer
C18/140905/ KG ZA 13-131
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tenuitvoerlegging van Duitse Grundschuld en de toepassing van Nederlandse hypotheekrecht

In deze zaak, die voor de Rechtbank Noord-Nederland werd behandeld, heeft eiser [A] een kort geding aangespannen tegen de Oldenburgische Landesbank AG. De procedure betreft de tenuitvoerlegging van een Duitse notariële akte, waarin een Grundschuld is gevestigd. Deze akte is opgemaakt op 12 januari 2006 en betreft een schuld van € 250.000,00 die [A] aan de bank verschuldigd is. De bank heeft executiemaatregelen in Nederland genomen, nadat de executoriale verkoop van de onroerende zaak in Duitsland niet tot volledige voldoening had geleid. Eiser verzoekt de rechtbank om het gelegde executoriale beslag op te heffen en de bank te veroordelen in de kosten van de procedure.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de Duitse Grundschuld wezenlijk verschilt van een Nederlandse hypotheek. De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat de jurisprudentie van de Hoge Raad over hypotheekrechten niet zonder meer van toepassing is op de Duitse Grundschuld. De voorzieningenrechter heeft de strikte uitleg van de openbare ordeclausule in het EEX-Vo benadrukt en geconcludeerd dat er onvoldoende gronden zijn om de tenuitvoerlegging van de Duitse akte te schorsen. De vorderingen van [A] zijn afgewezen, en hij is veroordeeld in de proceskosten van de bank, die zijn begroot op € 1.405,00. Het vonnis is uitgesproken op 21 juni 2013.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling privaatrecht
Zittingsplaats Groningen
zaaknummer / rolnummer: C/18/140905 / KG ZA 13-131
Vonnis in kort geding van 21 juni 2013
in de zaak van
[A],
wonende te[woonplaats],
eiser,
advocaat mr. G.B. de Jong,
tegen
de vennootschap naar Duits recht
OLDENBURGISCHE LANDESBANK AG,
gevestigd te Oldenburg,
gedaagde,
advocaat mr. B.M.B. Gruppen.
Partijen zullen hierna [A] en de bank genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding;
  • de mondelinge behandeling d.d. 4 juni 2013 waar partijen niet zijn verschenen maar zich deugdelijk hebben doen vertegenwoordigen door respectievelijk mr. E.J. Luursema, kantoorgenoot van mr. De Jong, en mr. Gruppen;
  • de pleitnota van [A];
  • de pleitnota van de bank.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Bij beschikking d.d. 24 juli 2012 van de voorzieningenrechter van de rechtbank Groningen is verlof verleend tot tenuitvoerlegging van de tussen partijen opgemaakte authentieke akte d.d. 12 januari 2006.
De akte is ten overstaan van notaris Karl-Hermann Kruse te Salzbergen (BRD) getekend door [A] als schuldenaar en de bank als schuldeiser. Deze akte betreft een zogenaamde "
Bestellung einer Buchgrundschuld mit Übernahme der persönlichen Haftung und mit Unterwerfung unter die sofortige Zwangsvollstreckung". In die akte heeft [A] bevestigd dat hij een schuld ten bedrage van € 250.000,00 heeft aan de bank en daarin is tussen partijen overeengekomen dat tot zekerheid van deze vordering inschrijving daarvan plaatsvindt in de Duitse openbare registers ter zake van onroerende zaken. Tevens werd in de akte bevestigd, dat de notariële akte een executoriale titel oplevert ter zake van de betaling van een geldbedrag ter grootte van de Grundschuld ad € 250.000,00 te vermeerderen met de contractuele rente, waarvoor niet slechts voormelde onroerende
zaak kan worden uitgewonnen, maar executiemaatregelen kunnen worden ingezet
jegens het gehele vermogen van schuldenaar [A] (artikel VI).
2.2.
Aan de notariële akte is gehecht een schriftelijke bevestiging, dat de inschrijving in het Grundbuch op 13 januari 2010 werd doorgehaald naar aanleiding van de executoriale
verkoop van de in de akte vermelde onroerende zaak. Deze executoriale verkoop van de onroerende zaak in Duitsland heeft niet geleid tot een volledige voldoening van hetgeen eiser [A] aan gedaagde, de Oldenburgische Landesbank, verschuldigd was.
De bank heeft vervolgens executiemaatregelen in Nederland voortgezet, aangezien [A] inmiddels naar Nederland was verhuisd.
2.3. Het verlof tot tenuitvoerlegging d.d. 24 juni 2012 van de voorzieningenrechter van de rechtbank Groningen is tezamen met de voornoemde authentieke akte bij exploot d.d. 22 augustus 2012 aan [A] betekend en daarbij is bevel gedaan de vordering van de bank van in totaal € 67.729,36 te voldoen.
Bij exploot d.d. 25 februari 2013 is uit kracht van de genoemde beschikking d.d. 24 juli 2012 ten laste van [A] executoriaal beslag gelegd onder de Sociale Verzekeringsbank te Groningen op de vorderingen die de geëxecuteerde [A] op de derde beslagene heeft of uit de ten tijde van het beslag reeds bestaande rechtsverhouding rechtstreeks zal verkrijgen.

3.Het geschil

3.1.
De vordering van [A] strekt ertoe:
1. het gelegde executoriale beslag onder de uitkeringsinstantie op te heffen;
2. de bank te veroordelen in de kosten van deze procedure.
3.2.
De bank heeft verweer gevoerd.

4.De beoordeling

Niet-ontvankelijkheid

4.1.
Het meest verstrekkend verweer van de bank is dat indien [A] zich
tegen de executie van de Duitse titel in Nederland had willen verzetten, dan had hij
op de voet van het bepaalde in de EEX-Verordening (EEX-Vo) en meer in het bijzonder artikel 43 en volgende EEX-Vo het aldaar beschreven rechtsmiddel moeten aanwenden.
Voor zover de bank daarmee heeft willen betogen dat [A] bij gebreke van het instellen van een rechtsmiddel niet kan worden ontvangen in de onderhavige vordering, overweegt de voorzieningenrechter het volgende.
4.2. In artikel 45 EEX-Vo is bepaald dat de verklaring van uitvoerbaarheid door het gerecht dat oordeelt over een rechtsmiddel, slechts wordt geweigerd of ingetrokken op een van de in de artikelen 34 en 35 genoemde gronden.
In het onderhavige geval zou slechts de in artikel 34 lid 1 EEX-Vo vermelde grond (
de beslissing is kennelijk strijdig met de openbare orde van de aangezochte staat) mogelijk van toepassing zijn.
Uit de jurisprudentie aangaande de bedoelde weigeringsgrond in de zin van artikel 34 EEX-Vo blijkt dat dit artikel strikt moet worden uitgelegd, omdat het de verwezenlijking van een van de fundamentele doelstellingen van de EEX-Vo (te weten het vrij verkeer van vonnissen) belemmert. Met betrekking tot de openbare-ordeclausule blijkt uit de jurisprudentie dat deze slechts in uitzonderlijke gevallen mag worden gehanteerd. De openbare orde kan blijkens die jurisprudentie slechts tot toepassing komen '
indien de erkenning of de tenuitvoerlegging van de in een andere verdragsluitende Staat gegeven beslissing op onaanvaardbare wijze zou botsen met de rechtsorde van de aangezochte staat, doordat inbreuk op een fundamenteel beginsel zou worden gemaakt'. Die inbreuk bestaat '
in kennelijke schending van een rechtsregel die in de rechtsorde van de aangezochte staat als essentieel wordt beschouwd, of van een in die rechtsorde als fundamenteel erkend recht'. (vgl. Hof van Justitie van de EG/EU d.d. 11 mei 2000, NJ 2003/626 en 627).
Ten aanzien van de tenuitvoerlegging van buitenlandse authentieke akten is in
artikel 57, lid 1, tweede zin, EEX-Vo - voor zover thans van belang - bepaald dat de verklaring van uitvoerbaarheid slechts wordt ingetrokken indien de tenuitvoerlegging van de authentieke akte kennelijk strijdig is met de openbare orde van de aangezochte lidstaat.
Gelet op de identieke bewoordingen van de openbare orde-clausule komt het de voorzieningenrechter voor dat de vorenvermelde jurisprudentie met betrekking tot de tenuitvoerlegging van buitenlandse vonnissen evenzeer van toepassing is op de tenuitvoerlegging van buitenlandse authentieke akten.
4.3.
Gelet op de zeer strikte uitleg van het begrip openbare orde is in de onderhavige kwestie onvoldoende gesteld en gebleken dat van kennelijke schending daarvan sprake is.
Het kan [A] naar het oordeel van de voorzieningenrechter dan ook niet worden tegengeworpen dat hij geen gebruik heeft gemaakt van het hem ten dienste staande rechtsmiddel als bedoeld in artikel 57 jo artikelen 43 en 44 EEX-Vo.
[A] kan derhalve worden ontvangen in de onderhavige vordering.
Inhoudelijk
4.4.
Aan de onderhavige vordering heeft [A] het volgende ten grondslag gelegd. De Duitse notariële akte betreft naar zijn stelling een akte ter zake van een hypothecaire geldlening. [A] heeft gesteld dat de Duitse akte, evenals een Nederlandse hypotheekakte geen executoriale titel oplevert ter zake van een
restschuld na executoriale verkoop van de onroerende zaak waarop het recht van
hypotheek werd gevestigd en heeft daartoe verwezen naar jurisprudentie van de Hoge Raad (bijv. Hoge Raad 30 november 2012, LJN BY4889).
4.5.
De voorzieningenrechter is - met name gelet op de bewoordingen van de litigieuze authentieke akte - van oordeel dat voldoende aannemelijk is geworden dat de Duitse 'Grundschuld' een abstract en zelfstandig recht betreft dat als onafhankelijk recht kan worden uitgewonnen én overgedragen en derhalve niet accessoir is aan een onroerende zaak. Voldoende aannemelijk is dan ook dat een 'Grundschuld' wezenlijk iets anders is dan een hypotheekschuld en dat de akte waarin de 'Grundschuld' wordt gevestigd niet hetzelfde is als een Nederlandse hypotheekakte.
4.6. Het vorenstaande brengt met zich dat de jurisprudentie van de Hoge Raad niet zonder meer kan worden toegepast op de tenuitvoerlegging van de onderhavige Duitse akte.
4.7.
Voor het overige is onvoldoende gebleken dat grond bestaat voor schorsing van de tenuitvoerlegging van de Duitse akte, zodat de gevraagde voorziening wordt afgewezen.
4.8.
[A] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van de bank worden begroot op:
- griffierecht €  589,00
- salaris advocaat
816,00
Totaal €  1.405,00

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
wijst de vorderingen af;
5.2.
veroordeelt [A] in de proceskosten, aan de zijde van de bank tot op heden begroot op € 1.405,00;
5.3.
verklaart dit vonnis wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. J. de Vroome en in het openbaar uitgesproken op
21 juni 2013. [1]

Voetnoten

1.type: js