ECLI:NL:RBNNE:2013:6605

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
1 november 2013
Publicatiedatum
1 november 2013
Zaaknummer
C18/143949/KG ZA 13-302
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
  • W.J.A.M. Dijkers
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Opheffing van conservatoir beslag in boedelverdelingsprocedure tussen voormalige echtelieden

In deze zaak, die zich afspeelt in het kader van een boedelverdelingsprocedure tussen voormalige echtelieden, hebben eisers een kort geding aangespannen met als doel het opheffen van een conservatoir beslag dat op 15 maart 2006 door gedaagde is gelegd op onroerende zaken. De hoofdzaak betreft een langdurige procedure over de verdeling van de huwelijksgemeenschap, die in twee fasen is doorlopen. In de eerste fase werd op 8 maart 2006 een notaris benoemd om de verdeling te bewerkstelligen, maar deze verdeling is nooit gerealiseerd. De tweede fase begon met een dagvaarding van de voormalige echtgenote van gedaagde op 27 maart 2008, wat leidde tot een vonnis van 25 april 2012 en een eindarrest van het Gerechtshof te Leeuwarden op 27 augustus 2013, waarin gedaagde werd veroordeeld tot betaling aan Janke Bos.

Eisers, die de huidige eigenaren zijn van de onroerende zaken, stellen dat het beslag van rechtswege is vervallen omdat gedaagde geen bodemprocedure heeft aangespannen. Gedaagde voert verweer en stelt dat eisers rauwelijks zijn gedagvaard en dat het beslag nog steeds van kracht is. De voorzieningenrechter oordeelt dat de dagvaarding niet rauwelijks was en dat eisers ontvankelijk zijn in hun vordering. Het spoedeisend belang van eisers wordt erkend, gezien hun wens om de onroerende zaken te verdelen.

De voorzieningenrechter beslist uiteindelijk dat het beslag zal worden opgeheven, tenzij gedaagde tijdig cassatie instelt tegen het arrest van het Gerechtshof. Tevens wordt een dwangsom opgelegd voor het geval gedaagde niet aan de opheffing voldoet. De proceskosten worden gecompenseerd, wat betekent dat iedere partij zijn eigen kosten draagt. Dit vonnis is uitgesproken op 1 november 2013 door mr. W.J.A.M. Dijkers.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling privaatrecht
Zittingsplaats Groningen
zaaknummer / rolnummer: C/18/143949 / KG ZA 13-302
Vonnis in kort geding van 1 november 2013
in de zaak van

1.[A],

wonende te [… 1],
2.
[B],
wonende te [… 1],
3.
[C],
wonende te [… 1],
eisers,
advocaat mr. G.B. de Jong,
tegen
[D],
wonende te [… 1],
gedaagde,
advocaat mr. E. Henkelman.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding;
  • de mondelinge behandeling d.d. 24 oktober 2013;
  • de pleitnota van gedaagde.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Eisers zijn eigenaren van twee onroerende zaken, te weten een perceel (voorheen een woning annex winkelpand) aan de [adres] te [plaatsnaam] en een woning aan de [adres] te [plaatsnaam]. De woning en winkelpand aan de [adres] is in december 2007 afgebrand en is thans een bouwkavel.
2.2.
Tussen[E] en gedaagde is bij vonnis d.d. 7 september 1993 de echtscheiding uitgesproken. Vervolgens is tussen beiden een langdurige procedure gevoerd, met name betreffende de boedelscheiding.
2.3.
Bij eindvonnis van 8 maart 2006 van de rechtbank Groningen, gewezen tussen[E] en gedaagde, is notaris mr. J.A. Nielsen benoemd tot notaris om een verdeling van de huwelijksgemeenschap te bewerkstelligen.
2.4.
Bij exploot van 15 maart 2006 is door (thans:) gedaagde - onder verwijzing naar de boedelscheidingsprocedure en de door gedaagde veronderstelde feitelijke overbedeling van[E] - conservatoir beslag gelegd op de hiervoor onder 2.1. genoemde onroerende zaken. De betreffende onroerende zaken waren op dat moment nog in eigendom bij de moeder van eisers,[E].
2.5.
Partijen hebben geen overeenstemming bereikt bij de notaris terzake van de
verdeling van de huwelijksgemeenschap.
Met het oog daarop heeft[E] bij dagvaarding van 27 maart 2008 een verdelingsprocedure aanhangig gemaakt bij deze rechtbank. Dit heeft geleid tot het vonnis d.d. 25 april 2012 van deze rechtbank en heeft na hoger beroep geresulteerd in het eindarrest d.d. 27 augustus 2013 van het Gerechtshof te Leeuwarden. Bij dit eindarrest is gedaagde veroordeeld een bedrag te voldoen aan[E].
2.6.
Aan de raadsman van gedaagde is bij brief d.d. 19 september 2013 van de zijde van eisers verzocht over te gaan tot opheffing van het beslag.
Tot op heden heeft gedaagde niet aan dat verzoek voldaan.

3.Het geschil

3.1.
De vordering van eisers strekt - na vermindering van de eis - tot opheffing van het op 15 maart 2006 gelegde conservatoire beslag op de voornoemde onroerende zaken binnen twee dagen na betekening van dit vonnis, op straffe van een dwangsom van € 10.000,00 voor iedere dag dat gedaagde daarin nalatig zal zijn, kosten rechtens.
3.2. Aan de vordering is onder meer het volgende ten grondslag gelegd.
3.2.1.
In verband met het conservatoire beslag van 15 maart 2006 had gedaagde (tijdig) een bodemprocedure aanhangig moeten maken bij deze rechtbank. Deze bodemprocedure is
nimmer aanhangig gemaakt. Op grond daarvan zijn eisers — die onroerende zaken geleverd
hebben gekregen met het conservatoire beslag — van oordeel dat het beslag van rechtswege
is komen te vervallen.
3.2.2.
Eisers zijn van oordeel dat ten gevolge van het vonnis d.d. 8 maart 2006 daardoor geen conservatoir kan blijven kleven aan deze onroerende zaken. Er is geen bodemprocedure (tijdig) begonnen van de zijde van gedaagde.
3.2.3.
Bij eindarrest d.d. 27 augustus 2013 is gedaagde veroordeeld een bedrag te voldoen aan[E].
Ook op grond hiervan dient het beslag te vervallen nu gedaagde geen vordering (meer) heeft
op[E].
3.2.4.
Eisers hebben een spoedeisend belang aangezien eisers in onderling overleg willen komen tot een verdeling van onroerende zaken. Eén van de eisers is woonachtig in de woning aan de [adres] en wenst deze over te nemen van de andere eisers. De onroerende zaak aan de [adres] dient op korte termijn te worden verkocht.
3.3.
Gedaagde heeft verweer gevoerd.
3.4.
Gedaagde heeft daartoe onder meer het volgende aangevoerd.
3.4.1.
Gedaagde is door eisers rauwelijks in deze procedure betrokken. Bij brief van 19 september 2013 heeft de raadsman van eisers aan gedaagde aangegeven dat het beslag dient te worden opgeheven, waarbij een termijn van veertien dagen is gegeven. Bij brief van 19 september 2013 heeft gedaagde aangegeven dat hij met een voorstel zou komen.
Binnen de door eisers gestelde termijn, reeds op 24 september 2013, hebben eisers gevraagd om verhinderdata voor een kort geding. De datumbepaling heeft eerst op 10 oktober 2013 plaatsgehad.
Door binnen de eigen gestelde termijn rauwelijks tot dagvaarden van de wederpartij over te gaan worden door gedaagde nodeloos kosten gemaakt, kosten waarvoor eisers aansprakelijk zijn. Het kan immers niet zo zijn dat indien een termijn wordt gesteld, binnen deze termijn tot het dagvaarden wordt overgegaan.
3.4.2.
De vordering van eisers ligt daarnaast voor afwijzing gereed. De panden aan de [adres] te [plaatsnaam] en de [adres] te [plaatsnaam] zijn weliswaar aan eisers geleverd, doch in de akte is expliciet opgenomen dat op beide panden beslagen rusten.
Het vorenstaande betekent dat[E] de panden onder last van beslag aan eisers heeft geleverd. Eisers kunnen derhalve niet ontvangen worden in de voorliggende
vordering, omdat niemand meer recht op een ander kan overdragen dan hij zelf heeft. Simpel gezegd, het recht dat men overdraagt op een ander gaat over met alle beperkingen die er eventueel op rusten.
3.4.3.
Zou de rechtbank eisers in dezen ontvankelijk achten, dan dient te gelden
dat er geen sprake is van spoedeisend belang.
Het voorliggende beslag rust inmiddels sinds 2006 op de panden. Gedaagde merkt op dat eisers zijn overgegaan tot dagvaarden terwijl partijen nog in overleg waren, althans gedagvaard is binnen een daartoe door eisers gestelde termijn.
Dat eisers hierbij aangeven dat feitelijk tot opheffing van het beslag dient te worden gekomen omdat één van hen de woning wenst over te nemen, maakt zulks niet anders.
Desgewenst kan ter zake uiteraard een bodemprocedure worden gevoerd. Gedaagde merkt verder op dat, indien men tot verkoop van de bouwkavel (het pand dat is afgebrand aan de [adres] te [plaatsnaam]) wenst over te gaan, het conservatoir beslag uiteraard kan worden opgeheven op het moment dat[E], ten laste van wie beslag is gelegd, een bedrag groot € 12.211,21 aan gedaagde betaalbaar stelt.

4.De beoordeling

Rauwelijkse dagvaarding

4.1.
Gedaagde heeft aangevoerd dat de raadsman van eisers bij brief d.d. 19 september 2013 gedaagde heeft verzocht het in geding zijnde beslag op te heffen binnen een termijn van veertien dagen en dat binnen deze termijn, te weten op 24 september 2013, is verzocht om verhinderdata voor een kort geding. Hieruit heeft gedaagde geconcludeerd dat eisers gedaagde rauwelijks hebben gedagvaard.
4.2.
Gelet op de overgelegde stukken is gebleken dat de onderhavige dagvaarding bij exploot d.d. 16 oktober 2013 is uitgebracht.
Gelet op de dagvaardingsdatum alsmede gelet op de omstandigheid dat eerst op 10 oktober 2013 een datum voor dit kort geding aan de voorzieningenrechter is verzocht, hebben eisers de bij brief d.d. 19 september 2013 vermelde termijn afgewacht alvorens stappen te ondernemen om dit kort geding aanhangig te maken.
Op grond daarvan kan niet worden geoordeeld dat gedaagde rauwelijks is gedagvaard, zodat dit verweer wordt verworpen.
Ontvankelijkheid
4.3.
De omstandigheid dat eisers de in geding zijnde onroerende zaken in eigendom hebben verkregen, waarbij zij hebben aanvaard dat het daarop gelegde beslag bleef gehandhaafd, brengt niet mee dat eisers geen opheffing van dit beslag kunnen vorderen en reeds daarom niet kunnen worden ontvangen in hun vordering. Juist vanwege het op hun zaken liggende beslag zijn eisers belanghebbend in dezen, de voormalige eigenares[E] niet meer. Ook dit verweer van gedaagde wordt derhalve verworpen.
Spoedeisend belang
4.4.
Het spoedeisend belang bij de gevraagde voorziening is met de aard van het gevorderde gegeven.
Inhoudelijk
4.5.
Bij verzoekschrift van 8 maart 2006 heeft gedaagde verzocht om verlof tot het leggen van conservatoir beslag op de onroerende zaken aan de [adres] te [plaatsnaam] en aan de [adres] te [plaatsnaam], die op dat moment nog eigendom waren van de moeder van eisers,[E]. Dit ter verzekering van de door gedaagde gepretendeerde vordering wegens overbedeling op[E]. In het verzoekschrift is vermeld dat over de boedelscheiding een procedure bij de rechtbank te Groningen aanhangig was onder zaaknummer 51637/HA ZA 01-308.
Na verlofverlening is bij exploot van 15 maart 2006 door gedaagde conservatoir beslag gelegd op de onroerende zaken.
4.6.
Bij eindvonnis van 8 maart 2006 van de rechtbank Groningen, gewezen tussen[E] en gedaagde, is notaris mr. J.A. Nielsen benoemd tot notaris om een verdeling van de huwelijksgemeenschap te bewerkstelligen.
4.7.
Janke Bos en gedaagde hebben geen overeenstemming bereikt bij de notaris terzake van de verdeling van de huwelijksgemeenschap.
Met het oog daarop heeft[E] bij dagvaarding van 27 maart 2008 een verdelingsprocedure aanhangig gemaakt bij deze rechtbank. Dit heeft geleid tot het vonnis d.d. 25 april 2012 van deze rechtbank en heeft na hoger beroep geresulteerd in het eindarrest d.d. 27 augustus 2013 van het Gerechtshof te Leeuwarden. Bij dit eindarrest is gedaagde veroordeeld een bedrag te voldoen aan[E].
4.8.
Gelet op de geschetste gang van zaken geldt ten aanzien van het ten laste van[E] gelegde beslag als "hoofdzaak" de tussen[E] en gedaagde gevoerde boedelscheidingsprocedure, welke in twee fasen is verlopen.
Bij vonnis d.d. 8 maart 2006 is die procedure niet geëindigd nu daarbij een notaris is benoemd om een verdeling van de huwelijksgemeenschap te bewerkstelligen.
Na dat vonnis is het gelegde beslag niet opgeheven en evenmin is gebleken dat dit beslag om enigerlei reden van rechtswege is komen te vervallen.
4.9.
De boedelverdelingsprocedure tussen[E] en gedaagde, na enige tijd stil te hebben gelegen, een vervolg gekregen met de dagvaarding van 27 maart 2008 van de zijde van[E] jegens gedaagde.
Uit de overgelegde stukken is gebleken dat die verdelingsprocedure heeft geleid tot het arrest d.d. 27 augustus 2013 van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. Nu de cassatietermijn dienaangaande nog niet is verstreken en gedaagde naar zijn zeggen in beraad heeft of hij cassatie zal instellen, is het zojuist genoemde arrest nog niet in kracht van gewijsde gegaan.
4.10.
Ingevolge artikel 704 lid 2, eerste zin, Rv vervalt het beslag van rechtswege indien de eis in de hoofdzaak wordt afgewezen en deze afwijzing in kracht van gewijsde is gegaan.
Bij arrest d.d. 27 augustus 2013 is de aan het hierbedoelde beslag ten grondslag gelegde vordering van gedaagde op[E] niet toegewezen, doch is gedaagde veroordeeld een bedrag aan[E] te voldoen.
Nu dit arrest echter nog niet in kracht van gewijsde is gegaan is het in geding zijnde beslag, mede gelet op artikel 704 lid 2 Rv, (nog) niet van rechtswege vervallen.
4.11.
Nu verder geen inhoudelijk bezwaar is opgeworpen tegen de opheffing van het gelegde beslag, ziet de voorzieningenrechter in de gegeven omstandigheden aanleiding reeds op voorhand gedaagde te veroordelen tot het (doen) opheffen van dat beslag, onder de voorwaarde dat niet binnen de daarvoor gegeven termijn cassatie tegen het arrest d.d. 27 augustus 2013 van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden wordt ingesteld.
4.12.
Gelet op de formulering van het dictum bestaat aanleiding daaraan een dwangsom te verbinden, die zal worden beperkt en gemaximeerd.
4.13.
Gelet op familierechtelijke aard van het geschil tussen partijen zullen de proceskosten tussen hen worden gecompenseerd, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
heft op het op 15 maart 2006 ten laste van[E] op de onroerende zaken aan de [adres] te [plaatsnaam] en aan de [adres] te [plaatsnaam] gelegde beslag per einde van de cassatietermijn betreffende het tussen[E] en gedaagde gewezen arrest d.d. 27 augustus 2013 van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, tenzij door (thans:) gedaagde tijdig cassatie is ingesteld;
5.2.
veroordeelt gedaagde om aan eisers een dwangsom te betalen van € 1.000,00 voor iedere dag dat hij niet aan de in 5.1. uitgesproken veroordeling voldoet, tot een maximum van € 20.000,00 is bereikt;
5.3.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
5.4.
compenseert de kosten van deze procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
5.5.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. W.J.A.M. Dijkers en in het openbaar uitgesproken op 1 november 2013. [1]

Voetnoten

1.type: js