ECLI:NL:RBNNE:2013:6768

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
7 november 2013
Publicatiedatum
7 november 2013
Zaaknummer
18/830521-12
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering ontneming wederrechtelijk verkregen voordeel na medeplegen van moord

Op 7 november 2013 heeft de Rechtbank Noord-Nederland, afdeling Strafrecht, te Groningen uitspraak gedaan in de zaak met parketnummer 18/830521-12. Deze uitspraak betreft een vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel naar aanleiding van het medeplegen van moord. De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie, die op 15 augustus 2013 was ingediend, toegewezen. De officier van justitie vorderde dat de rechtbank het bedrag van € 15.000,-- zou vaststellen als het wederrechtelijk verkregen voordeel dat de veroordeelde had genoten uit de gepleegde moord. Tijdens de zittingen op 26 augustus, 26 september en 10 oktober 2013 is het bewijs besproken, waaronder verklaringen van medeverdachten die stelden dat de veroordeelde en een medeverdachte ieder € 15.000,-- hadden ontvangen voor hun rol in de moord.

De verdediging voerde aan dat er geen basis was voor ontneming, aangezien de veroordeelde had gepleit voor vrijspraak in de strafzaak. Subsidiair werd gesteld dat ontneming alleen mogelijk is na een veroordeling. De rechtbank heeft echter vastgesteld dat de veroordeelde, die eerder was veroordeeld voor het medeplegen van moord, daadwerkelijk € 15.000,-- had ontvangen. De rechtbank baseerde haar oordeel op de bewijsmiddelen uit de onderliggende strafzaak en concludeerde dat het wederrechtelijk verkregen voordeel inderdaad € 15.000,-- bedroeg.

De rechtbank heeft vervolgens de verplichting opgelegd aan de veroordeelde om dit bedrag aan de staat te betalen ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel. De beslissing is genomen door een meervoudige kamer, bestaande uit de voorzitter en twee rechters, en is openbaar uitgesproken op de zitting van 7 november 2013.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling Strafrecht
Locatie Groningen
parketnummer 18/830521-12 (vordering ontneming wederrechtelijk verkregen voordeel)
raadsman: mr. E. van der Meer
vonnis van de meervoudige kamer voor behandeling van strafzaken d.d. 7 november 2013 op een vordering van de officier van justitie als bedoeld in artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht
in de zaak tegen

[verdachte],

geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats],
wonende te [adres],
thans preventief gedetineerd in de P.I. Leeuwarden, Holstmeerweg 7 te Leeuwarden.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van
26 augustus 2013, 26 september 2013 en 10 oktober 2013.

Vordering van de officier van justitie

De officier van justitie heeft op 15 augustus 2013 schriftelijk gevorderd dat de rechtbank het bedrag zal vaststellen waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel als bedoeld in artikel 36e, vijfde lid, van het Wetboek van Strafrecht, wordt geschat en dat de rechtbank aan voornoemde veroordeelde de verplichting zal opleggen tot betaling aan de staat van een bedrag van € 15.000,-- ter ontneming van het uit het in de zaak met parketnummer 18/830521-12 voortvloeiende, wederrechtelijk verkregen voordeel. Ter terechtzitting van 26 september 2013 heeft de officier van justitie aangevoerd dat aannemelijk is geworden dat veroordeelde geld heeft verdiend aan de moord. Volgens medeveroordeelde [medeverdachte] hebben zowel hij als veroordeelde ieder € 15.000,-- ontvangen voor de moord.

Standpunt van de verdediging

Door de raadsman van veroordeelde is aangevoerd dat er geen plaats is voor een ontneming nu hij voor vrijspraak heeft gepleit in de strafzaak. Subsidiair is naar voren gebracht dat ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel enkel mogelijk is indien de rechtbank tot een veroordeling mocht komen en is het bedrag niet betwist.

Beoordeling

De rechtbank baseert de schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel op de in het vonnis van de onderliggende strafzaak opgenomen en uitgewerkte bewijsmiddelen, aangevuld met het volgende:
Processen-verbaal d.d. 30 augustus 2012, opgenomen vanaf pagina 2491 en 2498 van dossiernummer 2012068332 d.d. 1 juli 2013, inhoudende de verklaringen van [medeverdachte], zakelijk samengevat en weergegeven:
[verdachte] had een klus voor mij waarmee ik geld kon verdienen. De klus zou mij eerst 20.000 euro opleveren en tien voor [verdachte]. Omdat [verdachte] is meegegaan met de auto werd het 15.000 euro. Daarna ging benzinegeld en dergelijke er nog af. Na vijf dagen tot een week na de moord kwam [verdachte] bij mij langs en toen gaf hij mij de helft van het geld. Dat was 14.700 euro volgens mij, want er moest dit en dat nog af.
De rechtbank heeft veroordeelde bij vonnis van 24 oktober 2013 in de zaak met parketnummer 18/830521-12 veroordeeld ter zake het medeplegen van moord en diefstal in vereniging.
Uit de inhoud van de in het onderliggende vonnis in de strafzaak genoemde bewijsmiddelen heeft de rechtbank afgeleid dat veroordeelde als medepleger van de moord kan worden aangemerkt. Uit het hierboven opgenomen bewijsmiddel leidt de rechtbank af dat het aannemelijk is geworden dat veroordeelde € 15.000,-- heeft ontvangen voor het plegen van de moord.
De rechtbank komt daarom tot het oordeel dat veroordeelde door middel van het begaan van het feit (het medeplegen van moord) een voordeel als bedoeld in artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht heeft genoten en dat dit voordeel moet worden geschat op € 15.000,--. De rechtbank zal dit bedrag ook vaststellen.

Toepassing van de wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht.

Beslissing

Stelt het bedrag waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat vast op € 15.000,--.
Legt [verdachte] voornoemd de verplichting op tot betaling van een geldbedrag van € 15.000,-- (zegge: vijftienduizend euro) aan de staat ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel.
Deze beslissing is gegeven door mr. F. de Jong, voorzitter, mr. L.M.E. Kiezebrink en
mr. P.H.M. Smeets, rechters, bijgestaan door mr. A.J. van Baren, griffier en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 7 november 2013.