ECLI:NL:RBNNE:2013:6966

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
13 november 2013
Publicatiedatum
14 november 2013
Zaaknummer
C/18/141785 HA ZA 13-173
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onbevoegdheid van de rechtbank in geschil tussen gesubrogeerde verzekeraar en aannemingsbedrijf

In deze zaak, die voor de Rechtbank Noord-Nederland werd behandeld, ging het om een geschil tussen Delta Lloyd Schadeverzekering N.V. en Bouwbedrijf J. Kooi & Zonen B.V. Delta Lloyd had als gesubrogeerde verzekeraar een vordering ingesteld tegen Kooi naar aanleiding van brandschade aan een woning, waarvoor Delta Lloyd de schade had vergoed aan de eigenaar. Kooi voerde aan dat de rechtbank zich onbevoegd moest verklaren om van de vordering kennis te nemen, omdat er een arbitragebeding van toepassing was op de aannemingsovereenkomst tussen Kooi en de eigenaar van de woning. Dit beding, opgenomen in de Algemene Voorwaarden Aanneming (AVA) 1992, stelde dat geschillen door de Raad van Arbitrage voor de Bouwbedrijven in Nederland moesten worden beslecht.

De rechtbank oordeelde dat Delta Lloyd, hoewel zij in de rechten van de consument was getreden door de schadevergoeding, niet de positie van consument had overgenomen. De rechtbank stelde vast dat Delta Lloyd geen beroep kon doen op de consumentenbescherming die aan de oorspronkelijke consument toekwam, omdat Delta Lloyd zelf geen consument was. De rechtbank concludeerde dat het arbitragebeding van toepassing was en dat zij zich daarom onbevoegd moest verklaren om van de vordering van Delta Lloyd kennis te nemen.

De rechtbank wees de vordering van Kooi in het incident toe en veroordeelde Delta Lloyd in de proceskosten. Dit vonnis benadrukt de grenzen van subrogatie en de toepassing van arbitragebedingen in geschillen tussen verzekeraars en aannemers.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling privaatrecht
Zittingsplaats Groningen
zaaknummer / rolnummer: C/18/141785 / HA ZA 13-173
Vonnis in incident van 13 november 2013
in de zaak van
de naamloze vennootschap
DELTA LLOYD SCHADEVERZEKERING N.V.,
gevestigd te Amsterdam,
eiseres in de hoofdzaak,
verweerster in het incident,
advocaat mr. F.A.M. Knüppe te Arnhem,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
BOUWBEDRIJF J. KOOI & ZONEN B.V.,
gevestigd te Groningen,
gedaagde in de hoofdzaak,
eiseres in het incident,
advocaat mr. H.W. Gierman te 's-Gravenhage.
Partijen zullen hierna Delta Lloyd en Kooi genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding,
  • de incidentele conclusie houdende exceptie van onbevoegdheid,
  • de antwoordconclusie in het bevoegdheidsincident.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald in het incident.

2.De feiten

2.1.
Kooi is een aannemingsbedrijf dat zich bezighoudt met de uitoefening van werken op het gebied van burgerlijke- en utiliteitsbouw, zowel nieuwbouw als verbouw.
2.2.
Tussen [naam] en Kooi is een aannemingsovereenkomst ter zake de verbouwing van de woning van [naam] tot stand gekomen op basis van een offerte van Kooi van 31 maart 2009. In deze offerte zijn de AVA 1992 van toepassing verklaard, welke voorwaarden op de achterzijde van de offerte zijn afgedrukt.
2.3.
Artikel 21 van AVA 1992 luidt als volgt:
"1. Voor de beslechting van de in dit artikel bedoelde geschillen doen partijen afstand van hun recht deze aan de gewone rechter voor te leggen, behoudens ingeval van het nemen van conservatoire maatregelen en de voorzieningen om deze in stand te houden en behoudens de in het derde lid omschreven bevoegdheid.
2. Alle geschillen - daaronder begrepen die, welke slechts door een der partijen als zodanig worden beschouwd - die naar aanleiding van deze overeenkomst of van de overeenkomsten die daarvan een uitvloeisel zijn, tussen opdrachtgever en aannemer mochten ontstaan, worden beslecht door arbitrage overeenkomstig de regelen beschreven in de statuten van de Raad van Arbitrage voor de Bouwbedrijven in Nederland, zoals deze drie maanden voor het tot stand komen van de overeenkomst luiden.
3. In afwijking van het tweede lid kunnen geschillen, welke tot de competentie van de kantonrechter behoren, ter keuze van de meest gerede partij ter beslechting van de bevoegde kantonrechter worden voorgelegd".
2.4.
Op 15 mei 2009 heeft in de woning van [naam] brand gewoed, waardoor schade aan het pand en de inboedel is ontstaan.
2.5.
[naam] had het risico voor brandschade aan de woning verzekerd bij Delta Lloyd. Krachtens de verzekeringsovereenkomst heeft Delta Lloyd de schade aan [naam] vergoed.

3.De vordering in de hoofdzaak

3.1.
In de hoofdzaak heeft Delta Lloyd gevorderd bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, Kooi te veroordelen tot betaling van € 172.307,48, vermeerderd met rente en kosten, alsook voor recht te verklaren dat Kooi aansprakelijk is voor het ontstaan van de brandschade op
15 mei 2009 in de woning van [naam] en dat Kooi gehouden is alle daaruit voortvloeiende schade, vermeerderd met rente en kosten, aan Delta Lloyd te vergoeden voor zover Delta Lloyd ten deze in de rechten van [naam] is getreden, met veroordeling van Kooi in de kosten van de procedure.

4.De vordering in het incident

4.1.
Kooi vordert in het incident bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
- dat de rechtbank zich onbevoegd verklaard van de vorderingen van Delta Lloyd kennis te nemen, althans Delta Lloyd in haar vorderingen niet-ontvankelijk te verklaren;
- Delta Lloyd te veroordelen in de kosten van dit geding, de kosten van rechtsbijstand van Kooi daaronder begrepen, een en ander te voldoen binnen 14 dagen na dagtekening van het vonnis, en - voor het geval voldoening van deze kosten niet binnen de gestelde termijn plaatsvindt - te vermeerderen met de wettelijke rente over voornoemde bedragen vanaf bedoelde termijn voor voldoening alsmede te vermeerderen met de alsdan te maken nakosten om alsnog betaling van hetgeen is toegewezen te verkrijgen.
4.2.
Delta Lloyd heeft geconcludeerd tot afwijzing van de incidentele vordering, dan wel Kooi in die vordering niet-ontvankelijk te verklaren, met veroordeling van Kooi, uitvoerbaar bij voorraad, in de kosten van dit geding.

5.De standpunten in het incident

5.1.
Kooi heeft ter onderbouwing van haar vordering het volgende gesteld. Op de door Kooi met [naam] gesloten aannemingsovereenkomst zijn de AVA 1992 van toepassing verklaard. Op grond van artikel 21 AVA 1992 dienen gerezen geschillen niet aan de burgerlijke rechter, maar aan de Raad van Arbitrage voor de Bouwbedrijven in Nederland (hierna: de Raad van Arbitrage) te worden voorgelegd. Delta Lloyd heeft op grond van artikel 7:962 BW de vermeende vordering van [naam] op Kooi overgenomen. Nu deze vordering voortvloeit uit de door [naam] met Kooi gesloten overeenkomst, waarop de AVA 1992 van toepassing zijn geklaard, is slechts de Raad van Arbitrage bevoegd van het geschil kennis te nemen en dient in het verlengde daarvan de rechtbank zich onbevoegd te verklaren van het geschil kennis te nemen.
5.2.
Delta Lloyd heeft ter verweer het volgende aangevoerd. Zij is door betaling van de brandschade aan [naam] krachtens artikel 7:962 BW in de rechten van [naam] gesubrogeerd. Delta Lloyd is daarmee als gesubrogeerde verzekeraar in volle omvang in de rechten van de consument [naam] getreden. Het arbitragebeding waarop Kooi zich beroept is in de gegeven omstandigheden onredelijk bezwarend ten aanzien van [naam] en bijgevolg onredelijk bezwarend ten aanzien van Delta Lloyd. Nu aldus het in de AVA 1992 opgenomen arbitragebeding buiten toepassing dient te blijven, is de reguliere wettelijke regeling van toepassing en is de rechtbank op grond van deze regeling bevoegd van het tussen partijen gerezen geschil kennis te nemen.

6.De beoordeling in het incident

6.1.
Delta Lloyd heeft aan haar stellingen ten grondslag gelegd dat zij in volle omvang in de rechten van de consument [naam] is getreden door de brandschade aan [naam] te voldoen, en dat zij een beroep kan doen op de aan [naam] als consument toekomende consumentenbescherming. Kooi heeft betwist dat Delta Lloyd een beroep op de consumentenbescherming toekomt, omdat Delta Lloyd niet de positie van [naam] heeft overgenomen en als een grote vennootschap niet met een consument gelijk gesteld kan worden.
6.2.
De rechtbank stelt voorop dat uit het in artikel 7:962, eerste lid, BW bepaalde voortvloeit dat vorderingen tot schadevergoeding die de verzekerde ter zake van door hem geleden schade anders dan uit verzekering op derden heeft, bij wijze van subrogatie over gaan op de verzekeraar voor zover deze die schade vergoedt. Door subrogatie gaat de vordering van de schuldeiser op de gesubrogeerde over in de staat waarin zij zich op het tijdstip van de betaling bevindt (inclusief nevenrechten).
6.3.
Het voorgaande betekent dat Delta Lloyd in beginsel is gebonden aan het arbitraal beding dat op de door [naam] en Kooi gesloten aannemingsovereenkomst van toepassing is verklaard. De vraag die voor ligt is of Delta Lloyd zich, gelijk [naam] als consument zou hebben kunnen doen, kan beroepen op artikel 3 van de Richtlijn 93/13/EEG van 5 april 1993 betreffende oneerlijke bedingen in consumentenovereenkomsten.
6.4.
De rechtbank beantwoordt deze vraag ontkennend. Delta Lloyd is als gesubrogeerde verzekeraar in de rechten van [naam] getreden, maar deze subrogatie gaat niet zover dat Delta Lloyd in alle opzichten de positie van [naam] en meer in het bijzonder de hoedanigheid van [naam] van consument, heeft overgenomen. Delta Lloyd heeft door [naam] schadeloos te stellen de (vermeende) vordering van [naam] op Kooi overgenomen, maar stelt deze vordering (in de hoofdzaak) niet namens [naam], maar op eigen titel in. Vast staat dat Delta Lloyd geen consument is en het voorgaande brengt met zich dat door de subrogatie Delta Lloyd evenmin consument is geworden of als zodanig dient te worden aangemerkt, hetgeen betekent dat Delta Lloyd geen beroep op de in artikel 3 van de Richtlijn 93/13/EEG van 5 april 1993 opgenomen consumentenbescherming betreffende oneerlijke bedingen in consumentenovereenkomsten toekomt.
6.5.
Dat het in artikel 21 AVA 1992 opgenomen arbitragebeding voor Delta Lloyd zelf onredelijk bezwarend zou zijn, heeft Delta Lloyd, in het licht van het daaromtrent door Kooi aangevoerde, onvoldoende onderbouwd.
6.6.
Aldus is de rechtbank van oordeel dat Kooi zich ten opzichte van Delta Lloyd met vrucht kan beroepen op artikel 21 AVA 1992, hetgeen met zich brengt dat de rechtbank onbevoegd is om van de vordering van Delta Lloyd in de hoofdzaak kennis te nemen. De vordering van Kooi in het incident zal dan ook als hierna aangegeven worden toegewezen.
6.7.
Delta Lloyd zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten van het incident worden veroordeeld. Deze kosten worden tot op heden begroot op € 452,00 voor kosten gemachtigde (1 punt x € 452,00). Delta Lloyd zal tevens in de proceskosten van de hoofdzaak worden veroordeeld, nu zij nodeloos kosten heeft veroorzaakt door die hoofd-zaak bij de verkeerde instantie aanhangig te maken. De kosten aan de zijde van Kooi in de hoofdzaak worden begroot op € 3.715,00 aan voldaan griffierecht.

7.De beslissing

De rechtbank:
in het incident
7.1.
verklaart zich onbevoegd van de vordering in de hoofdzaak kennis te nemen,
7.2.
veroordeelt Delta Lloyd in de kosten van het incident, aan de zijde van Kooi tot op heden begroot op € 452,00, een en ander te voldoen binnen 14 dagen na dagtekening van het vonnis, en te vermeerderen met de wettelijke rente over voornoemde bedrag vanaf bedoelde termijn voor voldoening tot aan de dag der algehele voldoening,
7.3.
veroordeelt Delta Lloyd in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 131,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat Delta Lloyd niet binnen 14 dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 68,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak,
7.4.
verklaart deze proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad,
in de hoofdzaak
7.5.
veroordeelt Delta Lloyd in de proceskosten, aan de zijde van Kooi tot op heden begroot op € 3.715,00.
Dit vonnis is gewezen door mr. J. de Vroome en in het openbaar uitgesproken
op 13 november 2013. [1]

Voetnoten

1.type: