In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Noord-Nederland op 15 november 2013 uitspraak gedaan in een kort geding tussen een eiser en de Vereniging CNV Dienstenbond. De eiser, vertegenwoordigd door mr. B. van Dijk, vorderde een voorlopige voorziening tot betaling van schadevergoedingen van in totaal € 20.000,00, als voorschot op schadevergoeding en kosten van rechtsbijstand. De gedaagde, het CNV, werd vertegenwoordigd door mr. R. Uhlenbusch. Tijdens de mondelinge behandeling werd de bevoegdheid van de kantonrechter ter discussie gesteld. De eiser stelde dat de kantonrechter zowel absoluut als relatief bevoegd was op basis van de artikelen 93 en 100 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv), gezien de nauwe samenhang met een arbeidsovereenkomst. Het CNV betwistte echter de bevoegdheid van de kantonrechter.
De kantonrechter overwoog dat, hoewel de eiser aanspraak maakte op rechtskundig advies en bijstand op basis van zijn lidmaatschap bij het CNV, dit geen bevoegdheid schept voor de kantonrechter in deze rechtsverhouding. De kantonrechter concludeerde dat de vorderingen van de eiser onbepaald waren, waardoor de absolute bevoegdheid niet kon worden ontleend aan de relevante artikelen van het Rv. De kantonrechter verklaarde zich uiteindelijk onbevoegd en verwees de zaak naar de voorzieningenrechter van de rechtbank Noord-Holland, locatie Haarlem, afdeling Privaatrecht, sector handelszaken, met inachtneming van de relevante wetgeving. De beslissing over de proceskosten werd aangehouden.
Dit vonnis benadrukt de noodzaak voor partijen om de juiste rechtsgang te volgen en de implicaties van bevoegdheid in kort geding procedures. De uitspraak is van belang voor de rechtspraktijk, vooral in zaken die verband houden met arbeidsverhoudingen en de rol van vakbonden.