ECLI:NL:RBNNE:2013:7117

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
15 november 2013
Publicatiedatum
20 november 2013
Zaaknummer
2441237 VV EXPL 13-133
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onbevoegdheid van de kantonrechter in kort geding inzake vorderingen tegen de Vereniging CNV Dienstenbond

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Noord-Nederland op 15 november 2013 uitspraak gedaan in een kort geding tussen een eiser en de Vereniging CNV Dienstenbond. De eiser, vertegenwoordigd door mr. B. van Dijk, vorderde een voorlopige voorziening tot betaling van schadevergoedingen van in totaal € 20.000,00, als voorschot op schadevergoeding en kosten van rechtsbijstand. De gedaagde, het CNV, werd vertegenwoordigd door mr. R. Uhlenbusch. Tijdens de mondelinge behandeling werd de bevoegdheid van de kantonrechter ter discussie gesteld. De eiser stelde dat de kantonrechter zowel absoluut als relatief bevoegd was op basis van de artikelen 93 en 100 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv), gezien de nauwe samenhang met een arbeidsovereenkomst. Het CNV betwistte echter de bevoegdheid van de kantonrechter.

De kantonrechter overwoog dat, hoewel de eiser aanspraak maakte op rechtskundig advies en bijstand op basis van zijn lidmaatschap bij het CNV, dit geen bevoegdheid schept voor de kantonrechter in deze rechtsverhouding. De kantonrechter concludeerde dat de vorderingen van de eiser onbepaald waren, waardoor de absolute bevoegdheid niet kon worden ontleend aan de relevante artikelen van het Rv. De kantonrechter verklaarde zich uiteindelijk onbevoegd en verwees de zaak naar de voorzieningenrechter van de rechtbank Noord-Holland, locatie Haarlem, afdeling Privaatrecht, sector handelszaken, met inachtneming van de relevante wetgeving. De beslissing over de proceskosten werd aangehouden.

Dit vonnis benadrukt de noodzaak voor partijen om de juiste rechtsgang te volgen en de implicaties van bevoegdheid in kort geding procedures. De uitspraak is van belang voor de rechtspraktijk, vooral in zaken die verband houden met arbeidsverhoudingen en de rol van vakbonden.

Uitspraak

RECHTBANK GRONINGEN

Sector kanton
Locatie Groningen
Zaak\rolnummer: 2441237 VV EXPL 13-133
Vonnis in kort geding d.d. 15 november 2013
inzake

[naam], wonende te [plaatsnaam],

eiser, hierna [eiser] te noemen,
gemachtigde mr. B. van Dijk, advocaat te Groningen,
tegen
de vereniging Vereniging CNV Dienstenbond, statutair gevestigd te 2132 JJ Hoofddorp, gemeente Haarlemmermeer, Polarisavenue 175,
gedaagde, hierna het CNV te noemen,
gemachtigde mr. R. Uhlenbusch, advocaat te Utrecht (postbus 24004, 3502 MA).

PROCESGANG

Bij dagvaarding met producties heeft [eiser] bij wege van voorlopige voorziening de veroordeling van het CNV gevorderd tot betaling van:
  • een bedrag van € 15.000,00 als voorschot op een schadevergoeding terzake van kosten rechtsbijstand;
  • een bedrag van € 5.000,00 als voorschot op een schadevergoeding terzake van gelden en nog te lijden immateriële schade;
  • de kosten van de procedure.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 15 november 2013 in aanwezigheid van [eiser], bijgestaan door mr. B. van Dijk voornoemd als gemachtigde alsmede mr. S. Borger en mr. W.M. Breunesse namens het CNV, bijgestaan door mr. R. Uhlenbusch voornoemd als gemachtigde. Op de terechtzitting hebben partijen zich op verzoek van de kantonrechter uitgelaten over de bevoegdheid van deze kantonrechter. Van het terzake verhandelde is aantekening gehouden door de griffier.
Direct na de behandeling heeft de kantonrechter mondeling vonnis gewezen op hierna vermelde wijze.

OVERWEGINGEN

Ten aanzien van de bevoegdheid
1.1. [eiser] heeft ter gelegenheid van de mondelinge behandeling aangevoerd dat de ingestelde schadevorderingen zijn gebaseerd op het onrechtmatig handelen van het CNV in het kader van de afwikkeling c.q. nakoming van de tussen [eiser] en diens werkgever Storteboom Kornhorn BV bestaande arbeidsovereenkomst. Gelet op de nauwe samenhang met een arbeidsovereenkomst, stelt [eiser] zich op het standpunt dat de kantonrechter van deze rechtbank ingevolge het bepaalde in de artikelen 93 sub c en 100 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) zowel absoluut als relatief bevoegd is om van de door hem ingestelde vorderingen kennis te nemen. Subsidiair heeft [eiser] aangevoerd dat de kantonrechter van deze rechtbank voorts haar bevoegdheid ontleent krachtens het bepaalde in artikel 101 Rv en/of artikel 102 Rv. Het CNV heeft gemotiveerd betwist dat de kantonrechter alhier bevoegd is om van de vorderingen kennis te nemen. De kantonrechter overweegt als volgt.
1.2. Ingevolge het bepaalde in artikel 254 lid 4 Rv is de kantonrechter in zaken die ten gronde door haar worden behandeld en beslist, ook bevoegd tot het geven van een voorziening.
1.3. Volgens het bepaalde in de leden sub a t/m sub d van artikel 93 Rv worden - kort weergegeven - door de kantonrechter behandeld en beslist:
a. zaken betreffende vorderingen met een beloop van ten hoogste € 25.000,00, tenzij de rechtstitel dat bedrag te boven gaat en die rechtstitel wordt betwist;
b. zaken betreffende vorderingen van onbepaalde waarde, indien er duidelijke aanwijzingen bestaan dat de vordering geen hogere waarde vertegenwoordigt dan € 25.000,00;
c. zaken betreffende een arbeidsovereenkomst;
d. andere zaken ten aanzien waarvan de wet dit bepaalt.
1.4. Vast staat dat [eiser] uit hoofde van zijn lidmaatschap bij het CNV en de toepasselijke Statuten en het Huishoudelijk Reglement van het CNV tegen bijzondere voorwaarden aanspraak kan maken op rechtskundig advies en bijstand van het CNV. De aard van de rechtsverhouding tussen [eiser] en het CNV betreft derhalve een lidmaatschapsverhouding. Dit betekent dat artikel 93 sub c Rv geen bevoegdheid schept in deze rechtsverhouding tussen partijen.
1.5. Gelet op de omstandigheid dat [eiser] ter gelegenheid van de mondelinge behandeling zijn vorderingen niet heeft willen beperken tot een bedrag van € 25.000,00 en de rechtstitel daarvan door het CNV is betwist, brengt mee dat de hoogte van de vordering onbepaald is. Daarop gelet kan de absolute bevoegdheid ook niet worden ontleend aan het bepaalde in artikel 93 sub a dan wel sub b Rv.
1.6. Uit het voorgaande volgt dat artikel 254 lid 4 Rv toepassing mist en dat de kantonrechter, volgens de letter van deze wetsbepaling, niet bevoegd is om van de zaak kennis te nemen.
1.7. Artikel 71 Rv voorziet weliswaar om in geval van onbevoegdheid van de kantonrechter de zaak te verwijzen naar de bevoegde rechter, maar die bepaling is in beginsel niet geschreven voor procedures inzake voorlopige voorzieningen. Bij niet gepubliceerd arrest heeft het gerechtshof te Amsterdam evenwel in hoger beroep beslist, dat in zo’n geval toch verwezen moet worden naar de gewone voorzieningenrechter, omdat partijen anders een instantie zouden missen. De kantonrechter zal zich daarnaar richten en de zaak verwijzen in de stand waarin deze zich bevindt, met zoveel mogelijk analoge toepassing van het bepaalde in artikel 71 lid 4 Rv. Met betrekking tot de aanwijzing van de terzake relatief bevoegde rechter, overweegt de kantonrechter als volgt.
1.8. Ingevolge de hoofdregel van artikel 99 Rv is relatief bevoegd de rechter van de woonplaats van het CNV. Op grond van het bepaalde in artikel 101 Rv is in consumentenzaken mede bevoegd de rechter van de woonplaats van de consument. Aangezien hiervoor reeds is overwogen dat [eiser] uit hoofde van zijn lidmaatschapsverhouding met het CNV niet kan worden beschouwd als een consument in de zin van artikel 101 Rv, kan aan dat wetsartikel geen alternatieve relatieve bevoegdheid worden ontleend.
1.9. Daarnaast schept artikel 102 Rv een alternatieve bevoegdheid, in die zin dat in zaken betreffende verbintenissen uit onrechtmatige daad, mede bevoegd is de rechter van de plaats waar het schadebrengende feit zich heeft voorgedaan. Dit betreft derhalve niet de plaats waar de gelaedeerde vermogenschade heeft plaatsgevonden, zoals door [eiser] is betoogd. Aangezien omtrent de plaats van schadebrengende feit niets is gesteld of gebleken, kan ook aan het bepaalde in artikel 102 Rv geen alternatieve bevoegdheid worden ontleend.
1.10. Het voorgaande leidt tot de conclusie dat de kantonrechter de zaak zal verwijzen in de stand waarin deze zich bevindt naar de voorzieningenrechter van de rechtbank Noord-Holland, locatie Haarlem, afdeling Privaatrecht, sector handelszaken. Omtrent de proceskosten zal worden beslist zoals hierna is bepaald.

BESLISSING IN KORT GEDING

De kantonrechter:
verklaart zich onbevoegd om van de zaak kennis te nemen en verwijst deze op de voet van het bepaalde in artikel 71 Rv. voor dagbepaling mondelinge behandeling naar de voorzieningenrechter van de rechtbank Noord-Holland, locatie Haarlem, afdeling Privaatrecht, sector handelszaken;
verstaat dat een kopie van het procesdossier door de griffier van deze afdeling zo spoedig mogelijk wordt verstuurd aan het bureau kort geding van de afdeling Privaatrecht, sector handelszaken, van voormelde rechtbank;
partijen worden er nog op gewezen dat zij na deze verwijzing alleen nog door tussenkomst van een advocaat in rechte kunnen verschijnen en proceshandelingen mogen verrichten;
iedere verdere beslissing, waaronder die omtrent de tot nu toe verschenen proceskosten, wordt aangehouden.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.A.B. Faber-Siermann, kantonrechter, en op 15 november 2013 uitgesproken ter openbare terechtzitting in aanwezigheid van de griffier.
typ: gv