ECLI:NL:RBNNE:2013:7149

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
15 november 2013
Publicatiedatum
20 november 2013
Zaaknummer
2443041 - CV EXPL 13-8350-KG
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Gedeeltelijke afwijzing loonvordering wegens nevenactiviteiten als DJ tijdens ziekteperiode

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Noord-Nederland op 15 november 2013 uitspraak gedaan in een kort geding tussen eiser [A] en gedaagde [B]. Eiser, werkzaam als monteur dakgoten, had zich per 19 maart 2012 ziek gemeld vanwege rugklachten en onderging twee operaties. Gedurende zijn ziekte ontving hij geen salaris meer van gedaagde, wat leidde tot een loonvordering van eiser. Eiser vorderde betaling van achterstallig salaris en vakantiebijslag, terwijl gedaagde betwistte dat eiser recht had op loon, omdat hij nevenactiviteiten als DJ en koerier zou hebben verricht tijdens zijn ziekte.

De kantonrechter oordeelde dat eiser recht had op loonbetaling, omdat hij niet in staat was om zijn bedongen arbeid te verrichten door ziekte. De rechter stelde vast dat gedaagde onvoldoende had aangetoond dat eiser zijn genezing had belemmerd door nevenactiviteiten. De loonvordering van eiser werd gedeeltelijk toegewezen, met uitzondering van de periode waarin eiser als DJ had gewerkt, omdat de rechter oordeelde dat eiser in die periode mogelijk in staat was om passende arbeid voor gedaagde te verrichten.

De kantonrechter wees de vordering van eiser tot betaling van het bruto equivalent van € 9.824,16 toe, evenals het achterstallig vakantiegeld over de periode van 1 juli 2012 tot 1 juli 2013. Gedaagde werd ook veroordeeld in de proceskosten van eiser, die op € 567,82 werden begroot. Het vonnis werd uitvoerbaar bij voorraad verklaard, en het anders of meer gevorderde werd afgewezen.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling Privaatrecht
Locatie Leeuwarden
zaak-/rolnummer: 2443041 \ CV EXPL 13-8350

vonnis van de kantonrechter ex art. 254 lid 4 Rv d.d. 15 november 2013

inzake

[eiser],

wonende te [woonplaats],
eiser,
gemachtigde: mr. B. Post,
tegen

[gedaagde],

wonende te [woonplaats],
gedaagde,
gemachtigde: mr. A.A.M. Waverijn.
Partijen zullen hierna [A] en [B] worden genoemd.

Procesverloop

1.1 Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding
- de conclusie van antwoord
- de mondelinge behandeling.
1.2 Ten slotte is vonnis bepaald.

Motivering

De feiten
2.1 In deze procedure kan van de volgende vaststaande feiten worden uitgegaan. [A] is per 1 januari 2010 bij [B] in dienst getreden als monteur dakgoten voor 38 uur per week tegen een salaris van momenteel bruto € 2.481,39 per maand, exclusief 8% vakantiebijslag.
2.2. [A] heeft zich per 19 maart 2012 ziek gemeld in verband met rugklachten als gevolg van een hernia. Hij heeft op 4 juli 2012 en op 9 januari 2013 een operatieve ingreep ondergaan.
2.3. [A] is diverse malen door de bedrijfsarts gezien en deze heeft hem in november 2012 ongeschikt voor eigen werk geacht. De arbeidsdeskundige heeft in december 2012 geadviseerd om het tweede spoor traject te volgen. In mei 2013 heeft de bedrijfsarts geadviseerd om door te gaan met re-integratie tweede spoor.
2.4. Per april 2013 heeft [B] de salarisbetaling aan [A] volledig gestaakt.
De vordering en het verweer
3.1 [A] vordert betaling door [B] van achterstallig salaris inclusief emolumenten, tot en met september 2013 door hem begroot op bruto € 41.943,93, minus netto € 18.026,23, en doorbetaling van loon vanaf oktober 2013, alsmede tot betaling van vakantiebijslag, alles onder verstrekking van deugdelijke loonstroken en alles te verhogen met wettelijke verhoging en wettelijke rente, alsmede tot betaling van de proceskosten.
3.2. [B] heeft verweer gevoerd en de vordering betwist.
3.3. Op de stellingen van partijen zal voor zover nodig hierna verder worden ingegaan.
De beoordeling
4.1. De kantonrechter oordeelt als volgt. [B] heeft allereerst het spoedeisend belang van [A] bij zijn vordering betwist. De kantonrechter is hieromtrent van oordeel dat met hetgeen door [A] is gesteld van voldoende spoedeisend belang is gebleken. Vast staat dat [B] in ieder geval vanaf april 2013 geen salaris meer heeft betaald en de aldus gemiste inkomsten die noodzakelijk zijn in verband met de kosten van levensonderhoud mist. Onvoldoende is komen vast te staan dat [A] over zodanige neveninkomsten beschikt dat deze aan het aannemen van een spoedeisend belang in de weg moeten staan.
4.2. De loonvordering van [A] strekt zich uit over de periode vanaf april 2012 tot heden. [B] heeft zich in zijn verweer beroepen op een door [A] getekende schriftelijke verklaring van 22 november 2012, waarin staat vermeld:
"Bij deze verklaren wij samen [B] en [A], dat [B] u naar betaling van € 2300,- volledig bij is met de verloning tot 31-10-12."en gesteld dat [A] op grond daarvan in ieder geval niets meer te vorderen heeft over de periode voorafgaande aan 1 november 2012. [A] heeft erkend deze verklaring te hebben getekend. De kantonrechter acht het gelet op deze verklaring vooralsnog voldoende aannemelijk dat [A] het hem toekomende loon tot 31 oktober 2012 heeft ontvangen en zijn vordering, voor zover die betreft loon en emolumenten van vóór 1 november 2012, zal daarom worden afgewezen.
4.3. De kern van het verweer van [B] bestaat uit de stelling dat [A] geen aanspraak op loonbetaling heeft. Hij heeft geen arbeid heeft verricht, al dan niet in aangepaste vorm, terwijl hij wel werkzaamheden als koerier en DJ verrichtte. [A] was volgens [B] niet arbeidsongeschikt en [B] heeft daarom terecht loon ingehouden. Voor het geval [A] wel als arbeidsongeschikt wordt aangemerkt stelt [B] zich op het standpunt dat hij door zijn werkzaamheden als DJ en koerier en zijn feestgedrag zijn klachten heeft verergerd. [A] heeft hierdoor zijn genezing belemmerd en verder zonder deugdelijke reden geen passende arbeid voor [B] verricht.
4.4. De kantonrechter oordeelt hieromtrent als volgt. Uitgangspunt is dat een werknemer geen recht op loon heeft voor de tijd gedurende welke hij de bedongen arbeid niet heeft verricht, tenzij de oorzaak daarvoor in redelijkheid voor rekening van de werkgever behoort te komen. De werknemer behoudt een recht op loonbetaling indien hij niet in staat is de arbeid te verrichten als gevolg van onder andere ziekte. Dit laatste is weer niet het geval indien onder meer door zijn toedoen genezing wordt belemmerd of vertraagd of hij zonder deugdelijke grond door zijn werkgever aangewezen arbeid niet verricht, alhoewel hij daartoe in staat is. De bedrijfsarts heeft in april 2012 vastgesteld dat [A] arbeidsongeschikt was en hem in oktober 2012 ongeschikt voor eigen werk bevonden. Vanaf oktober 2012 heeft [A] aangepaste werkzaamheden op therapeutische basis voor [B] verricht. Hij heeft deze werkzaamheden gestaakt voorafgaande aan een (tweede) operatie. Na deze operatie heeft hij een periode van herstel moeten ondergaan. [B] heeft dit alles onvoldoende betwist en de kantonrechter is van oordeel dat er ten aanzien van deze periode geen deugdelijke grondslag is om de loonbetaling geheel of gedeeltelijk te staken.
4.5. [A] heeft vervolgens zijn activiteiten als DJ weer opgepakt. Dat hij ook als koerier werkzaam zou zijn geweest is naar het oordeel van de kantonrechter, gelet op het daartegen gevoerde gemotiveerde verweer, onvoldoende aannemelijk geworden. Gelet op hetgeen met betrekking tot de activiteiten van [A] als DJ en (het gebrek aan) bekendheid en instemming daarmee van de bedrijfsarts door [B] is gesteld en in reactie daarop door [A] is aangevoerd, is de kantonrechter voorlopig van oordeel dat vooralsnog niet valt uit te sluiten dat [A] in ieder geval ingaande juli 2013 passende arbeid voor [B] niet heeft verricht, alhoewel hij daartoe in staat was, dan wel in ieder geval met zijn handelwijze zijn genezing heeft vertraagd of belemmerd. Dit leidt tot het oordeel dat de vordering van [A] met betrekking tot het loon c.a. tot 1 juli 2013 zal worden toegewezen en vanaf die datum zal worden afgewezen. De kantonrechter merkt hierbij ten overvloede op dat de arbeidsovereenkomst tussen partijen per heden is ontbonden, zodat de loonvordering zich tot uiterlijk 15 november 2013 kan uitstrekken.
4.6. Partijen hebben verder getwist over de vraag op welk bedrag aan loon [A] aanspraak zou kunnen maken en daarbij elkaars berekeningen betwist. Er van uitgaande dat [A] per 1 november 2012 aanspraak had op bruto € 2.233,70, hetgeen neerkomt op netto € 1.610,52, zou hij over de periode van 1 november 2012 tot 1 juli 2013 bruto € 17.869,60 dienen te hebben ontvangen. Netto komt dit neer op een bedrag van € 12.884,16. Er verder van uitgaande dat [B] aan [A] ingaande de betaling van 20 december 2012, de betaling van 27 november 2012 moet blijkens het hiervoor onder 4.2. aangehaalde nog aan de periode vóór 1 november 2012 worden toegerekend, nog € 3.060,-- heeft betaald resteert een netto bedrag van € 9.824,16. Dat bedrag, althans het bruto equivalent daarvan, zal worden toegewezen.
4.7. Uit de hiervoor onder 4.2. aangehaalde verklaring van 22 november 2012 blijkt niet dat [A] ook ten aanzien van het vakantiegeld tot 1 november 2012 is voldaan. De door hem gevorderde vakantiebijslag vanaf 1 juli 2012 tot 1 juli 2013 zal daarom als zijnde onvoldoende betwist worden toegewezen. [A] heeft het in verband hiermee gevorderde bedrag niet verder gespecificeerd en de kantonrechter zal dit toewijzen zoals gevorderd.
4.8. De gevorderde loonspecificaties zullen eveneens worden toegewezen. De kantonrechter ziet thans geen grond om daaraan een dwangsom te verbinden.
4.9. De gevorderde wettelijke verhoging zal worden afgewezen, nu daarvoor onvoldoende spoedeisend belang bestaat. De gevorderde wettelijke rente zal worden toegewezen zoals gevorderd.
4.10. De buitengerechtelijke incassokosten zullen worden afgewezen nu daartoe het spoedeisend belang ontbreekt en [A] verder ook onvoldoende heeft gesteld om toewijzing van deze kosten te rechtvaardigen.
4.11. [B] zal als de (grotendeels) in het ongelijk te stellen partij worden veroordeeld in de proceskosten.
De proceskosten aan de zijde van [A] worden begroot op:
- explootkosten € 92,82
- griffierecht € 75,00
- salaris gemachtigde
€ 400,00(2 punten x tarief € 200,00)
totaal € 567,82.

Beslissing

De kantonrechter:
Rechtdoende in kort geding
veroordeelt [B] tot betaling aan [A] van het bruto equivalent van een bedrag groot netto € 9.824,16, (zegge: negenduizend achthonderd en vierentwintig euro en zestien cent), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de vervaldatum van iedere betalingsperiode tot aan de dag der algehele voldoening en onder verstrekking van deugdelijke loonstroken.
veroordeelt [B] tot betaling aan [A] van het achterstallig vakantiegeld over de periode van 1 juli 2012 tot 1 juli 2013 ad 8% van het bruto salaris;
veroordeelt [B] in de kosten van deze procedure, tot op heden aan de zijde van [A] begroot op € 567,82;
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het anders of meer gevorderde.
Aldus gewezen door mr. A. van der Meer, kantonrechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 15 november 2013 in tegenwoordigheid van de griffier.
c 184.